Rechtbank Gelderland 08-11-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:5274

Datum publicatie19-11-2019
ZaaknummerC/05/354377 FA RK 19-1771
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenAlimentatie; Zorgkorting; Wijziging van omstandigheden
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

De rechtbank is – anders dan de vrouw – van oordeel dat gekeken moet worden of er omstandigheden zijn gewijzigd vanaf de vaststellingsovereenkomst van april 2019 (art. 1:401 BW). Geen sprake van een wijziging van omstandigheden ten opzichte van de situatie ten tijde van de vastlegging van de kinderalimentatie in de vaststellingsovereenkomst in april 2019. Op dat moment was al geen contact tussen vader en kinderen en toch is een zorgkorting opgenomen. Vrouw wordt niet-ontvankelijk verklaard.

Volledige uitspraak


beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en jeugdrecht

Zittingsplaats Arnhem

Zaakgegevens: C/05/354377 / FA RK 19-1771

Datum uitspraak: 8 november 2019

beschikking alimentatie

in de zaak van

[verzoekster] (nader te noemen: de vrouw),

wonende te [woonplaats] ,

advocaat mr. P. van Dolderen te Arnhem,

tegen

[verweerder] (nader te noemen: de man),

wonende te [woonplaats] ,

advocaat mr. C.L. van Olst te Arnhem.

1Het procesverloop

1.1.

Dit verloop blijkt uit:

  • het verzoekschrift, met producties 1 tot en met 6, ingekomen op 31 mei 2019;

  • het verweerschrift, met producties 1 tot en met 4, ingekomen op 2 augustus 2019;

  • de brief van de zijde van de vrouw, met producties 7 en 8, van 10 oktober 2019;

  • het F9-formulier van de zijde van de man, met producties 5 tot en met 7, van 15 oktober 2019;

  • de pleitnotitie van mr. Van Dolderen;

  • het F9-formulier van de zijde van de man van 22 oktober 2019, met als bijlage de vaststellingovereenkomst.

1.2.

De zaak is behandeld ter zitting met gesloten deuren van 22 oktober 2019. Daarbij waren aanwezig de beide partijen, bijgestaan door hun advocaten.

1.3.

De minderjarigen [kind 2] en [kind 3] zijn, gelet op hun leeftijd, in de gelegenheid gesteld om hun mening over het verzoek kenbaar te maken. Zij hebben elk hun mening bij brieven van 20 oktober 2019 aan de rechtbank kenbaar gemaakt.

2De feiten

2.1.

Partijen hebben met elkaar een affectieve relatie gehad. De minderjarige kinderen van partijen zijn:

- [kind 2] , geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] (hierna: [kind 3] ),

- [kind 3] , geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] (hierna: [kind 2] ).

2.2.

Het meerderjarige kind van partijen is:

- [kind 1] , geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] .

2.3.

Partijen zijn ten tijde van de beëindiging van de samenleving overeengekomen dat de man met ingang van 1 november 2017 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 2] en [kind 3] een bedrag aan de vrouw betaalt van € 253 per kind per maand, in de toekomst telkens voor de eerste dag van de maand bij vooruitbetaling te voldoen. Met betrekking tot [kind 1] zijn partijen overeengekomen dat de man aan [kind 1] een bedrag betaalt van € 496 per maand. De indexering zal voor het eerst per 1 januari 2019 worden toegepast. Na wettelijke indexering komt het bedrag van [kind 2] en [kind 3] uit op € 258 per kind per maand in 2019.

2.4.

In het kader van een 253a-procedure heeft deze rechtbank op verzoek van de man bij beschikking van 17 april 2018 een voorlopige zorgregeling ten aanzien van [kind 2] vastgesteld. De rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden. De rechtbank heeft bij beschikking van 4 september 2018 in die zaak de Raad voor de Kinderbescherming verzocht te rapporteren en te adviseren over de (on)mogelijkheden van een zorgregeling tussen de vader en de minderjarige kinderen. De rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden.

2.5.

Partijen hebben onder meer de afspraken omtrent de kinderalimentatie, zoals weergegeven in 2.3, vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst, die door partijen is ondertekend op 4 en 5 april 2019.

2.6.

Bij beschikking van 16 mei 2019 heeft de rechtbank verstaan dat het verzoek van de man om een zorgregeling door hem is ingetrokken en heeft de rechtbank bepaald dat de bij beschikking van 17 april 2018 vastgestelde voorlopige zorgregeling komt te vervallen.

3Het verzoek en het verweer

3.1.

De vrouw verzoekt de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de man met ingang van 1 mei 2019 een bedrag van € 350 per kind per maand moet betalen als bijdrage in de kosten van verzorging van de kinderen [kind 3] en [kind 2] , telkens bij vooruitbetaling te voldoen.

