Gerechtshof 's-Hertogenbosch 31-10-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:4014

Datum publicatie06-11-2019
Zaaknummer200.262.746_01
ProcedureHoger beroep
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
Formele relatiesEinduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2020:3927
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Dwangsom bij omgang
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Tijdelijke wijziging zorgregeling in afwachting resultaten systeemtherapie, onder handhaving tweemaandelijkse weekends bij vader. Eén weekend per maand onvoldoende. Moeder weigert de kinderen op te halen bij verhuisde vader. Hof handhaaft dwangsom voorzieningenrechter: moeder móet dit eens per maand doen, persoonlijk of via eigen netwerk. Verder lijkt ze grote moeite te hebben met wijze waarop vader invulling geeft aan zijn contacten met de kinderen. Moeder moet leren dit los te laten.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht

Uitspraak: 31 oktober 2019

Zaaknummer: 200.262.746/01

Zaaknummer eerste aanleg: C/01/344166 / JE RK 19-369

in de zaak in hoger beroep van:

[de moeder] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellante,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat: mr. C.C.J. Aarts,

tegen

Stichting Jeugdbescherming Brabant ,

locatie [locatie] ,

verweerder,

hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling).

Als belanghebbende wordt aangemerkt:

- [de vader],

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen: de vader,

advocaat: mr. R. van Noord.

In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:

- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost Nederland,

locatie [locatie] ,

hierna te noemen: de raad.

Deze zaak gaat over:

  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ;

  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] .

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 24 mei 2019.

2Het geding in hoger beroep

2.1.

Bij beroepschrift met één productie, namelijk de bestreden beschikking, ingekomen ter griffie op 11 juli 2019, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de omgangsregeling tussen de vader en de kinderen wordt beperkt tot één weekeinde per maand, waarbij de vader de kinderen ophaalt direct na schooltijd in [plaats 1] op vrijdagmiddag en hij de kinderen na afloop van zijn omgangsweekend op zondagmiddag 18.00 uur terugbrengt bij de moeder in [plaats 1] met instandhouding van de overige punten van de verdeling van de verzorgings- en opvoedingstaken zoals benoemd in de bestreden beschikking.

2.2.

Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 augustus 2019, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.

2.3.

Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 augustus 2019, heeft de vader verzocht de grieven van de moeder af te wijzen met veroordeling van de moeder in de kosten van deze procedure.

2.4.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:

  • de ouders, bijgestaan door hun advocaten;

  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] ;

  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .

2.5.

Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en zij heeft een dag voorafgaand aan de zitting (buiten aanwezigheid van partijen, de GI en de raad) een gesprek gehad met het hof. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

2.6.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het V-formulier van 24 september 2019 van de advocaat van de moeder met bijlagen, waaronder het vonnis van 19 september 2019 van de voorzieningenrechter inzake het kort geding tussen partijen over de nakoming van de zorgregeling.

3De beoordeling

3.1.

Uit het op 15 juni 2017 ontbonden huwelijk van de ouders zijn geboren:

  • [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1]), op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ;

  • [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2]), op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] .

De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de moeder en de ouders hebben het gezamenlijk ouderlijk gezag over de kinderen.

3.2.

De kinderen staan sinds 7 mei 2018 onder toezicht van de GI.

3.3.

Bij beschikking van 22 december 2017 heeft de rechtbank een gedetailleerde zorgregeling vastgesteld tussen de vader en de kinderen waarin de weekenden (eenmaal per twee weken), de woensdagmiddag (wekelijks), de vakanties en de feestdagen zijn opgenomen.

Voor de inhoud hiervan verwijst het hof naar het dictum van die beschikking.

Inleidend verzoek

3.4.

De GI heeft de rechtbank verzocht, voor zover relevant, om op grond van 1:265g lid 1 BW een knoop door te hakken over of-/en op welke wijze de kinderen meer tijd bij de vader kunnen zijn aansluitend aan de weekenden en vakanties.

3.5.

Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, met wijziging van de beschikking van de rechtbank van 22 december 2017, de zorgregeling met ingang van de dag van de beschikking als volgt vastgesteld:

- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven één weekend per twee weken, te weten in de even weekenden, van vrijdag 12.00 uur tot en met zondag 18.00 uur bij de vader, waarbij de vader [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op vrijdag ophaalt uit school en de moeder hen zondag ophaalt bij de vader.

De rechtbank heeft ook beslissingen genomen over de verdeling van de zorg- en opvoedtaken in de vakanties en feestdagen. Voor de inhoud daarvan verwijst het hof naar het dictum van de bestreden beschikking.

3.6.

De moeder kan zich niet volledig met deze beschikking verenigen en zij is voor het gedeelte van de zorgregeling voor zover het de weekendregeling betreft (zie rechtsoverweging 3.5) in hoger beroep gekomen. In haar beroepschrift voert zij, kort samengevat, het volgende aan.

