Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 29-10-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:9402

Datum publicatie13-11-2019
Zaaknummer200.263.557/01 en 200.263.557/02
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsLeeuwarden
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Gezagsgeschil 1:253a BW; Vaccinatie;
Jeugdbescherming / Jeugdwet; 1:265h BW Medische behandeling bij OTS
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

GI verzoekt vervangende toestemming voor vaccinatie. Ontvankelijk, aangezien GI het verzoek heeft gebaseerd op art. 1:265h BW, dat gaat over vervangende toestemming voor een medische behandeling van een kind dat onder toezicht staat. Maar kinderrechter past in dit specifieke geval niet toetsingskader van art. 1:265h BW toe maar van art. 1:253a BW. Anders zou dit tot onwenselijke gevolg leiden dat de ouders, die hierover een geschil hebben, (opnieuw) een procedure moeten voeren. Verzoek toegewezen.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht

zaaknummers gerechtshof 200.263.557/01 en 200.263.557/02

(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/126338 / JE RK 19-148)

beschikking van 29 oktober 2019

inzake

[verzoekster] ,

wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,

verder te noemen: de moeder,

advocaat: mr. F.B. Flooren te Groningen,

en

de gecertificeerde instelling

Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen,

kantoorhoudende te Assen,

verweerster in hoger beroep,

verder te noemen: de GI.

Als overige belanghebbende is aangemerkt:

[de vader] ,

wonende te [B] ,

verder te noemen: de vader.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 1 mei 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 31 juli 2019;

- een brief van de GI van 14 oktober 2019.

2.2

De mondelinge behandeling heeft op 17 oktober 2019 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de GI zijn verschenen de heer [C] en mevrouw [D] . Ook is de vader verschenen.

3De feiten

3.1

De moeder en de vader zijn de ouders van:

- [de minderjarige1] , geboren [in] 2008 (verder te noemen: [de minderjarige1] );

- [de minderjarige2] , geboren [in] 2011 (verder te noemen: [de minderjarige2] );

- [de minderjarige3] , geboren [in] 2012 (verder te noemen: [de minderjarige3] ).

De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.

3.2

De moeder en de vader zijn in 2012, voor de geboorte van [de minderjarige3] , feitelijk uit elkaar gegaan. De kinderen hebben vervolgens bij de moeder gewoond. Bij beschikking van 20 april 2016 zijn de kinderen voorlopig aan de vader toevertrouwd. Feitelijk verblijven de kinderen vanaf december 2016 bij de vader. Bij beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 16 mei 2018 is het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader bepaald. Deze beschikking is door dit hof bekrachtigd.

3.3

De kinderen staan sinds 27 december 2016 onder toezicht van de GI. De termijn van de ondertoezichtstelling is verlengd tot 27 december 2019.

4De omvang van het geschil

4.1

Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 1 mei 2019 heeft de kinderrechter aan de GI vervangende toestemming verleend voor de noodzakelijke medische behandeling van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] , waarbij die medische behandeling daaruit bestaat dat de kinderen volledig worden gevaccineerd in overeenstemming met het Rijksvaccinatieprogramma.

4.2

De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt het hof:

- de werking van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de bestreden beschikking te schorsen;

- de bestreden beschikking te vernietigen en (zo begrijpt het hof:) het verzoek van de GI tot het verlenen van vervangende toestemming alsnog af te wijzen.

4.3

De GI heeft ter zitting verweer gevoerd en verzoekt het hof de verzoeken van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.4

De vader heeft ter zitting zijn standpunt kenbaar gemaakt en - zakelijk weergegeven - het hof verzocht de verzoeken van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5De motivering van de beslissing

Het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad (200.263.557/02)

5.1

Nu het hof vandaag uitspraak zal doen in de hoofdzaak, heeft de moeder geen belang meer bij de behandeling van haar incidentele verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking van 1 mei 2019. Het hof zal dit verzoek om die reden afwijzen.

Het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming (200.263.557/01)

* Mocht de GI het verzoek indienen?

5.2

Voor zover de moeder heeft willen stellen dat de GI niet bevoegd is een verzoek in te dienen tot het verlenen van vervangende toestemming voor (kort gezegd) het vaccineren van minderjarigen, dan wel niet-ontvankelijk is in haar verzoek, omdat er geen verband is met de (redenen van de) ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] , overweegt het hof als volgt. Omdat de GI het verzoek heeft gebaseerd op artikel 1:265h van het Burgerlijk Wetboek (BW) dat gaat over vervangende toestemming voor een medische behandeling van een kind dat onder toezicht staat, is de GI ontvankelijk in haar verzoek. Een verband met de reden van ondertoezichtstelling is niet als voorwaarde in de wet opgenomen. Of dit verzoek vervolgens toewijsbaar is zal hierna worden besproken.

