Rechtbank Noord-Nederland 14-10-2019, ECLI:NL:RBNNE:2019:4358

Datum publicatie23-10-2019
ZaaknummerC/18/194670 / KG ZA 19-223
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsGroningen
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenFamilieprocesrecht; Kort geding art. 254 Rv;
Overig;
Kinderen
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Ouders willen buiten de schoolvakantie om met hun twee leerplichtige kinderen naar Marokko vertrekken om daar religieuze ceremonieën uit te voeren ter herdenking vh overlijden vd grootvader vd kinderen in 2016. Voorzieningenrechter verklaart zich onbevoegd om te bepalen dat de school ervan uit moet gaan dat ouders een vrijstelling toekomt abi artikel 11 aanhef en onder e Leerplichtwet. Door ouders is onvoldoende gesteld, laat staan onderbouwd, dat hun vordering daartoe een civielrechtelijke grondslag heeft.

Volledige uitspraak


VONNIS

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht

Locatie Groningen

zaaknummer / rolnummer: C/18/194670 / KG ZA 19-223

Vonnis in kort geding van 14 oktober 2019

in de zaak van

1 [eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] ,

2. [eiser 2],

wonende te [woonplaats] ,

eisers,

advocaat mr. J.S. Visser te Stadskanaal,

tegen

1STICHTING VOOR BIJZONDER VOORTGEZET ONDERWIJS UBBO EMMIUS,

gevestigd en kantoorhoudende te Stadskanaal,

namens deze zijn verschenen [naam 1] en [naam 2] ,

2. STICHTING VOOR PRIMAIR ONDERWIJS SCHOLENGROEPP OPRON,

gevestigd en kantoorhoudende te Stadskanaal,

namens deze zijn verschenen [naam 3] en [naam 4] ,

advocaat mr. E.W. Kingma,

3. de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE STADSKANAAL (de leerplichtambtenaar van die gemeente),

gevestigd en kantoorhoudende te Stadskanaal,

namens deze is verschenen de leerplichtambtenaar van de gemeente, [naam 5] ,

gedaagden.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding;

  • de mondelinge behandeling van 14 oktober 2019;

  • de pleitnota van gedaagde sub 2..

1.2.

Onmiddellijk na sluiting van de mondelinge behandeling is aangezegd dat het vonnis op 14 oktober 2019 te 15.00 uur zal worden uitgesproken en op dat tijdstip aan partijen zal worden verstrekt in kop-staart vorm; de motivering zal uiterlijk op
25 oktober 2019 worden gegeven.
Die motivering volgt hieronder.

2De feiten

2.1.

Eisers zijn de ouders van de bij hen inwonende minderjarige en leerplichtige kinderen [naam 6] , geboren op [geboortedatum] 2003, en [naam 7] , geboren op [geboortedatum] 2009. [naam 6] is leerlinge van de Ubbo Emmius Scholengemeenschap (gedaagde sub 1) en [naam 7] is leerlinge van de OBS Hagenhofschool (gedaagde sub 2).

De raadsman van eisers heeft gedaagden sub 1 en 2 bij brieven d.d. 12 september 2019 verzocht om eisers ten aanzien van [naam 6] en [naam 7] vrij te stellen van de verplichting ervoor te zorgen dat hun kinderen de scholen geregeld bezoeken wegens vervulling van plichten voortvloeiend uit godsdienst als bedoeld in artikel 11 aanhef en onder e Leerplichtwet (Lpw).

Bij die brieven is onder meer het volgende aangegeven:

"Eisers zijn voornemens ook dit jaar ingaande 15 oktober 2019 in Marokko wijlen de

vader van de heer [eiser 1] , dus de opa van de beide kinderen, te gedenken samen

met hun familie. Dit sluit dan aan op de reguliere herfstvakantie 19 tot 27 oktober

2019. Bij deze verzoek ik u namens eisers om toestemming voor schoolverzuim door

de kinderen van 15 tot 19 oktober 2019. U weigerde in voorgaande jaren steeds

toestemming voor dit schoolverzuim. Daarbij hebt u mogelijk onvoldoende

onderkend, dat deze jaarlijkse gedenking van de in 2016 overleden vader/opa een

religieuze verplichting is voor eisers, gebaseerd op de religieuze overtuiging dat de

ziel van de overleden vader pas na 40 jaar naar de hemel gaat. Om die hemelvaart te

bevorderen komen de familieleden jaarlijks bij elkaar, spreken ze gebeden (duaa) uit,

laten religieuze teksten zingen (nashheed), lezen de Koran (Al Fatiha, het eerste

hoofdstuk) en maken eten klaar dat ze ook weggeven aan de armen (= één van de

geboden van de Islam).
(…)

Conform artikel 13 Leerplichtwet geef ik u bij deze kennis van het voorgenomen schoolverzuim van ( [naam 6] en [naam 7] ) met beroep op de bovenstaande vrijstelling. In verband met de voorgenomen datum van vertrek 15 oktober 2019 verzoek ik u om uw schriftelijke beslissing op deze kennisgeving binnen een week te geven (…) ".