Het dient uitsluitend voor rekening en risico van de vader te komen dat hij is verhuisd van [plaats 1] naar [plaats 2] ; dit heeft hij ook niet vooraf met de moeder besproken en overlegd. Uitsluitend de vader is verantwoordelijk voor zijn verhuizing en hij moet zelf de consequenties dragen. De moeder kan zich vinden in het voorstel van de vader (zoals gedaan op 16 april 2019) dat de kinderen één weekend per maand bij hem verblijven. De kinderen kunnen dan hun teamsporten blijven volgen.

De moeder heeft ook praktische bezwaren tegen de door de rechtbank opgelegde zorgregeling. De moeder heeft een elektrische auto en kan de volledige reis niet in één keer afleggen; na gemiddeld 50 kilometer gaat de auto over op dure benzine. De vader rijdt in een leaseauto die op diesel rijdt. De moeder gebruikt bovendien medicatie die de rijvaardigheid kan beïnvloeden. Het is niet verantwoord voor de moeder om de kinderen op te halen.

De moeder is van mening dat de vader de kinderen op vrijdag op school dient op te halen en de kinderen op zondag bij de moeder in [plaats 1] moet afzetten.

3.7.

De GI neemt in het verweerschrift, kort samengevat, het volgende standpunt in.

Het is in het belang van de kinderen dat zij met regelmaat contact hebben met hun vader. De kinderen zijn erbij gebaat om zowel contact met de vader als de moeder te hebben. Dit draagt bij aan het ontwikkelen van een eigen identiteit. Gezien de reisafstand is een hogere frequentie niet mogelijk en een lagere frequentie is niet in het belang van de kinderen, omdat de regelmaat dan ontbreekt. Het belang van sporten is ondergeschikt aan het belang van contact met de vader. Daarnaast heeft [minderjarige 1] bij de rechtbank zelf aangegeven dat zij haar vader elke twee weken wil zien. Het is belangrijk voor de kinderen dat beide ouders de kinderen heen en weer rijden. Tot op heden heeft de moeder niet naar de vader in [plaats 2] gereden en zorgt dit bij elke overdracht voor spanning en een mogelijk conflict. De ouders kunnen hun eigen belang niet achter stellen aan het belang van hun dochters. De GI heeft de vader geadviseerd om de kinderen toch naar de moeder te brengen wanneer zij weigert de kinderen op te halen. Dit heeft de vader ook gedaan.

Doordat beide ouders niet goed met elkaar communiceren en hun eigen keuzes maken, is de kinderen de zomervakantie met de vader deels ontnomen en verbleven zij langer bij de moeder. De GI heeft de moeder een schriftelijke aanwijzing gegeven in verband met het niet ophalen van de kinderen bij de vader.

De huidige zorgregeling moet in stand blijven. Beide ouders zijn verantwoordelijk voor het halen en brengen van de kinderen.

3.8.

De vader neemt in het verweerschrift, kort samengevat, het volgende standpunt in.

De kinderen vinden het fijn om één weekend per twee weken bij de vader en zijn nieuwe partner te verblijven. De GI vindt een straal van 100 kilometer acceptabel en de GI kan zich vinden in de bestaande regeling. De auto van de moeder (fysiotherapeut) is royaal voorzien van reclame. Zij rijdt zeer regelmatig. Er is woon- en werkverkeer en zij gaat met de auto met vakantie in Italië en zij rijdt naar Nijmegen en Venlo.

De vader is ermee gestopt om altijd maar in het belang van de kinderen voor het transport te zorgen. Het gevolg is dat de vader zonder de kinderen op vakantie is gegaan. De moeder heeft iedere keer een excuus om niet voor de kinderen te rijden. Zij vergeet dat op haar de verantwoordelijkheid rust voor haar deel van het transport. Het kan niet zo zijn dat de moeder nooit kan halen en brengen.

De schriftelijke aanwijzing heeft geen resultaat opgeleverd. De vader is een kort geding gestart en heeft een dwangsom gevorderd. Bij vonnis van 19 september 2019 heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de moeder de beschikking van 24 mei 2019 dient na te komen, op straffe van een dwangsom.

3.9.

De raad heeft ter zitting verklaard dat het juist de kinderen zijn die de rekening krijgen gepresenteerd. Als ouders verder uit elkaar gaan wonen, is het nodig dat zij opnieuw kijken wat de kinderen nodig hebben. Zelfs met de hulp van de GI vinden de ouders hiervoor geen oplossing.

Het hof overweegt als volgt.

3.10.1.

Artikel 1:265g BW luidt als volgt:

  • Lid 1. Voor de duur van de ondertoezichtstelling kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.