3.2.

De man vraagt de verzoeken af te wijzen en de vrouw te veroordelen in de proceskosten.

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna nader ingegaan, voor zover voor de beoordeling van het verzoek van belang.

4De beoordeling

De ontvankelijkheid

4.1.

Ingevolge artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.

4.2.

De vrouw stelt dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden. Ten tijde van de afspraak tussen partijen over de kinderalimentatie in februari 2018 hadden zij de intentie dat er een zorgregeling tussen de man en de kinderen zou worden gestart. Daarom is toen rekening gehouden met een zorgkorting van 15%. [kind 3] heeft echter al inmiddels drie jaar geen contact met de man. Tussen [kind 2] en de man is er wel contact, maar dit is slechts incidenteel. De man kan daarom geen aanspraak maken op de zorgkorting. Partijen hebben de afspraak van 2018 in april 2019 formeel vastgelegd. Dat de vrouw er pas in april 2019 voor heeft gekozen om mee te werken aan het formeel vastleggen van de afspraak van 2018, is voor het aannemen van de wijziging van omstandigheden niet relevant. De vrouw wilde eerder niet de discussie over de kinderalimentatie vermengen met de onderhandelingen over de vermogensrechtelijke verdeling van partijen. Volgens vaste jurisprudentie is er volgens de vrouw slechts dan geen sprake van een gewijzigde omstandigheid als met de bewuste omstandigheid bij het aangaan van de overeenkomst zodanig rekening is gehouden dat zij geacht moet worden aan de vaststelling van de alimentatie ten grondslag te hebben gelegen. Het gaat er daarom om of rekening is gehouden met het feit dat er geen contact was tussen de man en [kind 3] en incidenteel met [kind 2] .

4.3.

De man stelt primair dat er geen sprake is van wijziging van omstandigheden, nu op 5 april 2019 door partijen de kinderalimentatie in een vaststellingsovereenkomst is vastgelegd. Het overleg over de vaststellingsovereenkomst en de ondertekening heeft geruime tijd geduurd en is veelvuldig aangepast. De vrouw had alle ruimte en gelegenheid een opmerking te plaatsen over de kinderalimentatie. Sterker nog, het was de vrouw die wenste dat de kinderalimentatie werd opgenomen in de overeenkomst. Op 5 april 2019 was het advies van de Raad voor de Kinderbescherming met betrekking tot de zorgregeling al anderhalve maand bekend. De zorgregeling tussen de man en [kind 2] was toen al een maand gestagneerd. Sinds begin 2017 had de man geen contact met [kind 3] gehad. Ten tijde van de ondertekening van de overeenkomst was er derhalve geen sprake van contact tussen de man en de kinderen. Desondanks heeft de vrouw getekend voor een kinderalimentatie waarbij met een zorgkorting van 15% is gerekend. Daar komt bij dat het contact tussen [kind 2] en de man inmiddels weer is hervat. Hij komt sinds juni 2019 weer bij de man eten en de man is ook al een keer wezen winkelen met [kind 2] . Er is dus feitelijk voldoende reden om te rekenen met een zorgkorting van 15%. De man is recent ook bij een hockeywedstrijd van [kind 3] komen kijken. De vrouw zet zich op geen enkele manier in om het contact te herstellen tussen de kinderen en de man. Het valt haar te verwijten dat er geen contact is zodat er ook een financiële prikkel moet zijn om het contact tussen de man en de kinderen tot stand te laten komen.

Welke afspraak is bepalend voor de wijziging van omstandigheden?

4.4.

