Rechtbank Noord-Holland 14-10-2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:8401

Datum publicatie14-10-2019
Zaaknummer15-023259-18
ProcedureEerste aanleg - meervoudig
ZittingsplaatsHaarlem
RechtsgebiedenStrafrecht
TrefwoordenIPR familierecht; Kinderontvoering;
Overig
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Strafrechtelijke veroordeling wegens onttrekking aan het wettig gezag: verdachte heeft zijn dochters met toestemming van moeder (eenhoofdig gezag) meegenomen voor vakantie naar Egypte, maar is, in strijd met de gemaakte afspraak, bijna 15 jaar in Egypte verbleven. Gevangenisstraf: 5 jaar. Immateriële schadevergoeding 25.000 euro.

Volledige uitspraak


RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem

Meervoudige strafkamer

Parketnummer: 15-023259-18 (P)

Uitspraakdatum: 14 oktober 2019

Tegenspraak

Vonnis

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 30 september 2019 in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats] ,

ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] .

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie

mr. M.A. Oudendijk en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. K.R. Verkaart, advocaat te Breda, naar voren hebben gebracht.

1Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

1.

hij op (een of meer tijdstippen), in of omstreeks de periode van 8 augustus 2003 tot en met 25 maart 2009 in de gemeente Zandvoort en/of in de gemeente Nunspeet, althans (elders) in

Nederland en/of in Egypte (telkens) opzettelijk een minderjarige, te weten [minderjarige 1] (geboren [geboortedatum] 1997), heeft onttrokken aan het wettig over voornoemde minderjarige

gestelde gezag of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over voornoemde minderjarige uitoefende, (te weten [aangeefster] ), terwijl voornoemde minderjarige beneden de twaalf jaren oud was,

en/of

in of omstreeks de periode van 26 maart 2009 tot en met 25 maart 2015 in de gemeente Zandvoort en/of in de gemeente Nunspeet, althans (elders) in Nederland en/of in Egypte

(telkens) opzettelijk die minderjarige, te weten [minderjarige 1] (geboren [geboortedatum] 1997), heeft onttrokken aan het wettig over voornoemde minderjarige gestelde gezag of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over voornoemde minderjarige uitoefende, (te weten [aangeefster] ), immers heeft verdachte (telkens) (in strijd met de afspraken en/of zonder

medeweten en/of toestemming van die [aangeefster] ), die [minderjarige 1] niet teruggebracht naar die [aangeefster] en/of naar Nederland na een vakantie in Egypte en (heeft) aldus (telkens) voornoemde minderjarige buiten het bereik en/of de invloedssfeer van die [aangeefster] gebracht

en/of gehouden);

2.

hij op (een of meer tijdstippen), in of omstreeks de periode van 8 augustus 2003 tot en met 7 januari 2013 in de gemeente Zandvoort en/of in de gemeente Nunspeet, althans (elders) in

Nederland en/of in Egypte (telkens) opzettelijk een minderjarige, te weten [minderjarige 2] (geboren [geboortedatum] 2001), heeft onttrokken aan het wettig over voornoemde minderjarige gestelde gezag of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over voornoemde minderjarige uitoefende, (te weten [aangeefster] ), terwijl voornoemde minderjarige beneden de twaalf jaren oud was,

en/of

in of omstreeks de periode van 8 januari 20013 tot en met 25 januari 2018 in de gemeente Zandvoort en/of in de gemeente Nunspeet, althans (elders) in Nederland en/of in Egypte

(telkens) opzettelijk die minderjarige, te weten [minderjarige 2] (geboren [geboortedatum] 2001), heeft onttrokken aan het wettig over voornoemde minderjarige gestelde gezag of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over voornoemde minderjarige uitoefende, (te weten [aangeefster] ), immers heeft verdachte (telkens) (in strijd met de afspraken en/of zonder

medeweten en/of toestemming van die [aangeefster] ), [minderjarige 2] niet teruggebracht naar die [aangeefster] en/of naar Nederland na een vakantie in Egypte en (heeft) aldus (telkens) voornoemde minderjarige buiten het bereik en/of de invloedssfeer van die [aangeefster] gebracht

en/of gehouden).

