Rechtbank Gelderland 30-09-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:4526

Datum publicatie14-10-2019
ZaaknummerC/05/350129 / FA RK 19-703
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenAlimentatie; Behoefte partneralimentatie; Einde/afbouw/matiging alimentatie door de rechter; Limitering (oude gevallen); Wijziging van omstandigheden
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Partneralimentatie van vóór 1994 art. II WLA. Man heeft al 25 jaar PAL betaald en verzoekt beëindiging. Rb weigert beëindiging: naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, gelet op zeer ingrijpende gevolgen voor vrouw (wegvallen € 2.740,-). Met huidige bijdrage kan vrouw feitelijk al niet in haar huwelijksgerelateerde behoefte voorzien. Man voert aan dat PAL op helft van zijn pensioen moet worden gesteld, maar nu niet relevante wijziging in de zin van art. 1:401 BW is gesteld gaat rb hieraan voorbij.

Volledige uitspraak


RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en jeugdrecht

Zittingsplaats [woonplaats]

Zaaknummer: C/05/350129 / FA RK 19-703

beschikking van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 30 september 2019

in de zaak van

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker, nader te noemen: de man

advocaat mr. C.H.M. Jacobs te Nijmegen,

tegen

[verweerster] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerster, nader te noemen: de vrouw,

advocaat mr. J.W. Verhoef te Uithoorn.

1Het procesverloop

1.1.

Dit verloop blijkt uit:

a. het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op 28 februari 2019;

het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen, ingekomen op 4 april 2019;

reactie op het zelfstandig verzoek, tevens wijziging verzoek, ingekomen op

22 augustus 2019;

het journaalbericht met bijlage van mr. Verhoef van 29 augustus 2019.

het e-mailbericht met bijlage van mr. Jacobs van 30 augustus 2019.

1.2.

Gehoord ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 2 september 2019 zijn beide partijen, bijgestaan door hun advocaten.

2De feiten

2.1.

Het huwelijk van partijen is ontbonden door inschrijving van het echtscheidingsvonnis van [datum] 1994 van de rechtbank Arnhem in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [plaats] .

2.2.

Bij voormeld vonnis heeft de rechtbank ten laste van de man een voorlopige bijdrage in de kosten van het levensonderhoud ten behoeve van de vrouw vastgesteld van fl. 4.800,-- per maand.

2.3.

Na meerdere procedures bij de rechtbank en het gerechtshof, uitmondend in wijzigingen van de hoogte van de partneralimentatie, is deze laatstelijk bij beschikking van het Gerechtshof Arnhem van 10 november 2009 per diezelfde datum gewijzigd in € 2.370,- per maand.

3. Het (gewijzigde) verzoek, het verweer tevens zelfstandig verzoek en het verweer daarop

3.1.

De man verzoekt de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen:

  1. primair dat de onderhoudsverplichting van de man met ingang van 1 maart 2019 wordt beëindigd op grond van artikel II lid 2 WLA;

  2. subsidiair dat de bij beschikking van het gerechtshof Arnhem van 10 november 2009 vastgestelde onderhoudsbijdrage van de man per 1 maart 2019 op nihil wordt gesteld althans te bepalen dat de man aan de vrouw maandelijks, met uitzondering van haar aandeel in het ouderdomspensioen van de man, niets meer is verschuldigd.

Kosten rechtens.

3.2.

De vrouw verzoekt de rechtbank:

  • het verzoek van de man de laatstelijk bij beschikking van het Gerechtshof Arnhem van 10 december 2009 vastgestelde onderhoudsverplichting jegens de vrouw te beëindigen niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen als ongegrond, onredelijk en onbillijk alsook tevens daarbij af te wijzen het subsidiaire verzoek van de man de onderhoudsbijdrage op nihil te stellen per 1 maart 2019 alsook af te wijzen het meer subsidiaire verzoek dat de man slechts zou zijn verschuldigd het door de man niet gespecificeerde aandeel van de vrouw “in het ouderdomspensioen van de man”;

  • tevens te bepalen dat de man gehouden is zijn onderhoudsverplichting jegens de vrouw te continueren zonder eindtermijn te bepalen en zo wel een eindtermijn zou worden bepaald daarbij aan te geven dat verlenging daarvan mogelijk is.

Kosten rechtens.

3.3.