2.2.

Bij inhoudelijk gelijke brieven hebben gedaagden sub 1 en 2 het volgende aan eisers doen weten:

"Naar aanleiding van uw verzoek om toestemming voor verzuim reageer ik.


U doet een beroep op vrijstelling wegens vervulling van plichten voortvloeiend uit godsdienst of levensovertuiging (art. 11e lpw). Tevens doet u beroep op artikel 13 lpw met daarin de vraag of ik schriftelijk wil beslissen.

Voor wat betreft artikel 11e geldt het volgende:

Het moet een verplichting zijn, alleen is het herdenken van uw vader/opa geen verplichting

vanuit godsdienst of levensovertuiging. Een verplichting is een feestdag zoals het

Suikerfeest/offerfeest e.d. U kunt dus geen beroep doen op dit artikel 11e lpw m.a.w. de

kinderen worden op school verwacht.

Voor wat betreft artikel 13 lpw geldt het volgende:

Dit artikel omschrijft dat ouders school dienen te informeren, dit betekent dat school hierover niet kan beslissen, het is immers een mededeling.

Samenvattend kom ik tot de volgende conclusie:

Aangezien het geen verplichting vanuit godsdienst of levensovertuiging betreft, verwachten

we uw kinderen gewoon op school.

Wanneer uw kinderen niet op school aanwezig zijn, dien ik melding te doen bij de

leerplichtambtenaar."

2.3.

Bij bezwaarschriften van 25 september 2019 hebben eisers bezwaar gemaakt tegen die brieven.

Tevens hebben eisers in beide gevallen de voorzieningenrechter van de afdeling bestuursrecht van deze rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

2.4.

Bij mondelinge uitspraken van 4 oktober 2019 heeft de voorzieningenrechter van de afdeling bestuursrecht van deze rechtbank beslist dat de voorzieningenrechter niet bevoegd is een voorlopige voorziening te treffen (bekend onder de zaaknummers LEE 19 / 3393 (ten aanzien van [naam 6] ) en LEE 19 / 3394 (ten aanzien van [naam 7] ). Daarbij heeft die voorzieningenrechter onder meer het volgende overwogen:

"Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is de reactie van verweerder op het verzoek om vrijstelling op grond van de Leerplichtwet geen besluit in de zin van de

Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 1:3, eerste lid van de Awb vereist onder meer dat het moet gaan om een

rechtshandeling. Met andere woorden: dat er sprake is van een handeling gericht op

rechtsgevolg. Dat rechtsgevolg gaat over het vaststellen, wijzigen of opheffen van een

rechtsverhouding.

Uit artikel 11, aanhef en onder e van de Leerplichtwet volgt dat de ouders en de

leerplichtige zijn vrijgesteld van het verplichte regelmatige schoolbezoek als de jongere

verhinderd is wegens vervulling van godsdienstige verplichtingen. Een beroep op die

vrijstelling kan blijkens artikel 13 van de Leerplichtwet worden gedaan als er tijdig een

kennisgeving wordt gedaan aan het schoolhoofd.

De reactie van verweerder is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet

gericht op rechtsgevolg. Het rechtsgevolg vloeit namelijk niet voort uit de reactie van

verweerder maar rechtstreeks uit de wet.

Verweerder heeft in zijn reactie bovendien ook benadrukt dat de reactie alleen een

mededeling is. Verweerder heeft dus ook niet beoogd om een rechtsgevolg tot stand te

brengen. Uit de Leerplichtwet volgt ook geen bevoegdheid daartoe."

3Het geschil

3.1.

De vordering van eisers strekt ertoe:

- te bepalen dat de gedaagden ervan uit moeten gaan dat eisers over de periode 15 tot en met 18 oktober 2019 recht hebben op vrijstelling van de verplichting ervoor te zorgen dat [naam 6] en [naam 7] de scholen bezoeken, dit op grond van plichten voortvloeiend uit godsdienst als bedoeld in artikel 11 aanhef en onder e Leerplichtwet;

- gedaagde te veroordelen in de kosten van deze procedure.

3.2.

Gedaagden hebben verweer gevoerd.

4De beoordeling

Nietigheid exploot van dagvaarding

4.1.

Gedaagden sub 1 en 2 hebben zich in de eerste plaats beroepen op de nietigheid van het exploot van dagvaarding omdat, in strijd met het bepaalde in artikel 117 Rv, in dat exploot niet is vermeld dat de dagvaardingstermijn door de voorzieningenrechter is verkort.

Nu partijen zijn verschenen in het geding en gesteld noch gebleken is dat gedaagden onredelijk in hun belangen zijn geschaad, verwerpt de voorzieningenrechter dat beroep op nietigheid.

Bevoegdheid burgerlijke rechter

4.2.

