Gerechtshof 's-Hertogenbosch 08-08-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:2995

Datum publicatie13-11-2019
Zaaknummer200.243.122_01
ProcedureHoger beroep
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenAlimentatie; Limitering (nieuwe gevallen); Grievend gedrag ex-echtgenoot
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Beeindiging partneralimentatie? Er was sprake van een gedurende een zeer lange periode, ook tijdens het huwelijk, verstoord gezinssysteem, dat niet (overwegend) aan man of vrouw toe te schrijven is. Beide ouders waren onmachtig hier verandering in te brengen. Alle omstandigheden afwegend, de duur van het huwelijk (van '93-'16), de rolpatronen, de samenhang tussen de uit het gezinssysteem voortvloeiende problematiek tussen pp en het grievend gedrag van de vrouw tov de man, blijft de partneralimentatie in stand.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht

zaaknummer : 200.243.122/01

zaaknummer rechtbank : C/02/333505 FA RK 17-4024

beschikking van de meervoudige kamer van 8 augustus 2019

inzake

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker in hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. N.A. Boelhouwer te Tilburg,

tegen

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. M.A. Becking te 's-Hertogenbosch.

1Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) van 26 april 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1.

De man is op 24 juli 2018 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 26 april 2018.

2.2.

De vrouw heeft op 3 september 2018 een verweerschrift ingediend.

2.3.

De mondelinge behandeling heeft op 21 mei 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De advocaat van de vrouw heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

2.4.

Het hof heeft voorts kennis genomen van de volgende stukken:

- Het V6 formulier met bijlagen, ingediend door de advocaat van de vrouw op 9 mei 2019;

- Het V6 formulier met bijlagen, ingediend door de advocaat van de man op 9 mei 2019.

3De feiten

3.1.

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.

3.2.

Partijen zijn op 18 juni 1993 met elkaar gehuwd. De echtscheiding van partijen is bij beschikking van 29 maart 2016 uitgesproken, welke beschikking op 27 juli 2016 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

3.3.

Partijen zijn de ouders van:

- [kind 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996;

- [kind 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999;

- [kind 3] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2003;

- [kind 4] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2005, (hierna ook: de kinderen).

3.4.

Bij beschikking van 29 maart 2016 heeft de rechtbank bepaald dat de man een kinderbijdrage ten behoeve van de op dat moment minderjarige kinderen [kind 2] , [kind 3] en [kind 4] dient te voldoen van € 412,- per maand per kind. Uit die beschikking blijkt voorts dat de man zich bereid heeft verklaard ook een bijdrage van € 412, - per maand ten behoeve van zijn meerderjarige zoon [kind 1] te voldoen en dat de rechtbank ervanuit gaat dat de man zijn toezegging op dat punt gestand doet.

4De omvang van het geschil

4.1.

Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, de uitkering in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie) met ingang van 1 november 2017 tot 1 januari 2018 bepaald op € 1.620,- per maand en met ingang van 1 januari 2018 op € 1.970,- per maand.

4.2.

De grieven van de man zien op de grondslag voor het betalen van een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw, de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man.

5De motivering van de beslissing

5.1.

De man voert drie grieven aan. De vrouw verweert zich tegen alle drie de grieven.

5.2.

In zijn eerste grief voert de man – kort samengevat - aan dat de verplichting van de man om bij te dragen in het levensonderhoud van de vrouw is komen te vervallen, nu de vrouw zich schuldig maakt aan grievend gedrag in de vorm van ouderverstoting.

De vrouw voert verweer en stelt – kort samengevat - dat er geen sprake is van grievend gedrag maar dat de kinderen zelf niets met de man te maken willen hebben. Het hof verwijst voor een uitgebreide toelichting op deze stellingen naar de door partijen overgelegde stukken en het verhandelde er zitting. Het hof zal op deze stellingen voor zover nodig ingaan in zijn overwegingen onder 5.2.1 tot en met 5.2.12.

5.2.1.

Het hof stelt het volgende algemene juridische kader voorop.