* Wat staat in de wet en hoe toetst de rechter de wet?

5.3 -

In artikel 3 Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) staat dat de rechter bij het nemen van een beslissing over een kind als eerste moet kijken naar het belang van het kind.

- In artikel 1:265h BW staat dat de GI de kinderrechter kan verzoeken vervangende toestemming te verlenen voor een medische behandeling van een minderjarige jonger dan twaalf jaar, indien deze behandeling noodzakelijk is om ernstig gevaar voor de gezondheid van de minderjarige af te wenden en de ouder die het gezag uitoefent zijn toestemming daarvoor weigert.

- In artikel 1:253a BW staat dat in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of een van hen aan de rechter kunnen worden voorgelegd. De rechter neemt dan een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij deze beslissing alle relevante feiten en omstandigheden van het geval in acht te nemen.

5.4

Het hof heeft hierboven in de laatste twee artikelen de delen schuin geschreven waarin een verschil zit in hoe de rechter moet toetsen.

5.5

Het hof is van oordeel dat het verzoek van de GI in deze specifieke situatie en in het belang van de kinderen niet moet worden getoetst aan de hand van het (noodzakelijkheids) criterium in artikel 1:265h BW, maar aan de hand van het (in het belang van het kind wenselijk) criterium in artikel 1:253a BW.

In deze zaak is sprake van een ondertoezichtstelling, die (mede) is uitgesproken vanwege een jarenlang verstoord communicatiepatroon tussen de ouders.

Wanneer voor het verzoek van de GI over de vaccinatie enkel aan de hand van het (noodzakelijkheids)criterium van artikel 1:265h BW getoetst zou worden, zou dit tot het - naar het oordeel van het hof: onwenselijke - gevolg leiden dat in gevallen als de onderhavige, waarin sprake is van een ondertoezichtstelling vanwege een complexe echtscheiding en (opnieuw) een geschil tussen de ouders, de ouders gedwongen worden tot het (opnieuw) voeren van een gerechtelijke procedure. Hierdoor zou de strijd tussen de ouders (kunnen) voortduren.

Die situatie is in deze procedure aan de orde. De vader heeft op de zitting desgevraagd verklaard dat hij heeft overwogen om zelf een verzoek in te dienen tot het verlenen van vervangende toestemming voor het vaccineren van de kinderen, maar dat hij voorzag dat dit extra strijd zou opleveren tussen de moeder en hem, en dat daarom - na overleg tussen de vader en de GI - de GI het verzoek heeft ingediend. Wanneer de GI dit verzoek niet zou hebben ingediend, zou de vader dit zelf hebben gedaan, aldus de vader.

Al het bovenstaande en als eerste kijkend naar het belang van de kinderen, maakt dat het hof vindt dat de rechter het verzoek van de GI over de vaccinatie moet beoordelen aan de hand van het criterium of de vaccinatie in het belang van de kinderen wenselijk is.

* Vervangende toestemming voor deelneming aan Rijksvaccinatieprogramma

5.6

Het hof constateert dat door de moeder in hoger beroep geen nieuwe stellingen naar voren zijn gebracht die niet al bij de procedure in eerste aanleg aan de orde zijn geweest en die door de kinderrechter in de bestreden beschikking zijn gewogen en gemotiveerd zijn verworpen. Het hof neemt die overwegingen na eigen onderzoek over, maakt deze tot de zijne en voegt daar nog het volgende aan toe.

5.7

In hoger beroep zijn geen nieuwe feiten en/of omstandigheden gebleken en heeft de moeder geen schriftelijke stukken overgelegd waaruit blijkt dat de zorgen van de moeder over het vaccineren van de kinderen terecht zijn. De vader heeft daarentegen juist verklaard dat de huisarts van de kinderen desgevraagd (schriftelijk) heeft verklaard dat een onderzoek bij de kinderen naar mogelijke allergische reacties voor de stoffen in de vaccinaties en de mogelijke risico's rond een gevoeligheid voor koortsstuipen, niet nodig is en bovendien een intensief en dus belastend proces voor de kinderen is. [de minderjarige3] heeft na de bestreden beschikking vaccinaties toegediend gekregen en reageerde volgens de huisarts zoals het hoort op de vaccinaties.

5.8

Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat bij de bestreden beschikking terecht vervangende toestemming aan de GI is verleend voor het vaccineren van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] in overeenstemming met het Rijksvaccinatieprogramma.

6De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof als volgt beslissen.

7De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

zaaknummer 200.263.557/02:

wijst het verzoek van de moeder tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 1 mei 2019, af;

zaaknummer 200.263.557/01:

bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 1 mei 2019;

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, J.G. Idsardi en M.E. Allegro, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 29 oktober 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733