Naar vaste jurisprudentie (vgl. HR 28 februari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0527 en HR 20 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:58) is de burgerlijke rechter op grond van
Artikel 112 Grondwet bevoegd van alle schuldvorderingen kennis te nemen, ook indien deze van publiekrechtelijke aard zijn.

Voor de bevoegdheid van de burgerlijke rechter is echter wel een civielrechtelijke grondslag noodzakelijk.

4.3.

Aan de onderhavige vordering hebben eisers in de inleidende dagvaarding het volgende ten grondslag gelegd.


Eisers gaan er verder van uit dat de burgerlijke rechter, in casu de Rechtbank

bevoegd is kennis te nemen van de onderhavige vordering. Voorts hebben eisers

onverminderd een spoedeisend belang bij het onderhavige kort geding, nu zij

voornemens zijn op 15 oktober 2019 met [naam 6] en [naam 7] naar Marokko te

vertrekken en voor die datum er zekerheid over willen hebben dat hen de gevraagde vrijstellingen worden verleend.

Als eisers alleen de bodemprocedure zouden volgen moeten zij eerst het verzuim

van [naam 6] en [naam 7] laten plaatsvinden. Daarover maakt gedaagde sub 3 dan een

proces-verbaal op, waarna de officier van justitie hen een wegens recidive verhoogde boete oplegt waartegen ze vervolgens bezwaar moeten maken, welk bezwaar dan door de kantonrechter wordt behandeld. Daarbij riskeren eisers dat de boete in stand blijft, terwijl er bovendien tenuitvoerlegging kan volgen van de in 2018 opgelegde voorwaardelijke geldboete. Eisers willen deze risico’s voorkomen en tevens weten waar ze rechtens aan toe zijn wat betreft de door hen jaarlijks na te leven religieuze verplichting.

4.4.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben eisers met hun stellingen in de inleidende dagvaarding onvoldoende gesteld, laat staan onderbouwd, dat hun vordering een civielrechtelijke grondslag heeft.

Ook ter zitting hebben eisers dat, desgevraagd, niet nader verduidelijkt.

4.5.

Nu in het onderhavige geval gesteld noch gebleken is aan welke civielrechtelijke grondslag de voorzieningenrechter in dit kort geding bevoegdheid kan ontlenen, acht de voorzieningenrechter zich onbevoegd te oordelen over de onderhavige vordering.

4.6.

Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter het volgende.

Zoals ook in de onder 2.4. vermelde mondelinge uitspraken van 4 oktober 2019 van de voorzieningenrechter van de afdeling bestuursrecht is overwogen volgt uit
Artikel 11, aanhef en onder e Leerplichtwet dat de ouders en de leerplichtige zijn vrijgesteld van het verplichte regelmatige schoolbezoek als de jongere verhinderd is wegens vervulling van godsdienstige verplichtingen; ingevolge artikel 13 Leerplichtwet kan een beroep op die

vrijstelling slechts worden gedaan als daarvan uiterlijk twee dagen vóór de verhindering een

kennisgeving wordt gedaan aan het schoolhoofd. Dat is bij brief van 12 september 2019 van de zijde van eisers gedaan.

Het hoofd van de school kan vervolgens bij een vermoeden van ongeoorloofd verzuim hiervan melding doen aan de leerplichtambtenaar. Het is vervolgens aan de leerplichtambtenaar (handelend namens B&W) om een onderzoek in te stellen. De leerplichtambtenaar kan daarbij gebruik maken van de toezichthoudende bevoegdheden op grond van de Lpw. Het is aan het Openbaar Ministerie om te beslissen of daarna een strafrechtelijke vervolging zal plaatsvinden. Indien dat plaatsvindt zal door de kantonrechter in de te volgen strafprocedure in beginsel inhoudelijk worden beoordeeld of de ouders en de leerplichtige op goede gronden hebben verzuimd te voldoen aan hun verplichtingen op grond van de Leerplichtwet.


Dat eisers op voorhand zekerheid willen hebben dat de verzochte vrijstellingen worden verleend, is naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter op grond van het systeem van de Leerplichtwet niet mogelijk.

Het komt de voorzieningenrechter dan ook voor dat indien eisers voor de toekomst de gevraagde duidelijkheid wensen te krijgen, zij het moeten laten aankomen op een strafrechtelijke vervolging. Ingevolge het arrest van 28 september 2018 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2018:1806) is er in dat verband geen plaats voor voorzieningen door de burgerlijke rechter met betrekking tot procesvoering bij een andere rechter.

4.7.

Gelet op het vorenstaande verklaart de voorzieningenrechter zich onbevoegd.

Eisers zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van gedaagden worden begroot op:

- griffierecht € 639,00

- salaris advocaat 980,00

Totaal € 1.619,00

5De beslissing

De voorzieningenrechter

5.1.

verklaart zich onbevoegd;

5.2.

veroordeelt eisers in de proceskosten, aan de zijde van gedaagden tot op heden begroot op € 1.619,00.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.B. Faber-Siermann en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2019. 1

1

coll: js (319)



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733