De rechter dient bij de bepaling van de alimentatie rekening te houden met alle omstandigheden van het geval. Dat zijn niet alleen financiële omstandigheden (die de behoefte en de draagkracht bepalen), maar ook niet-financiële omstandigheden. Wat dat laatste betreft, kan het gaan om objectieve omstandigheden (zoals de duur van het huwelijk en de omstandigheid dat uit het huwelijk wel of geen kinderen zijn geboren) en om subjectieve omstandigheden, waaronder gedragingen van de alimentatiegerechtigde. De bevoegdheid van de rechter om met (wan)gedrag rekening te houden bij de vaststelling van partneralimentatie, wordt uitgedrukt in het woord ‘kan’ in artikel 1:157 lid 1 BW. Grievende uitlatingen/wangedrag kunnen zich in vele vormen voordoen. De ernst ervan kan door de rechter worden gewogen tezamen met objectieve factoren als bijvoorbeeld de duur van het huwelijk. Bij extreem wangedrag zal de rol van deze objectieve factoren minder zijn. De vraag die de rechter moet beantwoorden is of het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om van de gewezen echtgenoot nog langer een bijdrage in het levensonderhoud te verlangen. Daarbij geldt dat er terughoudendheid moet worden betracht bij een beëindiging of limitering van de alimentatieverplichting alsmede dat er hoge motiveringseisen worden gesteld aan beslissingen die deze verplichting beëindigen of limiteren.

5.2.2.

In onderhavige zaak zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang ter beantwoording van de hiervoor bedoelde vraag.

5.2.3.

Partijen zijn in juni 1993 getrouwd en zijn medio 2014 feitelijk uit elkaar gegaan. Vanaf dat moment heeft de man niet althans nauwelijks contact met de kinderen gehad.

5.2.4.

Er zijn meerdere procedures tussen partijen gevoerd (onder andere over de echtscheiding, een zorg- en contactregeling en de ondertoezichtstelling van de jongste twee kinderen). Bij beschikking van 29 juli 2015 heeft de rechtbank een bijzondere curator benoemd die op 23 november 2015 een rapport heeft uitgebracht. Bij beschikking van 29 maart 2016 heeft de rechtbank een raadsonderzoek gelast, waarvan het rapport op 26 juli 2016 is voltooid.

5.2.5.

Uit het verslag van de bijzondere curator blijkt dat het huwelijk van partijen reeds na de geboorte van de oudste zoon [kind 1] een min of meer functioneel karakter kreeg. Uit de beide rapporten blijkt dat de problemen in hun huwelijk rond 2008 escaleerden en dat de man in ieder geval vanaf dat moment steeds meer buiten het gezin is komen te staan. Ook blijkt dat de vrouw de kinderen vanaf 2008 steeds meer heeft betrokken in het conflict tussen haar en de man. Zo geeft de vrouw aan dat zij, naar mate de kinderen ouder werden, steeds meer steun kreeg van de oudste kinderen in conflicten tussen haar en de man met betrekking tot zijn rol als vader in het gezin en dat zij de kinderen openlijk gelijk gaf ten opzichte van de vader als zij dat in haar ogen ook hadden. De vrouw geeft verder aan dat zij de kinderen in de problematiek tussen haar en de man heeft betrokken in hun eigen belang. Uit de rapporten blijkt dat de kinderen en de moeder een eenheid vormden tegenover de man, zij wezen hem gezamenlijk af. Ook het ouderschapsplan is door de vrouw en de vier kinderen samen opgesteld en ondertekend.

5.2.6.

Voorts blijkt uit de beide rapporten dat de vrouw de man grote verwijten maakt over wie hij is als persoon. Zo is de man volgens de vrouw veeleisend, dominant, egocentrisch, heeft hij totaal geen empathisch vermogen en diagnosticeert zij hem als een narcist. De vrouw diskwalificeert de man in zijn ‘zijn’, als persoon, als partner en vader. Deze verwijten en het daarmee gepaard gaande beeld van de vrouw over de man is voor de kinderen in ieder geval vanaf 2008 kenbaar en duidelijk geweest. Sterker nog, alle vier de kinderen delen deze mening van de vrouw over de man. De kinderen geven aan de man te ervaren als afstandelijk en hard, voor zichzelf kiezend en zuinig en met weinig belangstelling voor de kinderen.

Dit blijkt ook uit de door de kinderen op 9 mei 2019 overgelegde verklaringen met betrekking tot de persoon van de man.

De bijzondere curator spreekt in haar rapportage van een ernstig en vastgelopen conflict in de gezinssituatie. De problematieken die zich tijdens het huwelijk/het gezinsleven hebben voorgedaan tussen alle gezinsleden hebben zich samen gebald en keren zich tegen de man.