De rechtbank begrijpt de tenlastelegging aldus dat beoogd is de feitelijke gedragingen als omschreven in het tweede onderdeel van de feiten 1 en 2 ook betrekking te doen hebben op het eerste onderdeel van die feiten.

2De ontvankelijkheid van de officier van justitie

2.1.

Standpunt van de verdediging

De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat Nederland geen rechtsmacht heeft op basis van artikel 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), omdat de onttrekkingshandelingen, die aan de verdachte worden verweten, zich in Egypte zouden hebben afgespeeld.

Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat Nederland evenmin rechtsmacht heeft op basis van artikel 5 Sr of artikel 7 Sr, omdat niet duidelijk is of de ten laste gelegde handelingen, mede bezien in het licht van de positie van de verdachte als ouder met gezag op grond van Egyptische rechtsregels, strafbaar zijn naar Egyptisch recht. Op grond hiervan is niet voldaan aan de voor Nederlandse rechtsmacht vereiste dubbele strafbaarheid.

De raadsman komt dan ook tot de conclusie dat de officier van justitie in de vervolging van verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

2.2.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat Nederland op grond van artikel 5 Sr rechtsmacht heeft.

2.3.

Oordeel van de rechtbank

Bij de beoordeling van het verweer stelt de rechtbank voorop dat, voor zover het verweer betrekking heeft op een voorvraag als bedoeld in artikel 348 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), uitsluitend de tenlastelegging als zodanig het object van de toetsing vormt.

Ingevolge artikel 2 Sr is de Nederlandse strafwet toepasselijk op ieder die zich in Nederland aan enig strafbaar feit schuldig maakt. Naar vaste rechtspraak strekt deze bepaling zich ook uit over strafbare feiten met pleegplaatsen die deels in Nederland en deels buiten Nederland zijn gelegen. Voorts vallen onder de reikwijdte van de rechtsmachtregeling van artikel 2 Sr als regel eveneens strafbare feiten waarvan de gevolgen zich op Nederlands grondgebied of in de Nederlandse rechtsorde voordoen.

De tenlastelegging ziet op gedragingen die ten dele in Nederland hebben plaatsgehad. Daarnaast hebben de gevolgen van het in de tenlastelegging omschreven handelen van de verdachte zich bij uitstek in Nederland voorgedaan, nu de tenlastegelegde feiten betrekking hebben op onttrekking aan het wettig gezag dat volgens de tenlastelegging in Nederland aan de moeder van de toen minderjarige kinderen, [aangeefster] (hierna: [aangeefster] ), toekomt.

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat Nederland op grond van artikel 2 Sr rechtsmacht toekomt, zodat de rechtbank niet toekomt aan beantwoording van de vraag of de aanvullende bepalingen van rechtsmacht van artikel 5 Sr en artikel 7 Sr van toepassing zijn.

Conclusie

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, er overigens geen redenen zijn de officier van justitie niet-ontvankelijk te achten en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3Beoordeling van het bewijs

3.1.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.

3.2.

Standpunt van de verdediging

De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, omdat het opzet, naar de rechtbank begrijpt op het onttrekken aan het wettig gezag van de minderjarige kinderen, ontbreekt.

3.3.

Oordeel van de rechtbank

3.3.1.

Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.

3.3.2.

Bewijsoverweging

De bewijsmiddelen houden onder meer het volgende in.

[aangeefster] heeft aangifte gedaan van onttrekking aan het ouderlijk gezag. [aangeefster] heeft verklaard dat zij verdachte, in overeenstemming met de omgangsregeling, toestemming heeft gegeven om hun kinderen, [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ) en [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), van 18 juli 2003 tot en met 8 augustus 2003 voor vakantie mee te nemen naar Egypte. Verdachte is in strijd met de gemaakte afspraak tot aan zijn aanhouding op 23 januari 2018 door de Belgische autoriteiten met de kinderen in Egypte verbleven.