  • Lid 2. Op het verzoek van een met het gezag belaste ouder, een omgangsgerechtigde, de minderjarige van twaalf jaar of ouder en de gecertificeerde instelling kan de kinderrechter de in het eerste lid genoemde beslissing wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.

3.10.2.

Nadat de zitting voor een korte tijd geschorst is geweest, hebben partijen het hof ter zitting allebei hun onvoorwaardelijke commitment gegeven voor het volgen van systeemtherapie. De GI zal het initiatief nemen om dit te realiseren. Het hof vindt dit een stap in de goede richting; partijen zullen immers als ouders van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog lange tijd aan elkaar verbonden blijven. Op vragen van het hof hebben partijen verklaard dat zij niet met elkaar hebben gesproken over hoe het nu verder gaat met de zorgregeling. Voor het hof staat vast dat de huidige regeling niet werkbaar is. Partijen staan lijnrecht tegenover elkaar als het gaat over de vraag hoe de kinderen op zondagavond terugkomen bij de moeder. Gezien de gespannen verhoudingen en het effect dat dit op de kinderen heeft, acht het hof het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk dat er in de komende periode een tijdelijke wijziging in de zorgregeling wordt aangebracht. Het hof heeft partijen voorgehouden dat zij zich dienen te houden aan de volgende voorlopige zorgregeling die het hof – in afwachting van de resultaten van systeemtherapie – zal vastleggen.

3.10.3.

Het hof stelt voorop dat de huidige frequentie van één weekend per veertien dagen wordt gehandhaafd. Het hof ziet in het contact tussen de vader en de kinderen noch in de persoon van de vader contra-indicaties die maken dat de contacten dienen te worden beperkt tot één weekend per maand. Het hof hecht bovendien veel waarde aan de band tussen de vader en de kinderen en gezien die band mag het contact niet worden ingeperkt: één weekend per maand, zoals de moeder voor ogen heeft, is te weinig.

3.10.4.

Het grootste probleem in deze zaak is het halen en brengen. Het hof wijst op het vonnis van de voorzieningenrechter van 19 september 2019. In dit vonnis is de moeder veroordeeld om de zorg- en opvoedingstaken als vermeld in de beschikking van de rechtbank van 24 mei 2019 na te komen op straffe van een dwangsom van € 250,- voor iedere keer dat zij niet aan de hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,- is bereikt.

3.10.5.

Als uitgangspunt geldt dat ouders in gelijke mate zorg dienen te dragen voor het halen en brengen van hun kind(eren) in de uitvoering van een zorgregeling. In de bezwaren die de moeder hiertegen tot op heden heeft aangevoerd, ziet hof in beginsel onvoldoende om hiervan af te wijken. Echter, voor het hof staat vast dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ernstig worden belast door de aanhoudende strijd die de ouders op dit punt voeren. Dit veroorzaakt onrust bij de kinderen: zij maken zich ieder omgangsweekend zorgen of en hoe zij zondagavond terugkomen bij de moeder. Het hof zal daarom louter in het belang van de kinderen de volgende wijziging aanbrengen in de voorlopig regeling, waarbij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] één weekend per twee weken, te weten in de even weekenden, bij de vader verblijven:

  • het ene weekend, te beginnen op vrijdag 1 november 2019 en dan iedere vier weken daarna, van vrijdag 12.00 uur tot en met zondag 18.00 waarbij de vader de kinderen op vrijdag ophaalt uit school en de vader hen zondag ook weer terugbrengt naar de moeder. Het hof begrijpt dat dit voor de vader onrechtmatig zal aanvoelen, hij heeft immers van meerdere rechters het gelijk aan zijn zijde gekregen op dit punt. Desondanks heeft hij altijd, op één keer na, de kinderen op zondagavond teruggebracht naar de moeder, ook al was hij daartoe juridisch niet gehouden. De vader heeft al geruime tijd veel geduld gehad en is meegegaan met de wensen van de moeder om zijn contacten met de kinderen te waarborgen. Hieruit blijkt dat de vader het belang van de kinderen in het vizier heeft en hiernaar handelt. Omwille van de rust die deze beslissing voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] brengt, verlangt het hof dat de vader de komende tijd, eenmaal per vier weken, de kinderen naar de moeder terugbrengt;

  • het andere weekend, te beginnen op zaterdag 16 november 2019 en dan iedere vier weken daarna, waarbij de vader de kinderen op zaterdag meeneemt na de hockey en de moeder de kinderen op zondag om 18.00 uur bij de vader ophaalt.

