Gerechtshof 's-Hertogenbosch 24-10-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3893

Datum publicatie29-10-2019
Zaaknummer200.243.511_01
ProcedureHoger beroep
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Gezag; Geen omgang (een van) ouders;
Familieprocesrecht; Bewijsrecht
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Standpunt kinderen dat vader niet nog langer het gezag moet hebben en dat moeder gehoor moet geven aan hun wens dat ze geen contact met hem heeft over hen, is onvoldoende om tot eenhoofdig gezag van moeder over te gaan. In beginsel niet aan kinderen te bepalen wie gezagsbeslissingen neemt en hoe deze tot stand komen. Voorts heeft moeder de door haar gestelde vrees dat situatie in gezin onhoudbaar wordt, niet onderbouwd. Zo zocht ze geen hulpverlening en is niet duidelijk waar weerstand kinderen vandaan komt.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht

Uitspraak: 24 oktober 2019

Zaaknummer: 200.243.511/01

Zaaknummer eerste aanleg: C/02/305068 FA RK 15-6172

in de zaak in hoger beroep van:

[de moeder] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellante,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat: mr. J.J. Bronsveld,

tegen

[de vader] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerder,

hierna te noemen: de vader,

advocaat: mr. A.G.H.M. Ganzeboom.

Betreffende de minderjarigen:

[minderjarige 1] ,

geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige 1] ,

en

[minderjarige 2] ,

geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige 2] .

In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:

de Raad voor de Kinderbescherming,

regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,

hierna te noemen: de raad.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 1 mei 2018.

2Het geding in hoger beroep

2.1.

Bij beroepschrift van 30 juli 2018, met producties, ingekomen ter griffie op diezelfde datum, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de moeder belast zal worden met het eenhoofdig gezag over beide kinderen, kosten rechtens.

2.2.

Bij verweerschrift van 24 september 2018, met producties, ingekomen ter griffie op

26 september 2018, heeft de vader verzocht het door de moeder ingestelde hoger beroep

niet-ontvankelijk te verklaren, althans de verzochte vernietiging van de bestreden beschikking (sic), houdende het alsnog toewijzen van de in eerste aanleg verzochte gezagswijziging in de zin van beëindiging van het gezamenlijk gezag over de kinderen te wijzigen in een eenhoofdig ouderlijk gezag van alleen de moeder, af te wijzen, kosten rechtens.

2.3.

Het hof heeft voorts kennis genomen van de volgende stukken:

- de brief van de raad van 14 augustus 2018, ingekomen bij het hof op 16 augustus 2018, waarin de raad aangeeft niet over recente rapportage te beschikken;

- de brief van de moeder van 15 mei 2019, ingekomen bij het hof op 17 mei 2019, met daarbij een brief van [minderjarige 2] ;

- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 30 maart 2018, ingekomen bij het hof op 3 januari 2019;

- het V8-formulier van de advocaat van de moeder van 30 juli 2019, met bijlage, ingekomen bij het hof op diezelfde datum.

2.4.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 juni 2019. Bij die gelegenheid

zijn gehoord:

- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;

- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;

- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .

2.4.1.

Het hof heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en zijn voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk

weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.

3De beoordeling

3.1.

Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit de relatie van partijen zijn geboren: [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .

3.2.

De moeder en de vader oefenen met ingang van 5 juni 2009 het gezamenlijk ouderlijk gezag uit over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de moeder.

3.3.

[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben onder toezicht gesteld gestaan van BJZ Noord-Brabant van 16 juni 2016 tot 16 december 2017.

3.4.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft bij beschikking van 11 juli 2017 het recht op contact van de vader met de kinderen ontzegd voor de duur van zes maanden. De zaak is aangehouden in afwachting van het verdere verloop van het hulpverleningstraject.

3.5.

Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant vervolgens het verzoek van de moeder haar te belasten met het eenhoofdig gezag over de kinderen afgewezen.

3.6.

De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.

3.7.

De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan. De gezamenlijke uitoefening van het gezag heeft geen meerwaarde en is niet uitvoerbaar. De communicatie tussen de moeder en de vader is namelijk zeer gecompliceerd en verloopt moeizaam. De vader werkt niet of pas heel laat mee als er beslissingen genomen moeten worden waar zijn toestemming voor nodig is. Dit levert misbruik op van het gezag. De moeder verwacht niet dat dit nog zal verbeteren. De kinderen zitten door dit machtsvacuüm klem en verloren tussen de ouders en het is niet in hun belang het gezamenlijk gezag in stand te houden. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben last van de huidige situatie en ook zij willen dat de vader niet langer het gezag over hen heeft. Het geeft in het gezin van de moeder spanningen op de momenten dat de moeder de vader informeert over het welzijn van de kinderen en legt een bom onder het gezin.

3.8.

De vader voert - kort samengevat - het volgende aan. Het verzoek van de moeder moet in de eerste plaats afgewezen worden, omdat de moeder geen beroep doet op de devolutieve werking van het appel. Daarnaast heeft de moeder haar hoger beroep niet voldoende onderbouwd en een aantal standpunten pas in hoger beroep ingenomen.