Verdachte en [aangeefster] zijn in 1989 met elkaar getrouwd en zijn in 1993 in Nederland gescheiden. Na ontbinding van het huwelijk is op [geboortedatum] 1997 [minderjarige 1] geboren en is op [geboortedatum] 2001 [minderjarige 2] geboren. Verdachte en [aangeefster] zijn de ouders van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Verdachte en [aangeefster] hebben beiden de Nederlandse nationaliteit. Aangenomen moet worden dat dit ook geldt voor de kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .

Gelet op het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat [aangeefster] het eenhoofdig gezag had over de minderjarige kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Niet is gebleken van andere omstandigheden die moeten leiden tot een andersluidende conclusie met betrekking tot het wettig gezag over voornoemde minderjarigen.

De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte op enig moment in de ten laste gelegde periode in Egypte het gezag heeft gekregen over de minderjarige kinderen. In dit feit is grond gelegen voor de juistheid van het uitgangspunt van de verdachte dat hij niet in strijd met enige rechtsregel handelde door de kinderen niet te laten terugkeren naar Nederland, aldus de raadsman.

De rechtbank volgt de raadsman hierin niet. Daartoe wordt overwogen dat bij de beoordeling van de ten laste gelegde feiten in het midden kan blijven of verdachte op enig moment in Egypte het gezag heeft gekregen over de minderjarige kinderen. Immers, dit doet niet af aan het bij [aangeefster] berustende gezag. Reeds daarom kan het niet tot de slotsom leiden dat verdachte bevoegd was om zonder toestemming van [aangeefster] met de minderjarige kinderen, langer dan voor de afgesproken vakantieperiode in Egypte te verblijven.

Het verweer van de raadsman dat verdachte geen opzet heeft gehad op zijn handelen om de kinderen niet op de afgesproken datum terug te brengen naar [aangeefster] vindt zijn weerlegging in de inhoud van de bewijsmiddelen.

3.4.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat

1.

hij in de periode van 8 augustus 2003 tot en met 25 maart 2009 in Nederland en in Egypte (telkens) opzettelijk een minderjarige, te weten [minderjarige 1] (geboren [geboortedatum] 1997), heeft onttrokken aan het wettig over voornoemde minderjarige gestelde gezag, te weten [aangeefster] , terwijl voornoemde minderjarige beneden de twaalf jaren oud was,

en

in de periode van 26 maart 2009 tot en met 25 maart 2015 in Nederland en in Egypte (telkens) opzettelijk die minderjarige, te weten [minderjarige 1] (geboren [geboortedatum] 1997), heeft onttrokken aan het wettig over voornoemde minderjarige gestelde gezag, te weten [aangeefster] , immers heeft verdachte in strijd met de afspraken en zonder toestemming van die [aangeefster] , die [minderjarige 1] niet teruggebracht naar die [aangeefster] na een vakantie in Egypte en aldus voornoemde minderjarige buiten het bereik en de invloedssfeer van die [aangeefster] gebracht en gehouden;

2.

hij in de periode van 8 augustus 2003 tot en met 7 januari 2013 in Nederland en in Egypte (telkens) opzettelijk een minderjarige, te weten [minderjarige 2] (geboren [geboortedatum] 2001), heeft onttrokken aan het wettig over voornoemde minderjarige gestelde gezag, te weten [aangeefster] , terwijl voornoemde minderjarige beneden de twaalf jaren oud was,

en

in de periode van 8 januari 2013 tot en met 23 januari 2018 in Nederland en in Egypte (telkens) opzettelijk die minderjarige, te weten [minderjarige 2] (geboren [geboortedatum] 2001), heeft onttrokken aan het wettig over voornoemde minderjarige gestelde gezag, te weten [aangeefster] , immers heeft verdachte in strijd met de afspraken en zonder toestemming van die [aangeefster] , die [minderjarige 2] niet teruggebracht naar die [aangeefster] na een vakantie in Egypte en aldus voornoemde minderjarige buiten het bereik en de invloedssfeer van die [aangeefster] gebracht en gehouden.

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.

Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Ontbreken materiële wederrechtelijkheid

De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid. Verdachte heeft gehandeld op basis van de inhoud van een Egyptische rechterlijke uitspraak (de rechtbank begrijpt: de overgelegde beschikking van de rechtbank van Masr Al Jadida van 23 december 2008 waarin wordt verwezen naar een uitspraak van een niet van een nadere datum voorziene beschikking uit 2006) en was om die reden niet verplicht om de kinderen over te dragen aan [aangeefster] .

De rechtbank overweegt dat voor een geslaagd beroep op het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid sprake moet zijn van een situatie waarin door handelen in strijd met de desbetreffende wettelijke bepalingen het doel dat met deze bepalingen wordt beoogd beter is gediend. Het beschermde rechtsbelang van het bepaalde in artikel 279 Sr is dat degene die het wettig gezag uitoefent over een minderjarige, daartoe in staat wordt gesteld zodat op die manier de minderjarige wordt beschermd.

Nog afgezien van het feit dat de raadsman het standpunt onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden ingezien dat verdachte de minderjarige kinderen heeft beschermd door hen in Egypte te laten verblijven en niet terug te brengen naar [aangeefster] . Het beroep op het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid wordt om die reden dan ook verworpen.

Overmacht in de zin van noodtoestand

De raadsman van verdachte heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat sprake was van, naar de rechtbank begrijpt, overmacht in de zin van noodtoestand. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat [aangeefster] tijdens een verblijf in Egypte in 2003 heeft geprobeerd verdachte te vergiftigen, dan wel te verdoven, en dat verdachte de kinderen niet wilde teruggeven aan [aangeefster] nu zij tot dergelijk handelen in staat bleek te zijn. Verdachte handelde ter bescherming van de kinderen.

De rechtbank overweegt dat voor een geslaagd beroep op overmacht in de zin van noodtoestand is vereist dat sprake is van een gedraging die voortvloeit uit een actuele en concrete nood, bestaande uit een belangenconflict. De in de strafwet strafbaar gestelde gedraging moet dan het resultaat zijn van een afweging waarbij in het ontstane conflict van rechtsplichten op adequate wijze een eind aan de noodsituatie wordt gemaakt. Bovendien moet het gedrag een toetsing aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit kunnen doorstaan.

De door de verdediging aan het verweer ten grondslag gelegde feitelijke toedracht is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk geworden. Het beroep op overmacht wordt reeds daarom verworpen.

Het bewezenverklaarde levert op:

Feiten 1 en 2 telkens:

opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over haar gesteld gezag, terwijl de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is

en

opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over haar gesteld gezag.

Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6Motivering van de sanctie

6.1.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één jaar met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

6.2.

Standpunt van de verdediging

De raadsman van verdachte heeft verzocht bij de straftoemeting rekening te houden met de volgende omstandigheden. Er was getouwtrek tussen verdachte en [aangeefster] of ze wel of niet als gezin in Egypte zouden gaan verblijven, waarbij [aangeefster] uiteindelijk heeft besloten in Nederland te blijven, het vergiftigingsincident in Egypte, de in Egypte gevoerde procedures over het gezag, het feit dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een goed leven hebben gehad in Egypte en dat in de perioden dat [aangeefster] in Egypte was de omgang tussen haar en de kinderen op zich normaal verliep. Voorts heeft de raadsman erop gewezen dat verdachte zich gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis aan de daaraan verbonden voorwaarden heeft gehouden. Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft de raadsman erop gewezen dat verdachte zijn leven weer heeft opgepakt, twee bedrijven heeft, kostwinner van het gezin is, een van zijn (andere) dochters aan autisme lijdt en steeds meer zorg nodig heeft en dat zijn huidige echtgenote, laat staan financieel, niet alleen voor het gezin kan zorgen. De raadsman heeft op grond van het voorgaande verzocht geen gevangenisstraf op te leggen.

6.3.

