Gerechtshof Den Haag 16-07-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:2788

Datum publicatie28-10-2019
Zaaknummer200.168.061/02
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsDen Haag
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenErfrecht; Nalatenschap en huwelijksgemeenschap;
IPR familierecht
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Erfrecht. Vermogensrechtelijke afwikkeling derde huwelijk nog niet afgerond op moment dat erflater tijdens vierde huwelijk overlijdt. Waardering onroerend goed in Indonesië. Partijen kunnen niet Nederlandse rechter op zoek laten gaan naar deskundige in binnenlanden Indonesië. Partijen kunnen zelf in Indonesië rechter consulteren aangaande specifieke geschil met betrekking tot het onroerend goed in Indonesië.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.168.061/02

Zaak- rolnummer rechtbank : C/09/411258/ HA ZA 12-90

Arrest van 16 juli 2019

Inzake

De erfgename(n) [de voormalig echtgenoot] ,

met laatste woonplaats [volgt naam] ,

appellante (n), tevens incidenteel geïntimeerde(n),

hierna te noemen: appellante,

advocaat: mr. G.B. van de Bunt te Den Haag,

tegen

[de voormalig derde echtgenoot van erflater] ,

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde tevens incidenteel appellante,

hierna te noemen: geïntimeerde,

advocaat: mr. L.J.W. Govers te Zoetermeer.

Het verdere verloop van het geding

Het hof verwijst naar zijn arrest van 13 november 2018.

Op 22 januari 2019 heeft appellante een akte genomen.

Op 19 februari 2019 heeft geïntimeerde een akte genomen.

Geïntimeerde heeft arrest gevraagd.

De beoordeling van het hoger beroep

Enige feiten

1. Erflater is op [in] 2003 in gemeenschap van goederen getrouwd met geïntimeerde (derde huwelijk van erflater). De echtscheidingsbeschikking is op 18 december 2006 ingeschreven in de daartoe bestemde registers. Aangezien erflater en geïntimeerde geen overeenstemming hebben weten te bereiken over de verdeling is er in 2011 een dagvaardingsprocedure gestart. In het bestreden vonnis van 29 oktober 2014 en het herstelvonnis van 24 december 2014 heeft de rechtbank een beslissing gegeven met betrekking tot de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk. Erflater is nadien nog voor een vierde keer getrouwd met [volgt naam vierde echtgenote] .

Verklaring voor erfrecht

2. Bij arrest van 13 november 2018 heeft het hof aan de erfgenamen van erflater verzocht om een verklaring van erfrecht in het geding te brengen om te kunnen vaststellen wie erfgenamen zijn en mogelijke procespartijen. Uit de verklaring van erfrecht van 11 april 2018 volgt wie de erfgenamen zijn van erflater. Voorts volgt uit de verklaring voor erfrecht dat erflater de wettelijke verdeling op zijn nalatenschap van toepassing heeft verklaard waardoor zijn vierde echtgenote [volgt naam vierde echtgenote] eigenaar is geworden van alle goederen van de nalatenschap onder de verplichting alle schulden van de nalatenschap te voldoen.

3. Uit de verklaring van erfrecht volgt eveneens dat [volgt naam vierde echtgenote] handelend in haar hoedanigheid van executeur-afwikkelingsbewindvoerder zelfstandig bevoegd is de ontbonden huwelijksgemeenschap te beheren alsmede de nalatenschap. Het hof gaat ervan uit dat appellante nu in die hoedanigheid optreedt.

Memorie van grieven en Memorie van antwoord

4. Erflater is van de bestreden vonnissen tijdig in hoger beroep gekomen. In zijn memorie van grieven heeft erflater drie grieven geformuleerd.

5. Door erflater is gevorderd:

“ - de vonnissen van 29 oktober 2014 (inclusief herstelvonnis van 24 december 2014) deels te vernietigen en opnieuw rechtdoende de verzoeken van de man toe te wijzen,

inhoudende dat:

- de veroordeling op grond van overbedeling van [de voormalig echtgenoot] aan [de voormalig derde echtgenoot van erflater] vast te stellen op een lager bedrag, met inachtneming van de vast te stellen hogere waarde van de percelen in Indonesië.”.

6. Bij memorie van antwoord heeft geïntimeerde verweer gevoerd en voorwaardelijk incidenteel appel ingesteld.

Deskundigenonderzoek en onroerend goed te Indonesië

7. Het hof overweegt als volgt. Beide partijen dienen zich te realiseren dat het hof in het kader van de verdeling het onroerend goed in Indonesië wel aan een deelgenoot kan toedelen, echter de Nederlandse rechter is niet bevoegd met betrekking tot de goederenrechtelijke aspecten inzake het onroerend goed. Beide partijen dienen zich eveneens te realiseren dat als er tussen partijen geschillen ontstaan met betrekking tot de omvang (waaronder het aantal vierkante meters) van het onroerend goed in Indonesië of de waardering daarvan, de Nederlandse rechter niet dan wel niet effectief kan handelen. Wat betreft de vaststelling van de omvang (waaronder het aantal vierkante meters) van het onroerend goed in het buitenland is de Nederlandse rechter niet bevoegd aangezien dit een goederenrechtelijk aspect betreft.

8. De rechtspraktijk leert dat als de Nederlandse rechter in het buitenland een deskundige gaat benoemen conform art. 194 Rv, de aansturing van deze deskundige zeer complex, tijdrovend en veelal zeer kostbaar is. Het hof verwijst naar r.o. 2.5 uit het vonnis van 29 oktober 2014: “De rechtbank concludeert dat de aan de deskundige verleende opdracht niet is uitgevoerd.”.

