Gerechtshof Amsterdam 15-10-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:3768

Datum publicatie29-10-2019
Zaaknummer200.249.165/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsAmsterdam
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenAlimentatie; Ondernemer en alimentatie; Zorgkorting; Behoefte kinderalimentatie; Refertejaar/-jaren bij bepaling draagkracht
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Hof gaat bij vaststelling behoefte kind uit van resultaat onderneming man in het laatste jaar en niet van het gemiddelde bedrijfsresultaat over drie jaren, nu er sprake is van een neerwaartse trend. Ook wordt rekening gehouden met zwarte inkomsten vrouw binnen het bedrijf. Bewijs daarvan volgt uit o.a. WhatsApp conversaties. Hof gaat uit van € 150/week nu dat bedrag door de man erkend is.
Hof merkt tot slot op dat de man wordt geacht minimaal de zorgkorting te besteden aan het kind bij de uitoefening van zijn zorgtaken.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht

Team III (familie -en jeugdrecht)

zaaknummer: 200.249.165/01

zaaknummer rechtbank: C/15/260111 / FA RK 17-3367

beschikking van de meervoudige kamer van 15 oktober 2019 inzake

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] , gemeente [Z] ,

verzoekster in hoger beroep,

verder te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. J.C.I. Veerman te Volendam, gemeente Edam-Volendam,

en

[de man] ,

wonende te [woonplaats] , gemeente [Z] ,

verweerder in hoger beroep,

verder te noemen: de man,

advocaat: mr. E.M. van Hemert te Alkmaar.

1Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar beschikking van de rechtbank Noord-Holland (Haarlem) (hierna: rechtbank) van 8 augustus 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1

De vrouw is op 6 november 2018 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 8 augustus 2018.

2.2

De man heeft op 6 december 2018 een verweerschrift ingediend.

2.3

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 9 mei 2019 met bijlagen, ingekomen op 10 mei 2019;

- een journaalbericht van de zijde van de man van 9 mei 2019, ingekomen op dezelfde datum, waarin de man bezwaar maakt tegen de tardieve overlegging van producties door de vrouw.

2.4

De mondelinge behandeling heeft op 13 mei 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Ter zitting heeft de voorzitter als beslissing van het hof medegedeeld dat de op 10 mei 2019 binnengekomen producties van de vrouw worden toegelaten, omdat de stukken redelijk eenvoudig te doorgronden zijn.

3De feiten

3.1

Partijen hebben vanaf 2010 tot medio september 2016 een relatie met elkaar gehad. Zij zijn de ouders van:

- [dochter] (hierna: [minderjarige] ), geboren [in] 2013 te [geboorteplaats] .

[minderjarige] verblijft bij de vrouw, die het gezag over haar heeft.

3.2

Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.

3.3

Bij kort geding vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland van 29 maart 2017 is bepaald, voor zover hier van belang, dat [minderjarige] bij wijze van voorlopige omgangsregeling eens per twee weken bij de man verblijft van zaterdag 18:30 uur tot maandag 18:30 uur. Voorts is de man veroordeeld om bij wijze van voorlopige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] (hierna: kinderalimentatie) aan de vrouw te betalen € 300,- per maand met ingang van de datum van het vonnis.

3.4

Bij deelbeschikking van 4 april 2018 van de rechtbank Noord-Holland – voor zover thans van belang – is een omgangsregeling vastgesteld, inhoudende – kort en zakelijk weergegeven - dat [minderjarige] bij de man verblijft om de week van zaterdag 19:30 uur tot dinsdag 19:30 uur.

De beslissing ten aanzien van het verzoek van partijen tot vaststelling van kinderalimentatie is aangehouden. De man is op grond van artikel 22 Rv bevolen de in de tussenbeschikking vermelde (financiële) stukken in het geding te brengen.

4De omvang van het geschil

4.1

Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking is bepaald dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] dient te voldoen € 261,- per maand met ingang van 26 mei 2017, met dien verstande dat hetgeen de man teveel heeft betaald niet hoeft te worden terugbetaald.

Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de man te bepalen dat hij met ingang van 1 juni 2017 € 157,- per maand zal betalen en op het verzoek van de vrouw te bepalen dat de man met ingang van 1 oktober 2016 € 845,- per maand zal betalen.

4.2

De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, met ingang van 26 mei 2017 een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] vast te stellen die het hof juist voorkomt.

4.3

De man verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep dan wel

- zo begrijpt het hof - de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5De motivering van de beslissing

5.1

Aan de orde is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] . De grieven van de vrouw zien op de behoefte van [minderjarige] , de draagkracht van de man en de zorgkorting.

Ingangsdatum

5.2

De door rechtbank vastgestelde ingangsdatum is niet in geschil zodat het hof deze datum als uitgangspunt neemt.

Behoefte [minderjarige]

5.3

Het hof gaat bij de bepaling van de behoefte van [minderjarige] uit van het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van de samenleving en stelt op basis daarvan de behoefte met toepassing van de in het rapport alimentatienormen vermelde NIBUD-tabel kosten van kinderen vast.

5.4

De man is tezamen met zijn broer en vader vennoot van de v.o.f. [de onderneming] . Blijkens de jaarstukken bedroeg zijn aandeel in de winst uit onderneming in 2014 € 83.228,-, in 2015 € 68.114,- en in 2016 € 48.846,-. De vrouw heeft deze cijfers niet betwist, doch stelt dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van (het aandeel van de man in) de winst in 2016. De man heeft de stelling van de vrouw weersproken. Het hof overweegt dat in het algemeen wordt uitgegaan van het gemiddelde bedrijfsresultaat over de laatste drie jaren, doch dat, indien daartoe aanleiding bestaat, daarvan kan worden afgeweken. Het hof ziet evenals de rechtbank in de omstandigheid dat blijkens voormelde jaarcijfers sprake is van een neerwaartse trend in het bedrijfsresultaat, aanleiding af te wijken van het gemiddelde resultaat en zal uitgaan van het resultaat in 2016 (aandeel van de man: € 48.846,-), zijnde het jaar van uiteengaan van partijen. Het hof overweegt daarbij dat de door de man overgelegde jaarcijfers over 2017 voormelde neerwaartse trend bevestigen. Het netto besteedbaar inkomen van de man wordt derhalve in navolging van de rechtbank vastgesteld op € 3.109,- per maand. Grief 1 van de vrouw slaagt derhalve niet.

5.5

De vrouw stelt voorts dat bij de berekening van de behoefte van [minderjarige] ook rekening gehouden dient te worden met door de vrouw genoten zwarte inkomsten in het bedrijf van de man. Zij heeft ter onderbouwing van haar standpunt in hoger beroep afschriften van What’ App berichten tussen haar en de eveneens in het bedrijf werkzame broer van de man uit 2016 overgelegd. In die berichten meldt de broer onder meer: ‘ik heb je geld bij me’ en ‘je loon van vorige week ligt bij me moeder’. De man betwist niet dat de vrouw werkzaamheden heeft verricht in het bedrijf, maar stelt dat de door haar genoten inkomsten reeds zijn verdisconteerd in zijn winstaandeel. De man heeft zijn verweer tegenover de gemotiveerde stelling van de vrouw echter onvoldoende onderbouwd. De enkele verwijzing naar de jaarstukken, zonder enige toelichting op juist dit punt, volstaat niet. Het hof zal dan ook bij het berekenen van de behoefte van [minderjarige] mede betrekken de door de vrouw genoten netto ontvangen inkomsten. Voor wat betreft de hoogte daarvan sluit het hof aan bij het door de man in eerste aanleg en in hoger beroep erkende bedrag van € 150,- netto per week. De vrouw heeft ter zitting gesteld dat haar zwarte inkomsten € 120,- per dag bedroegen gedurende twee á drie dagen per week. De vrouw heeft echter haar stelling, tegenover de gemotiveerde betwisting door de man, op dit punt onvoldoende onderbouwd, zodat daaraan voorbij gegaan wordt. Het hof stelt het netto besteedbaar inkomen van de vrouw aldus vast op € 650,- netto per maand.