De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is naar aanleiding van welke afspraak de wijziging van omstandigheden getoetst moeten worden. De rechtbank stelt vast dat partijen ten tijde van het uit elkaar gaan afspraken hebben gemaakt over de kinderalimentatie. Op dat moment was er geen sprake van een contactregeling tussen de man en de kinderen. De intentie van partijen was wel dat er een zorgregeling zou worden gestart. Partijen hebben daarom bij de afspraak omtrent de kinderalimentatie rekening gehouden met een zorgkorting van 15%. Omdat de zorgregeling niet van de grond kwam, is de man hierover in februari 2018 een procedure bij de rechtbank gestart. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in het kader van die procedure een onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van een zorgregeling. Omdat uit het raadsrapport naar voren kwam dat [kind 2] en [kind 3] moeite hebben met de procedures van partijen, heeft de man zijn verzoek tot zorgregeling ingetrokken, zodat er meer rust zou ontstaan. Partijen hebben rond diezelfde tijd, in april 2019, de eerder gemaakte afspraken over de kinderalimentatie vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst. Ten tijde van de vaststellingsovereenkomst van april 2019 was er geen contact tussen de man en de kinderen. In de vaststellingsovereenkomst is wederom rekening gehouden met een zorgkorting van 15%. De rechtbank is – anders dan de vrouw – van oordeel dat gekeken moet worden of er omstandigheden zijn gewijzigd zijn vanaf de vaststellingsovereenkomst van april 2019. Dat deze afspraken overeenkomen met de afspraken van februari 2018 doet daaraan niet toe of af. Het stond partijen immers vrij om bij de nieuwe afspraak in april 2019 andere afspraken over de kinderalimentatie te maken. Partijen hebben echter beiden bewust ingestemd - gelet op hun ondertekening - met de afspraken over de kinderalimentatie waarbij ook rekening is gehouden met een zorgkorting van 15%, ondanks dat er op dat moment geen sprake was van een zorgregeling en evenmin van contact tussen de man en de kinderen. Indien de vrouw op dat moment vond dat geen rekening moest worden gehouden met een zorgkorting, dan had het op haar weg gelegen om hierover andere afspraken te maken. Daar heeft zij niet voor gekozen. De rechtbank gaat als peilmoment voor de gewijzigde omstandigheden dan ook uit van de vaststellingsovereenkomst van april 2019

Is er vanaf dat moment sprake van een wijziging van omstandigheden?

4.5.

De rechtbank is van oordeel dat ten tijde van het indienen van het huidige verzoekschrift en sindsdien, geen sprake is van een wijziging van omstandigheden ten opzichte van de situatie ten tijde van de vastlegging van de kinderalimentatie in de vaststellingsovereenkomst in april 2019. De reden hiervoor is dat er ten tijde van de vaststellingsovereenkomst geen sprake was van een contactregeling tussen [kind 3] en de man. Ook op dit moment is er geen sprake van contact tussen de man en [kind 3] . Die situatie is dus niet gewijzigd. Uit de situatie dat partijen wel een zorgkorting zijn overeengekomen bij de vaststellingsovereenkomst kan worden afgeleid dat partijen ook toen (acht weken voor het indienen van het verzoek van de vrouw) kennelijk nog steeds de intentie hadden dat er een zorgregeling zou worden gestart. Zij hebben immers op twee momenten (februari 2018 en april 2019) – hoewel er geen sprake was van een zorgregeling of contact – rekening gehouden met een zorgkorting. De jurisprudentie waarnaar de vrouw verwijst (o.a. HR 12 sept. 1997, nr. 8927, NJ 1997, 733) maakt dan ook niet dat er wel sprake is van een wijziging van omstandigheid, nu partijen tweemaal bewust rekening hebben gehouden met een zorgkorting, ondanks dat er geen sprake was van contact. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een wijziging van omstandigheden in de zin van art. 1:401 lid 1 BW is immers niet van belang of die omstandigheden bij het aangaan van de overeenkomst bekend dan wel voorzienbaar zijn geweest, maar of daarmee destijds zodanig rekening is gehouden dat zij geacht moeten worden aan de vaststelling van de alimentatie ten grondslag te hebben gelegen. Uit de vaststellingsovereenkomst van april 2019 kan de rechtbank afleiden dat partijen ook toen de intentie hadden voor een zorgregeling, nu expliciet rekening gehouden is met een zorgkorting van 15%. Daar komt nog bij dat er op dit moment wel sprake is van contact tussen de man en [kind 2] . Er is tussen hen nu dus meer contact dan ten tijde van de afspraak van de zorgkorting. Deze gewijzigde omstandigheid maakt echter niet dat er een relevante wijziging van omstandigheden is die moet leiden tot een lagere zorgkorting, zoals de vrouw wil. De rechtbank ziet hierin juist een bevestiging dat partijen nog steeds de totstandkoming van een zorgregeling voor ogen hadden bij het vastleggen van hun afspraken over kinderalimentatie. Nu er gelet op het bovenstaande geen sprake is van een (relevante) wijziging van omstandigheden ten opzichte van de situatie waarin de vaststellingsovereenkomst tussen partijen is getekend in april 2019, zal de rechtbank de vrouw niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek.

De proceskosten

4.6.

De man verzoekt de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure.

4.7.

De rechtbank ziet in deze situatie geen reden om af te wijken van het uitgangspunt om proceskosten bij familiezaken te compenseren. De rechtbank zal daarom bepalen dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd.

5De beslissing

De rechtbank:

5.1.

verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek;

5.2.

bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van deze procedure draagt.

Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Snijders, rechter, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Beumer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2019.

Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:

- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,

- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733