De man wijzigt zijn verzoek aldus dat hij de rechtbank verzoekt om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

  1. zijn onderhoudsplicht vanaf 1 maart 2009 te beperken tot de helft van het notarieel ouderdomspensioen, waarbij de wettelijke indexering wordt uitgesloten en wordt aangesloten bij de indexering van het ouderdomspensioen door het notarieel pensioenfonds;

  2. subsidiair, indien de vrouw weigert zich bij het voorstel van de man neer te leggen, dat zijn onderhoudsplicht vanaf 1 maart (naar de rechtbank begrijpt) 2019 wordt beperkt tot de 50% van 27/39 van het notarieel ouderdomspensioen, waarbij de wettelijke indexering wordt uitgesloten en wordt aangesloten bij de indexering van het ouderdomspensioen door het notarieel pensioenfonds;

  3. voor wat betreft de zelfstandige verzoeken van de vrouw: deze af te wijzen.

3.4.

Op de standpunten van partijen wordt, voor zover voor de beoordeling van belang, hierna nader ingegaan.

4De beoordeling

toelaten stukken en ontvankelijkheid gewijzigde verzoek

4.1.

Mr. Verhoef heeft verzocht om geen acht te slaan op de stukken die mr. Jacobs bij journaalbericht van 29 augustus 2019 nog bij de rechtbank heeft ingediend. Hij is van mening dat overlegging zo kort voor de zitting in strijd is met een goede procesorde. Indien de rechtbank daar anders over zal denken verzoekt de vrouw alsnog een verweertermijn te worden gegund, om te kunnen reageren op het gewijzigde verzoek van de man.

4.2.

De rechtbank ziet geen aanleiding om geen acht te slaan op de stukken die mr. Jaobs heeft overgelegd. Daarbij is van belang dat niet gesteld of gebleken is dat deze stukken bewust op een relatief laat tijdstip in het geding zijn gebracht om daarmee de belangen van de wederpartij te schaden. Daarnaast zou het niet meenemen van deze stukken geen recht doen aan een deugdelijke behandeling van de zaak.

4.3.

Wel brengt het recht op hoor en wederhoor, zoals dat is verankerd in artikel 19 Rv, mee dat mr. Verhoef de gelegenheid dient te hebben deze stukken met zijn cliënt te bespreken en zich over deze stukken uit te laten. Gebleken is dat de vrouw bij journaalbericht van 29 augustus 2019 een deels inhoudelijke reactie op het gewijzigde verzoek heeft gegeven als mede ter zitting nog heeft kunnen reageren op het gewijzigde verzoek van de man. Gelet op de aard van haar reactie en de stellingname ziet de rechtbank geen aanleiding om nog een aanvullende termijn voor verweer te verlenen.

het gewijzigde verzoek

4.4.

Ter zitting heeft de man, bij monde van zijn advocaat, het verzoek verduidelijkt in die zin dat hij primair op grond van artikel II lid 2 van de Wet limitering alimentatie (WLA) de beëindiging van zijn onderhoudsverplichting jegens de vrouw verzoekt. Indien de rechtbank daar anders over mocht oordelen verzoekt de man de onderhoudsplicht te wijzigen, in die zin dat hij wordt beperkt tot de helft van het notarieel ouderdomspensioen, of 50% van 27/39 van het ouderdomspensioen, zonder wettelijke indexering.

beëindiging onderhoudsverplichting van de man

4.5.

Op grond van artikel II lid 2 van de WLA geldt voor uitkeringen die vóór 1 juli 1994 zijn vastgesteld dat de rechter op verzoek van de alimentatieplichtige de verplichting tot het verstrekken van een uitkering tot levensonderhoud beëindigt, indien deze op of na dat tijdstip vijftien of meer jaren heeft geduurd, tenzij de beëindiging van zo ingrijpende aard is dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de alimentatiegerechtigde kan worden gevergd.

4.6.

De man stelt dat hij inmiddels 25 jaar, dus ruim meer dan vijftien jaar, aan zijn onderhoudsverplichting heeft voldaan en dat om die reden de verplichting op grond van voormeld artikel beëindigd dient te worden. De vrouw voert hiertegen verweer en stelt dat op grond van de redelijkheid en billijkheid beëindiging van de alimentatie niet van haar gevergd kan worden.

4.7.

Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat een beslissing tot beëindiging van een alimentatieverplichting, en dus een afwijzing van een beroep op een in de wet voorziene uitzonderingssituatie, aan hoge motiveringseisen dient te voldoen. Daarbij dienen alle relevante omstandigheden van het geval, zowel aan de zijde van de alimentatiegerechtigde als die aan de zijde van de alimentatieplichtige, in aanmerking te worden genomen en in onderling verband te worden gewogen. Als vuistregel geldt dat in het geval dat de beëindiging van de alimentatie-uitkering voor de alimentatiegerechtigde geen of slechts een relatief onbetekenende terugval in inkomen tot gevolg heeft, hij in beginsel zonder meer mag aannemen dat het beroep van de alimentatiegerechtigde op de uitzondering faalt.