5.6

Het netto besteedbaar gezinsinkomen in 2016 bedraagt derhalve € 3.759,- (€ 3.109,- + € 650,-) per maand. Uitgaande van genoemde NIBUD tabellen (op basis van één kind en het aantal punten van vier) berekent het hof het eigen aandeel van de ouders voor [minderjarige] op basis van de tabel 2016 op € 579,- per maand, geïndexeerd (gezien de ingangsdatum van de bijdrage) per 1 januari 2017 € 591,- per maand, en per 1 januari 2018 € 600,- per maand.

Draagkracht man

5.7

Blijkens de door de man overgelegde jaarstukken 2017 bedroeg de behaalde winst uit onderneming in dat jaar € 145.982,-. De vrouw stelt dat de vader van de man met ingang van 2018 niet meer in de winst meedeelt, zodat de rechtbank ten onrechte niet is uitgegaan van een winstaandeel van 50% aan de zijde van de man. Het hof gaat aan deze stelling voorbij. De man heeft de stelling van de vrouw gemotiveerd betwist en de vrouw heeft haar stelling daartegenover niet nader onderbouwd, noch bewijs daarvan aangeboden. Nu de vrouw, noch de man (verdere) grieven heeft gericht tegen de door de rechtbank vastgestelde draagkracht van de man, stelt het hof deze in navolging van de rechtbank vast op € 889,- per maand.

Draagkracht vrouw

5.8

De door de rechtbank vastgestelde draagkracht van de vrouw van € 225,- per maand is niet in geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.

Draagkrachtvergelijking

5.9

De draagkracht van de man en de vrouw tezamen is voldoende om in de behoefte van [minderjarige] te voorzien. De verdeling van de kosten van [minderjarige] over partijen wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte.

Het eigen aandeel van de man bedraagt in 2017 aldus: (€ 889,- : € 1114,-) x € 591,- = € 471,- per maand, en in 2018 [(€ 889,- : € 1.114,-) x € 600,- =] € 479,- per maand.

Het eigen aandeel van de vrouw bedraagt in 2017 aldus: (€ 225,- : € 1114,-) x € 591,- = € 119,- per maand, en in 2018 [(€ 225,- : € 1.114,-) x € 600,- =] € 121,- per maand.

Vermindering met de zorgkorting

5.10

De vrouw stelt terecht dat de door de rechtbank toegepaste zorgkorting van 25% pas geldt met ingang van de datum van de onder 3.4 vermelde tussenbeschikking (4 april 2018) en dat in de periode daarvoor uitgegaan dient te worden van een zorgkorting van 15%. De man heeft de juistheid van deze stelling ook erkend. Het hof zal de zorgkorting dan ook herberekenen over de periode vanaf de niet in geschil zijnde ingangsdatum 26 mei 2017 tot 1 april 2018 en de periode vanaf 1 april 2018, met inachtneming van de door het hof hoger vastgestelde behoefte van [minderjarige] . Aldus beloopt de zorgkorting van 15% in de periode tot 1 april 2018 € 89,- per maand en de zorgkorting van 25% met ingang van 1 april 2018 € 150,- per maand. De man wordt geacht dit bedrag minimaal te besteden aan [minderjarige] bij de uitoefening van zijn zorgtaken. De omstandigheid dat de oma vaderszijde [minderjarige] af en toe ophaalt bij dan wel wegbrengt naar school leidt niet tot een andere beslissing.

Conclusie

5.11

Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] dient te betalen met ingang van 26 mei 2017 tot 1 april 2018 van € 382,- per maand en met ingang van 1 april 2018 van € 329,- per maand.

5.12

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

6De beslissing

Het hof:

in hoger beroep:

vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (Haarlem) van 8 augustus 2018, en opnieuw beschikkende:

bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] zal betalen:

  • met ingang van 26 mei 2017 tot 1 april 2018 € 382,- per maand,

  • en met ingang van 1 april 2018 € 329,- per maand,

de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Hoogland, mr. A.N. van de Beek en mr. M. Groenleer, in tegenwoordigheid van mr. C.M. van Harten als griffier en is op 15 oktober 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733