De bijzondere curator laat de oudste twee kinderen, [kind 1] en [kind 2] , gelet op hun leeftijd en hun relatie tot de vader, buiten haar advies aan de rechtbank maar ziet zeker in het vrijwillig kader nog mogelijkheden waar het betreft het contact tussen de vader en de jongste twee kinderen. Echter dit vereist, gelet op de complexiteit van de problematiek, een traject en de medewerking van de vrouw. Ook de raad ziet mogelijkheden voor herstel van het contact tussen de vader en de jongste twee kinderen met behulp van een ondertoezichtstelling.

5.2.7.

Uit de stukken is naar het oordeel van het hof genoegzaam gebleken dat de kinderen door de houding van de vrouw sterk zijn beïnvloed (los van hun vermogen om zich een eigen mening te vormen). Uit het rapport van de raad blijkt ook duidelijk dat de jongste twee kinderen een zeer negatief vaderbeeld hebben en dat zij de vader als persoon volledig afschrijven zonder aanwijsbare redenen of concrete voorbeelden.

5.2.8.

Tevens is gebleken dat de vrouw geen enkele informatie over de kinderen aan de man verstrekt (over hoe het gaat op school of het halen van een rijbewijs), dat de vrouw tijdens de ondertoezichtstelling enkele gesprekken met de gezinsvoogd heeft gehad, maar een gesprek met de vader heeft geweigerd, het afnemen van een psychologische test heeft geweigerd, dat zij afwijzend heeft gereageerd op de conclusies van de ‘professionals’ (zie haar reactie op het rapport van de bijzondere curator en op het rapport van de raad) en zij die houding blijft verklaren met de stelling dat de kinderen zelf het contact met de vader niet willen en dat zij daarin gelijk hebben.

5.2.9.

Op de ene ouder rust – uitzonderingen daargelaten - een verplichting om de andere ouder (ook)in staat te stellen een ouder te zijn voor de gezamenlijke kinderen, om de ander toe te laten in het leven van de kinderen, om de kinderen onbelast toe te staan zich op een bepaalde manier te verhouden tot de andere ouder. Het hof heeft niet kunnen vast stellen dat zich in deze kwestie een uitzonderingsgeval voor doet.

Het hof begrijpt dat in een echtscheidingsprocedure en de nasleep van de echtscheiding ouders hun aandeel hebben (gehad) in de verstoorde verstandhouding tussen de man en de vier kinderen. In zoverre zijn de gedragingen van de vrouw, evenals die van de man, te zien in het licht van de als zeer ernstig te kwalificeren echtscheidingsproblematiek van partijen die voor ieder van hen hevige gemoedsbewegingen tot gevolg heeft. Hoewel professionals als de bijzondere curator en de raad en de GI concluderen dat contact van de jongste twee kinderen met de man in het belang van deze kinderen is en ondanks de op dit contact gerichte interventies, waaronder een ondertoezichtstelling die overigens is geëindigd zonder dat enig contact van de grond gekomen is, is de vrouw het contact tussen de man en deze kinderen blijven frustreren waarbij zij zich beroept op het feit dat de kinderen niet willen. De vrouw wil, zo blijkt uit haar houding ter zitting in hoger beroep, haar houding in dezen niet veranderen. Aanhoudend en structureel weigeren van medewerking tot herstel van het contact tussen met name de jongste twee kinderen en de man, zonder objectieve grond, kan naar het oordeel van het hof onder omstandigheden de gebruikelijke strijd tussen partners in en na echtscheiding te buiten gaan.

5.2.10.

De hiervoor onder 5.2.5. tot 5.2.9. beschreven houding en gedrag van de vrouw is naar het oordeel van het hof grievend te noemen richting de man.

5.2.11.

De constatering dat er sprake is van grievend gedrag van de man jegens de vrouw leidt er nog niet toe dat de alimentatie plicht van de man jegens de vrouw dient te eindigen zonder daarbij andere factoren en omstandigheden te betrekken. Het hof is tot de vaststelling gekomen dat er in dit gezin sprake was en is van een verstoord gezinssysteem welk systeem gedurende een zeer lange periode, ook gedurende een groot aantal jaren in de periode dat de kinderen, de vrouw en de man als gezin samen leefden, in stand is gebleven en waarvoor geldt dat beide ouders onmachtig waren hier verandering in te brengen. De oorzaak van deze in het huwelijk reeds ontstane verstoring valt niet (overwegend) aan de man of aan de vrouw toe te schrijven. Zij is door het gezinssysteem in stand gehouden. Het hof heeft ook niet kunnen zien dat een van beide ouders zich heeft ingespannen reeds tijdens het huwelijk hiervoor hulp te zoeken. Zij hebben er min of meer in berust dat de situatie van kwaad tot erger werd. Het betreft hier derhalve niet enkel de nasleep van de echtscheiding en gedragingen van de vrouw en van de man, die alleen maar bezien moeten worden in het licht van de als zeer ernstig te kwalificeren echtscheidingsproblematiek. Er is een voorgeschiedenis. Dit gegeven neemt het hof mee in zijn beoordeling.