4.8.

De vrouw dient als alimentatiegerechtigde voldoende gemotiveerd te stellen dat de beëindiging van de uitkering van zo ingrijpende aard is dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van haar kan worden gevergd, en zij dient zo nodig de feiten waarop deze stelling steunt aannemelijk te maken. Dit laatste geldt echter slechts voor zover het gaat om omstandigheden aan haar zijde. De man dient voldoende inzicht te verschaffen in zijn financiële omstandigheden.

4.9.

De rechtbank is van oordeel dat de man onvoldoende naar voren heeft gebracht om tot een beëindiging van zijn onderhoudsverplichting jegens de vrouw te concluderen. Daartoe overweegt de rechtbank dat het stopzetten van de onderhoudsverplichting ingrijpende gevolgen heeft voor de vrouw. Zij heeft geen inkomen anders dan AOW, ouderdomspensioen en de aanvullende partneralimentatie van de man. Het wegvallen van de alimentatie-uitkering van geïndexeerd ruim € 2.740,- zal – bij een onveranderde situatie ten aanzien van de AOW en het ouderdomspensioen – zo ingrijpend van aard zijn, dat dit in redelijkheid en billijkheid niet van de vrouw kan worden gevergd. De vrouw heeft nooit gewerkt en dat hoeft nu, gelet op haar leeftijd en gezondheid ook niet meer van haar te worden verlangd. De vraag of sprake is van ingrijpende financiële gevolgen dient naar het oordeel van de rechtbank mede bevestigend beantwoord te worden aan de hand van het inzicht dat de hoogte van de alimentatieverplichting destijds is gebaseerd op een berekende resterende behoefte aan de zijde van de vrouw, rekening houdend met inkomen uit vermogen en inkomen uit lijfrente-uitkeringen. Niet weersproken is dat de looptijd van deze laatsten zijn beëindigd en dat het vermogen dat de vrouw had inmiddels is verdampt. De rechtbank stelt daarom vast dat zij geen inkomen uit vermogen meer genereert. Haar resterende behoefte om in de kosten van haar levensonderhoud te kunnen voorzien is op dit moment dan ook hoger dan ten tijde van de beschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 november 2009. Met de huidige bijdrage van de man kan de vrouw feitelijk dus al niet in haar huwelijksgerelateerde behoefte voorzien. Het stopzetten van de onderhoudsverplichting zou dan ook zeer ingrijpende gevolgen hebben voor de vrouw en in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid. Gelet op het voorgaande slaagt het beroep van de vrouw op de wettelijke uitzondering op artikel II lid 2 van de WLA en zal de rechtbank het verzoek van de man afwijzen.

verlaging van de onderhoudsbijdrage van de man

4.10.

Nu de rechtbank het primaire verzoek van de man afwijst komt zij toe aan zijn subsidiaire verzoek, namelijk om de aan de vrouw te betalen bijdrage te verlagen. De vrouw stemt niet in met het aanbod van de man om zijn bijdrage te verlagen tot de helft van het notarieel ouderdomspensioenaanbod. Daarmee resteert het verzoek om een verlaging tot 50% van 27/39 deel van het notarieel ouderdomspensioen.

4.11.

Ingevolge artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.

4.12.

Hoewel niet expliciet vermeld, lijkt de man zijn wens tot beëindiging van de alimentatieverplichting ten grondslag te leggen aan zijn beëindigingsverzoek. De vrouw betwist dat sprake is van gewijzigde omstandigheden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man geen relevante omstandigheden gesteld die maken dat een herbeoordeling van de partneralimentatie gerechtvaardigd is. Ook dit verzoek zal door de rechtbank daarom worden afgewezen.

proceskosten

4.13.

In de omstandigheid dat de man en de vrouw elkaars gewezen echtelieden zijn, ziet de rechtbank aanleiding de kosten van deze procedure als volgt te compenseren.

5De beslissing

De rechtbank:

5.1.

wijst de verzoeken van de man af, ten gevolge waarvan de man gehouden is zijn onderhoudsverplichting jegens de vrouw te continueren;

5.2.

compenseert de kosten van dit geding aldus, dat zowel de man als de vrouw met de eigen kosten belast blijft;

Deze beschikking is gegeven door mr. M.J.C. van Leeuwen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.G. Hoijinck, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2019.

Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:

- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,

- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733