Oordeel van de rechtbank

Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zeer ernstige strafbare feiten. Hij heeft zijn dochters, bij aanvang van de pleegperiode respectievelijk twee en zes jaar oud, meegenomen naar Egypte en hen voor een zeer lange periode van bijna vijftien jaar bij zich gehouden in Egypte. Verdachte heeft dit gedaan zonder toestemming van [aangeefster] , de moeder van de meisjes. [aangeefster] had het eenhoofdige gezag over haar minderjarige dochters. Verdachte heeft in strijd hiermee zijn dochters uit hun vertrouwde omgeving weggenomen en van hun moeder en broer in Nederland weggehouden.

Ouderlijk gezag omvat zowel het recht als de plicht van de ouder om zijn of haar kind op te voeden en te verzorgen. Het belang van het kind staat hierin centraal en dat behoort door een ieder te worden gerespecteerd. Door zijn handelen heeft verdachte niet alleen in juridische zin, maar ook in feitelijke zin de uitoefening van het ouderlijk gezag door [aangeefster] onmogelijk gemaakt. Daarmee heeft hij ernstig inbreuk gemaakt op een fundamentele norm met betrekking tot de opvoeding van kinderen in een beschermde omgeving. Verdachte heeft zijn eigen belang boven het belang van de kinderen en in het verlengde daarvan van [aangeefster] geplaatst en aldus fundamentele rechtsregels aan zijn laars gelapt.

Gedurende de periode dat verdachte met de kinderen in Egypte verbleef, was hun lot voor de moeder van de meisjes grotendeels onbekend. Bij het ter terechtzitting uitgeoefende spreekrecht heeft [aangeefster] op indringende wijze naar voren gebracht dat dit hele gebeuren haar en ook haar zoon emotioneel enorm heeft aangegrepen. [aangeefster] kreeg op een gegeven moment wel toestemming van verdachte om af en toe naar Egypte te komen om haar dochters te kunnen zien, maar dit was steeds maar enkele uren en, zo kan uit haar verklaring en die van de zussen van de verdachte ten overstaan van de rechter-commissaris afgelegd worden afgeleid, onder toezicht dan wel in aanwezigheid van familieleden van verdachte. Dit is voor haar telkens weer een kwellende en vernederende ervaring geweest.

Vanwege de jonge leeftijd van de meisjes was het van groot belang dat de moeder bij de opvoeding en de ontwikkeling van de kinderen werd betrokken. Verdachte heeft aldus gehandeld in strijd met de belangen van de meisjes. Deze belangen had de verdachte, juist in zijn hoedanigheid van vader van de meisjes, te allen tijde voorop moeten stellen. De rechtbank rekent verdachte de gevolgen van zijn handelen zeer zwaar aan.

Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:

- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 31 augustus 2018, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld;

- de over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapporten gedateerd 21 september 2018 van [reclasseringswerker] en gedateerd 27 augustus 2019 van [reclasseringswerker] , beide werkzaam als reclasseringswerker bij Reclassering Nederland. Reclassering Nederland ziet geen zwaarwegende negatieve consequenties voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

De rechtbank neemt het verdachte in het bijzonder kwalijk dat hij geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn ernstig strafbare handelen. Hij rechtvaardigt zelfs zijn handelen door te stellen dat hij goed voor de kinderen heeft gezorgd en dat [aangeefster] verantwoordelijk is geweest voor de situatie omdat zij in zijn visie maar in Egypte had moeten komen wonen. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder rekening gehouden met de zeer jeugdige leeftijd van de kinderen op het moment dat zij werden onttrokken aan het gezag van hun moeder en de zeer lange duur van die onttrekking. Dit rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank geen andere sanctie dan een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank is van oordeel dat de eis van de officier van justitie volstrekt geen recht doet aan de aard en ernst van de bewezenverklaarde strafbare feiten. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.

De voorlopige hechtenis van de verdachte is, nadat op 5 februari 2018 de bewaring en op 14 februari 2018 de gevangenhouding waren bevolen, op 15 maart 2018 onder voorwaarden geschorst. Niet is gebleken dat de verdachte zich niet heeft gehouden aan die, enkele malen gewijzigde, voorwaarden. Ook overigens is niet gebleken van omstandigheden die tot hernieuwde vrijheidsbeneming aanleiding geven. Het reeds geschorst bevel voorlopige hechtenis zal daarom worden opgeheven.

7Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als gemachtigde van de benadeelde partijen, [aangeefster] , [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , heeft mr. Coenraad één vordering tot schadevergoeding ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van de ten laste gelegde feiten zouden hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Daarnaast is een bedrag als vergoeding van proceskosten gevorderd. De rechtbank vat de vordering zo op dat deze uiteenvalt in een drietal afzonderlijke vorderingen.

Benadeelde partijen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]

De rechtbank constateert dat mr. Coenraad als gemachtigde van de wettelijk vertegenwoordiger van de thans meerderjarige kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] het voegingsformulier heeft ondertekend, maar dat een schriftelijke machtiging om hen als benadeelde partijen in de procedure te vertegenwoordigen ontbreekt. Gelet op het voorgaande kunnen de benadeelde partijen in hun vorderingen niet worden ontvangen. De op vragen van de rechtbank ter terechtzitting gegeven toelichting dat het machtigingsvereiste in dit geval niet zou gelden op de grond dat de kinderen te zeer getraumatiseerd zijn maakt dit, reeds omdat hiervoor de onderbouwing ontbreekt, niet anders.

Benadeelde partij [aangeefster]

Als gemachtigde van de benadeelde partij [aangeefster] heeft mr. Coenraad een vordering tot schadevergoeding van € 35.850,00 ingediend wegens materiële schade en van € 170.167,65 wegens immateriële schade die [aangeefster] als gevolg van de ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, met oplegging van de wettelijke rente over dit bedrag. Daarnaast is een bedrag van € 3.656,12 als vergoeding van proceskosten gevorderd.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [aangeefster] met betrekking tot de materiële schade tot een bedrag van € 30.800,00 en met betrekking tot de immateriële schade tot een bedrag van € 150.000,00 voor toewijzing vatbaar is, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Standpunt van de verdediging

De raadsman van verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij betwist.

Oordeel van de rechtbank

Vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten. Die immateriële schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 25.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 januari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering verklaren. De rechtbank is van oordeel dat behandeling van dit deel van de vordering (zowel materieel als immaterieel) meer debat tussen partijen vergt en dat dit een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Nu de vordering van de benadeelde partij (deels) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.

schadevergoedingsmaatregel

De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: onttrekken aan het wettig gezag] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

proceskosten

De rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat de gevorderde proceskosten zijn gemaakt in onderhavige strafprocedure waardoor deze niet kunnen worden aangemerkt als kosten in de zin van artikel 592a Sv. De vordering tot vergoeding van proceskosten zal daarom worden afgewezen.

8Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:

Artikel 36f, 57 en 279 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9Beslissing

De rechtbank:

Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.

Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.

Bepaalt dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.

Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in detentie in het buitenland ingevolge het Nederlandse verzoek om overlevering, in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Verklaart de benadeelde partij [minderjarige 1] niet-ontvankelijk in de vordering.

Verklaart de benadeelde partij [minderjarige 2] niet-ontvankelijk in de vordering.

Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [aangeefster] geleden schade tot een bedrag van € 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro), als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 januari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [aangeefster], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.

Wijst af de vordering tot vergoeding van proceskosten van de benadeelde partij.

Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.

Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.

Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [aangeefster] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 160 (honderdzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 januari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.

Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.

Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.

Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum

Dit vonnis is gewezen door

mr. M.E. Francke, voorzitter,

mr. R.M. Steinhaus en mr. H.P. van der Lelie, rechters,

in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. Dommershuijzen,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 oktober 2019.

Bijlage

De bewijsmiddelen

De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.