Deze wijziging stelt de kinderen in staat om hun hockeyactiviteiten voort te zetten in de omgeving van de moeder. Uit het kindgesprek met [minderjarige 1] en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de kinderen veel plezier hebben in hockey en dat dit lastig te combineren valt met de weekenden waarin zij bij hun vader verblijven. Het is bovendien leuk voor de kinderen als vader kan kijken bij hun hockeywedstrijden. , Het komt de betrokkenheid van de vader in het leven van de kinderen ten goede als hij als ouder ook bekend is met teamgenootjes, ouders en begeleiding.

Ten aanzien van het ophalen van de kinderen op zondag wijst het hof wijst erop dat het niet noodzakelijk is dat de moeder in persoon op zondagavond verschijnt om de kinderen op te halen bij de vader, hoewel dit in beginsel uiteraard het meest wenselijke scenario is. Het hof acht het met name van belang dat de moeder de verantwoordelijkheid neemt om ervoor te zorgen dat de kinderen op zondag terugkomen bij haar; de oplossing hiervoor kan ook binnen haar eigen netwerk worden gezocht. Het kan én mag zonder meer van de moeder worden verwacht dat zij eenmaal per vier weken de kinderen ophaalt bij de vader, althans dat zij zorgt dat de vader de kinderen niet terug hoeft te brengen naar haar. De moeder heeft ter zitting bij het hof opnieuw verkondigd dat zij de kinderen niet zal ophalen bij de vader. Gezien deze houding acht het hof het noodzakelijk om de dwangsommen te handhaven zoals door de voorzieningenrechter opgelegd bij vonnis van 19 september 2019 opgelegd, temeer omdat de op 24 mei 2019 vastgestelde zorgregeling waaraan later in kort geding de dwangsommen werden gekoppeld enkel tijdelijk op onderdelen wat wordt aangepast zonder dat deze aanpassing een definitief karakter heeft. Anders geformuleerd: gelet op het karakter van de onderhavige beschikking vervalt de in eerder in kort geding gegeven veroordeling tot betaling van een dwangsom niet nu in de hoofdzaak nog niet – definitief – een andere beslissing is gegeven.

3.10.6.

Door de op 24 mei 2019 vastgestelde zorgregeling tijdelijk op onderdelen wat aan te passen zonder op dit moment deze zorgregeling definitief te wijzigen hoopt het hof tegemoet te komen aan de wensen van de kinderen: de ouders zullen hiervoor allebei nog een extra stap dienen te zetten. Het hof ziet dat beide ouders veel de kinderen houden en het hof drukt de ouders op het hart dat zij deze regeling moeten nakomen, waarbij het hof met name de moeder aanspreekt als het gaat om het ophalen van de kinderen op zondag. Verder lijkt de moeder grote moeite te hebben met de wijze waarop de vader invulling geeft aan zijn contacten met de kinderen. Dit dient de moeder te leren loslaten.

3.10.7.

Het hof zal iedere verdere beslissing een half jaar aanhouden in afwachting van de resultaten van de systeemtherapie. Indien het traject onverhoopt niet doorgaat of stagneert, wenst het hof hierover zo snel mogelijk te worden geïnformeerd.

3.10.8.

Beslist wordt als volgt.

4De beslissing

Het hof:

vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarbij is bepaald dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] één weekend per twee weken bij de vader verblijven te weten in de even weekenden, van vrijdag 12.00 uur tot en met zondag 18.00 uur, waarbij de vader [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op vrijdag ophaalt uit school en de moeder hen zondag ophaalt bij de vader;

en, opnieuw rechtdoende:

bepaalt dat [minderjarige 1] (geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ) en [minderjarige 2] (geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ) in de even weekenden één weekend bij de vader verblijven:

  • het ene weekend, te beginnen op vrijdag 1 november 2019 en dan iedere vier weken daarna, van vrijdag 12.00 uur tot en met zondag 18.00 waarbij de vader de kinderen op vrijdag ophaalt uit school en de vader hen zondag ook weer terugbrengt naar de moeder;

  • het andere weekend, te beginnen op zaterdag 16 november 2019 en dan iedere vier weken daarna, waarbij de vader de kinderen op zaterdag meeneemt na de hockey en de moeder de kinderen op zondag om 18.00 uur bij de vader ophaalt waarbij de dwangsom geldt die de voorzieningenrechter bij vonnis van 19 september 2019 aan de moeder heeft opgelegd van € 250,- voor iedere keer als zij er niet voor zorgt dat de kinderen op zondag worden opgehaald bij de vader, tot een maximum van € 10.000,- is bereikt.

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

houdt iedere verdere beslissing aan tot PRO FORMA tot vrijdag 1 mei 2020 in afwachting van de berichtgeving van partijen en de GI over het verloop van de in te zetten systeemtherapie.

Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, L.Th.L.G. Pellis en C.A.R.M. van Leuven en is op 31 oktober 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733