9. De Nederlandse rechter tast in het duister of de door hem/haar ingeschakelde deskundige wel over voldoende deskundigheid beschikt. De in het buitenland ingeschakelde deskundige dient immers op de hoogte te zijn van de eisen die naar Nederlands recht aan een deskundigenbericht moeten worden gesteld, zoals het beginsel van hoor- en wederhoor. Het bewijsmiddel – deskundigenrapport – kan dus zeer discutabel zijn.

9. Een procedure wordt door het inschakelen van een buitenlandse deskundige veelal met meer dan een jaar vertraagd. De rechtbank overweegt in r.o. 2.6 van het vonnis: “De rechtbank constateert dat het niet is gelukt om het onroerend goed te Indonesië (binnen een redelijke termijn) te laten taxeren door een deskundige.”.

10. De rechter waar het onroerend goed zich bevindt kan zich een beter en sneller oordeel vormen met betrekking tot omvang (waaronder het aantal vierkante meters) en waarde. In het kader van een verdeling doen partijen er derhalve verstandig aan om geschillen met betrekking tot de waardering van onroerend goed en het bepalen van de omvang van het onroerend goed over te laten aan de rechter ter plekke waar het onroerend goed is gelegen. Het is dan aan partijen om de Nederlandse rechter deugdelijk te informeren welke deskundige in het buitenland kan worden geraadpleegd, en welke kwaliteitseisen de betreffende deskundige bezit. Partijen kunnen in het onderhavige geval niet de Nederlandse rechter op zoek laten gaan naar een deskundige in de binnenlanden van Indonesië. Partijen kunnen zelf in Indonesië de rechter consulteren aangaande het specifieke geschil met betrekking tot het onroerend goed in Indonesië. De verdelingsrechter in Nederland kan dan de verdeling aanhouden tot het moment dat de Indonesische rechter over dat specifieke geschil heeft geoordeeld, dan wel de in Nederland aanwezige gemeenschap partieel verdelen. Voorkomen moeten worden dat een verdeling van een gemeenschap met buitenlands onroerend goed een traject wordt van vele jaren. In het onderhavige geval zijn partijen al meer dan acht jaar aan het procederen, hetgeen het hof naar maatschappelijke normen bezien een onaanvaardbare situatie acht.

11. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank zich tot het uiterste ingespannen om het onroerend goed in Indonesië te waarderen.

Grieven

12. Gezien de onderlinge samenhang van de grieven bespreekt het hof de grieven gemeenschappelijk.

13. Appellante is het niet eens met de door de rechtbank gekozen peildatum voor de waardering van het onroerend goed van 1 juli 2011. Appellante is van oordeel dat moet worden uitgegaan van de datum van de verdeling namelijk 29 oktober 2014.

14. Voorts heeft de taxateur [volgt naam] – in de visie van appellante - alleen de waarde van het huis bepaald maar niet ook de waarde van de grond. Appellante wenst dat opnieuw een taxatie plaatsvindt, nu inclusief de grond.

15. Appellante is het er niet mee eens dat de rechtbank de waarde heeft geschat.

16. Door geïntimeerde is gemotiveerd verweer gevoerd. Volgens geïntimeerde heeft erflater zich onvoldoende verzet tegen de peildatum voor de waardering per 1 juli 2011. Met de waarde wordt bedoeld de waarde van het huis en grond. Het hof begrijpt uit het verweer van geïntimeerde dat zij wenst vast te houden aan de peildatum van 1 juli 2011.

17. Het hof overweegt als volgt. Het hof begrijpt uit het appel van appellante dat de grief zich alleen richt op de waardering en niet op de toedeling van het onroerend goed. In beginsel is dan het uitgangspunt voor de waardering het tijdstip van toedeling zijnde 29 oktober 2014. In het onderhavige geval acht het hof die niet redelijk noch billijk. De rechtbank heeft op een uiterst zorgvuldige wijze de waarde van het onroerend goed proberen vast te stellen. Op basis van het partijdebat heeft de rechtbank schattenderwijs de waarde vastgesteld. De rechtbank heeft duidelijk overwogen (zie r.o. 2.11) dat de peildatum voor de waardering is datum verdeling maar dat zij, nu er geen aanknopingspunten zijn, voor de waardering uitgaat van 1 juli 2011. Het hof acht in deze het door de rechtbank gekozen tijdstip voor de waardering redelijk en billijk: er waren geen andere aanknopingspunten meer. Voorts kan in redelijkheid van de andere deelgenoot niet meer worden verlangd dat zij nog vele jaren in een onverdeeldheid blijft verkeren. Het is zeker niet te verwachten dat het het hof wel zal lukken om binnen een redelijke termijn een deskundige te vinden in de binnenlanden van Indonesië.

18. Het hof is van oordeel dat appellante niet aan haar stelplicht heeft voldaan met betrekking tot haar stelling dat de waardering uitsluitend de woning betreft en niet ook de grond. Het hof is van oordeel dat het op de weg van appellante had gelegen om haar stelling deugdelijk te onderbouwen, zo mogelijk met een contra-taxatie. De grieven van appellante treffen geen doel.

Proceskosten

19. Gezien de wijze waarop appellante heeft geprocedeerd in appel acht het hof termen aanwezig om appellante te veroordelen in de proceskosten.

Beslissing

Het hof:

bekrachtigt het bestreden vonnis van 29 oktober 2014, zoals hersteld bij vonnis van 24 december 2014, van de rechtbank Den Haag tussen de partijen gewezen;

veroordeelt appellante in de kosten van deze procedure tot aan deze uitspraak begroot op € 5.208,50 en aldus gespecificeerd;

- € 311,- griffierecht;

- € 4.897,50 salaris advocaat;

verklaart dit arrest met betrekking tot de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.

Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, A.H.N. Stollenwerck en R.L.M.C. Janssen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 juli 2019 in aanwezigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733