5.2.12.

Voorts neemt het hof, naast de hierboven beschreven subjectieve factoren, meerdere objectieve factoren mee in zijn beoordeling. Zo acht het hof ook van belang dat het huwelijk bijna 23 jaar heeft geduurd, dat er vier kinderen uit het huwelijk zijn geboren, en dat de rolverdeling binnen het gezin sinds de komst van de kinderen nagenoeg onveranderd is gebleven. De man heeft gedurende het huwelijk gewerkt voor het levensonderhoud van de vrouw en de kinderen, wat hij in die mate kon doen omdat de vrouw voor de kinderen zorgde en geen baan had. Partijen hebben deze rolverdeling, toen die er eenmaal was, nooit meer veranderd, ook niet toen het tussen partijen al slecht ging. Dit maakt dat beide partijen er, al dan niet bewust, voor hebben gekozen om in alle opzichten van elkaar afhankelijk te zijn.

5.2.13.

Vervolgens komt het hof toe aan het uitgangspunt dat er terughoudendheid moet worden betracht bij een beëindiging of limitering van de alimentatieverplichting alsmede dat er hoge motiveringseisen worden gesteld aan beslissingen die deze verplichting beëindigen of limiteren. In dat kader overweegt het hof het navolgende.

Het hof komt tot het oordeel, daarbij alle omstandigheden afwegend, de duur van het huwelijk, de rolpatronen, en daarin meegenomen de samenhang tussen de uit het gezinssysteem voortvloeiende problematiek tussen de man en de vrouw en het (in en na de echtscheidingsprocedure) grievend gedrag van de vrouw ten opzichte van de man, dat nog steeds van de man kan worden gevergd dat hij bijdraagt in het levensonderhoud van de vrouw. Het verzoek tot beëindiging of limitering van de alimentatieverplichting zal worden afgewezen.

5.3.

Het hof komt toe aan de bespreking van de grieven 2 en 3.

5.3.1.

De tweede grief van de man voert aan dat de vrouw in staat is om 40 uur per week te werken in plaats van de door de rechtbank vastgestelde 30 uur. De vrouw voert aan dat de door de rechtbank vastgestelde 30 uur redelijk is, nu de zorg voor [kind 3] (extra) tijd kost, zij nog drie kinderen thuis heeft wonen en zij ondanks meerdere sollicitatiepogingen nog steeds geen baan kunnen heeft kunnen vinden.

5.3.2.

Het hof is van oordeel, net als de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen afweging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, dat de vrouw in redelijkheid in staat kan worden geacht om gedurende 30 uur per week te werken. De grief van de man faalt.

5.4.

Grief 3 richt zich tegen de beoordeling van de rechtbank over de draagkracht van de man. De man voert in zijn beroepschrift aan dat de bonus waarmee de rechtbank rekening houdt te hoog is, maar dit deel van de grief heeft de man ter zitting ingetrokken.

Voorts voert de man met betrekking tot zijn draagkracht aan dat de huur waarmee de rechtbank rekening heeft gehouden te laag is, en dat moet worden uitgegaan van zijn werkelijke huur ten bedrage van € 1.532,- (inclusief garagebox van € 130,-) per maand.

5.5.

Het hof stelt vast dat de man geen financiële gegevens heeft overgelegd over de jaren 2018 en 2019. Het toewijzen van het verzoek van de man om rekening te houden met de werkelijke huurlasten over 2018 en 2019 zou betekenen dat het hof opnieuw een draagkrachtberekening dient te maken over 2018 en 2019 en dat is op basis van de voorliggende stukken niet mogelijk. Grief 3 faalt derhalve.

6De slotsom

6.1.

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

6.2.

Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

7De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) van 26 april 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, C.A.R.M. van Leuven en M.A. Ossentjuk en is op 8 augustus 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733