Ten aanzien van feit 1 en 2

Een proces-verbaal van aangifte (dossierpagina 10 e.v.). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven - onder meer in als de op 16 augustus 2003 door aangeefster [aangeefster] ten overstaan van verbalisant afgelegde verklaring:

Aangever: [aangeefster]

Adres/plaats: [adres]

Ik ben moeder van drie kinderen te weten [kind] , 13 jaar, [minderjarige 1] , 6 jaar en [minderjarige 2] , 2 jaar. De vader van deze kinderen is genaamd [verdachte] . In 1989 ben

ik met hem getrouwd voor de Nederlandse wet maar in 1993 weer van hem gescheiden. Na de scheiding onderhield ik nog wel veel contact met [verdachte] . De relatie kan ik wel omschrijven als een zogenaamde "knipperlichtrelatie" waaruit nog twee kinderen

zijn voortgekomen.

Vanaf dat moment heb ik een omgangsregeling bij advocaat Coenraad laten opstellen. In de omgangsregeling was bepaald dat hij beide kinderen in de zomervakantie 3 weken mocht hebben. Ik heb [minderjarige 2] en [minderjarige 1] vervolgens op vrijdag 18 juli 2003 aan [verdachte] meegegeven. Ik was op de hoogte van het feit dat hij eerst nog twee dagen met hen in Nunspeet zou doorbrengen waarna hij voor 3 weken naar Cairo, Egypte, zou gaan. Op 8 augustus zou hij terugkomen. Hij belde rond 1 augustus 2003 en wilde de kinderen in verband met een te maken cruise over de Nijl langer bij zich houden. Ik ging daar niet mee akkoord daar [minderjarige 1] 11 augustus 2003 weer naar school moest. Sindsdien heb ik echter geen contact meer met hem gehad met uitzondering van die vrijdag 8 augustus 2003. Dit was het laatste contact met hem.

Een proces-verbaal van aangifte (dossierpagina 14 e.v.). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven - onder meer in als de op 18 augustus 2003 door aangeefster [aangeefster] ten overstaan van verbalisant afgelegde verklaring:

Zoals ik al zei heb ik samen met mijn ex-man drie kinderen. Na de echtscheiding zijn nog twee dochters geboren namelijk:

[minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997

en

[minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001.

Mijn ex-man is genaamd: [verdachte] .

Proces-verbaal van verhoor van 27 februari 2018 van aangeefster [aangeefster] (dossierpagina 47 e.v.). Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als de op 27 februari 2018 door aangeefster [aangeefster] ten overstaan van verbalisant afgelegde verklaring:

A: Ik ben in het begin een aantal keren naar Egypte toe gegaan en toen heb ik mijn dochters gezien. Als ik dan in het huis was met de kinderen, dan werd de deur op slot gedaan en werden de sleutels van de deur om de nekken van de familieleden gedaan. Ik kon dus het huis dan niet uit. De ene keer mocht ik wel naar binnen en de andere keer niet.

V: Hoe vaak bent u naar Egypte toe gegaan?

A: Drie keer per jaar ongeveer, hooguit voor een paar dagen per keer. Dit tot 2005 of 2007.

V: Hoe vaak zag u uw kinderen dan daadwerkelijk?

A: Dat weet ik niet precies. Ik denk hooguit twee, drie keer in totaal.

Verklaring van verdachte ter terechtzitting

De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 30 september 2019 heeft afgelegd, houdt - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende in:

In 1993 zijn [aangeefster] en ik in Nederland gescheiden. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn mijn kinderen. In juli 2003 heb ik de kinderen meegenomen naar Egypte. Toen ik in Egypte was heb ik via de telefoon ruzie gehad met [aangeefster] . [aangeefster] zei tegen mij dat zij niet naar Egypte zou komen. Ik heb toen tegen haar gezegd: “Bekijk het maar. Als jij niet komt blijf ik ook hier met de kinderen.” Omdat ik niet terug naar Nederland zou komen heb ik op 12 augustus 2003 mijn broer gebeld en hem gevraagd de inschrijving van ons bedrijf bij de Kamer van Koophandel te wijzigen en mij uit te schrijven. [aangeefster] heeft mij wel gevraagd om de kinderen terug te brengen naar haar. Ik wilde de kinderen niet terugbrengen naar [aangeefster] , omdat ik bang was dat ik ze dan niet meer mocht zien. Tot 23 januari 2018 zijn de kinderen niet in Nederland geweest.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733