In de tweede plaats voert de vader aan dat hij het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wenst te behouden, nu er wat hem betreft geen sprake is van een gecompliceerde ouder-communicatie. De vader zoekt geen contact met de moeder en wacht op de informatie die hij van de moeder over de kinderen krijgt. Daarnaast heeft de vader direct contact met school. De vader kan het niet plaatsen dat hem verweten wordt misbruik te maken van het gezag gelet op zijn terughoudende rol. Hij werkt de uitoefening van het gezamenlijk gezag dus niet tegen en de kinderen zitten niet klem. Wel wil de vader graag het “lijntje’’ met de kinderen behouden. De vader begrijpt dat de huidige situatie spanningen op kan leveren in het gezin bij de moeder.

3.9.

De raad adviseert ter zitting het volgende. De raad houdt vast aan het eerder door de raad gegeven advies bij de rechtbank. Het gaat goed met de kinderen en zij zitten niet klem tussen de ouders. Mogelijk is het wel in het belang van de kinderen noodzakelijk het gezag te beëindigen, maar het lijkt de raad beter dat de vader zelf van het gezag afziet om op die manier mogelijk ruimte en beweging bij de kinderen te creëren richting de vader dan dat het hof die beslissing neemt.

3.10.

Het hof overweegt het volgende.

3.10.1.

Het hof stelt vast dat de moeder en de vader sinds 5 juni 2009 gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uitoefenen.

3.10.2.

Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.

De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:

a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of

b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.

3.10.3.

Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren is het van belang dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, tenminste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, ligt gezamenlijk gezag in de rede, tenzij andere redenen eenhoofdig gezag noodzakelijk maken.

3.10.4.

Het hof is van oordeel dat de rechtbank op de juiste gronden heeft geoordeeld dat het gezamenlijk gezag tussen de moeder en de vader over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in stand moet blijven. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.

In de bestreden beschikking van 1 mei 2018 werd door de rechtbank geconstateerd dat er inmiddels geruime tijd geen contact is tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Dit is de afgelopen periode niet veranderd. Ook verloopt het contact tussen de moeder en de vader op dit moment nog steeds moeizaam. De moeder informeert de vader periodiek over het welzijn van de kinderen. De moeder geeft aan dat dit bij de kinderen veel weerstand oplevert. Tijdens het kindgesprek bij het hof hebben [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dit ook uitdrukkelijk naar voren gebracht. Zij willen niet dat de vader door de moeder geïnformeerd wordt over wat zij doen, en ook niet dat de vader nog langer het gezag over hen heeft. De moeder heeft in dit verband ter zitting aangegeven dat zij voorspelt dat ten gevolge van het voortduren van het gezamenlijk ouderlijk gezag de verhouding tussen de moeder en de kinderen onhoudbaar wordt. Het voorgaande heeft aldus een enorme impact op dit gezin.

De moeder heeft ter zitting bij het hof echter desgevraagd aangegeven hier voor haarzelf of de kinderen geen hulpverlening voor te hebben gezocht hetgeen naar het oordeel van het hof wel op haar weg als verantwoordelijke ouder had gelegen. Het is het hof in dit verband ook niet duidelijk geworden waar de weerstand van de kinderen ten opzichte van hun vader vandaan komt. De moeder heeft daarmee de door haar gestelde vrees dat de situatie in haar gezin onhoudbaar wordt niet onderbouwd.

Van belang in dit verband is dat de vader zijn begrip heeft geuit over de door de moeder en de kinderen aangegeven spanningen. Ook heeft de vader aangegeven zich terughoudend op te stellen, hetgeen door de moeder niet betwist is. Verder is het hof niet gebleken dat de vader gezagsbeslissingen blokkeert. Dit betekent dat de moeder niet wordt belemmerd in haar opvoedtaak.

Het hof merkt daarbij nog op dat de visie van de kinderen, zoals duidelijk werd in het kindgesprek, dat zij niet willen dat de vader nog langer het gezag heeft, dat de moeder geen contact met de vader mag hebben waar het de kinderen betreft en dat de moeder de kinderen

daarin dient te volgen, onvoldoende is om tot eenhoofdig gezag van de moeder over te gaan.

Het hof voegt hier nog aan toe dat het in beginsel niet aan kinderen is om te bepalen wie over hen de gezagsbeslissingen neemt en hoe deze tot stand komen.

3.10.5.

Gelet op het voorgaande is het hof niet gebleken van contra-indicaties ten aanzien van het kunnen uitoefenen van het gezamenlijk gezag. Het hof gaat er daarbij vanuit dat de vader, als ouder op afstand, op eerste verzoek mee werkt aan beslissingen die ten behoeve van de kinderen moeten worden genomen.

Het hof overweegt ten overvloede dat de vader ter zitting heeft aangeboden om informatie over de kinderen via de school op te vragen, in plaats van dit via de moeder te laten lopen. Het is aan partijen hier verder vorm aan te geven.

3.10.6.

Tenslotte overweegt het hof dat de stelling van de vader dat de moeder geen beroep doet op de devolutieve werking, zonder nadere onderbouwing niet begrijpelijk is nu de moeder, (in het licht van de door haar aangevoerde grief) vernietiging vraagt van de bestreden beschikking.

3.10.7.

Het hof zal de proceskosten compenseren, aangezien de zaak voortvloeit uit familierechtelijke betrekkingen.

4De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 1 mei 2018;

verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van

deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;

compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en A.J.F. Manders en is op 24 oktober 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733