Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 23-05-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:4483

Datum publicatie10-10-2019
Zaaknummer200.256.072
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenFamilieprocesrecht; Belanghebbende;
Jeugdbescherming / Jeugdwet; Ondertoezichtstelling 1:254 e.v. BW
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Hof wijkt af van HR 12-09-2014 1 (zie ook Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 26-09-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:85352) waarbij ouder zonder gezag niet belanghebbende is bij OTS zaken. Hof oordeelt dat nu GI zich o.a. bezig houdt met opstarten van omgangsregeling tussen kind en vader en met de OTS, in die zin dat deze belangen van vader rechtstreeks raken, sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat kan worden afgeweken van hoofdregel. OTS wordt gehandhaafd.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.256.072

(zaaknummers rechtbank Gelderland 343943 en 345612)

beschikking van 23 mei 2019

inzake

[de moeder] ,

wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: de moeder,

advocaat: mr. A.L. Witteveen te Rotterdam,

en

de gecertificeerde instelling

Stichting Jeugdbescherming Gelderland,

gevestigd te Arnhem,

verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de GI.


Als overige belanghebbende is aangemerkt:

[de vader] ,

wonende te [woonplaats] ,

verder te noemen: de vader,

advocaat: mr. F. van den Heuvel te Arnhem..

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 3 december 2018, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift met producties, ingekomen op 28 februari 2019;

- het verweerschrift;

- een journaalbericht van mr. Witteveen van 17 april 2019 met producties 10 tot en met 15;

- een emailbericht van mr. Van den Heuvel van 30 april 2019 met als productie een uitspraak van dit hof van 25 april 2019.

2.2

De mondelinge behandeling heeft op 2 mei 2019 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de GI is niemand verschenen.

Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is eveneens niemand verschenen.

3De feiten

3.1

Uit de relatie van de moeder en de vader is op [geboortedatum] te [geboorteplaats] geboren: [kind] (hierna te noemen: [kind] ). De moeder is alleen belast met het gezag over [kind] .

3.2

[kind] is bij mondelinge uitspraak van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 15 januari 2018 voor het eerst onder toezicht gesteld, met ingang van 15 januari 2018 tot 15 januari 2019.

3.3

Bij beschikking van de rechtbank Gelderland van 20 juli 2018 is het verzoek van de vader om hem samen met de moeder te belasten met het gezag over [kind] afgewezen, is de (tussen)beschikking van diezelfde rechtbank van 2 maart 2018 gewijzigd, in die zin dat de omgangsregeling tussen de vader en [kind] wordt stopgezet totdat de rechtbank anders heeft beslist en is iedere verdere beslissing aangehouden. De vader is van deze beschikking in hoger beroep gekomen.

Bij beschikking van dit hof van 25 april 2019 is de beschikking van de rechtbank, voor zover daarbij een voorlopige omgangsregeling tussen de vader en [kind] is vastgesteld, gewijzigd en is bepaald dat een omgangsregeling zal worden opgestart met de frequentie, duur en begeleiding die de GI het meest in het belang van [kind] acht. De beschikking van de rechtbank is voor het overige bekrachtigd.

3.4

Bij beschikking van de rechtbank Gelderland van 5 april 2019 is een bijzondere curator benoemd met als taak om inspanningen te verrichten ten aanzien van [kind] , inhoudende te adviseren en te rapporteren over de aan de bijzondere curator voorgelegde vragen met betrekking tot de omgang tussen de vader en [kind] .

3.5

Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 3 december 2018 heeft de kinderrechter de termijn van de ondertoezichtstelling verlengd tot 15 januari 2020.

4De omvang van het geschil

4.1

De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 3 december 2018. Zij verzoekt het hof primair die beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de GI af te wijzen, subsidiair

de duur van de ondertoezichtstelling te verkorten.

4.2

De GI voert verweer en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen dan wel het verzoek van de moeder af te wijzen.

5De motivering van de beslissing

5.1

De advocaat van de vader heeft bij voormeld emailbericht van 30 april 2019 het hof bericht dat zij heeft geconstateerd dat het hof de vader als informant heeft aangemerkt en heeft daarbij verzocht de vader alsnog als belanghebbende aan te merken, zoals de rechtbank in eerste aanleg ook heeft gedaan, omdat de vader belang heeft bij de beoordeling van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling.

Nu de GI zich onder andere bezig houdt met het opstarten van de omgangsregeling tussen [kind] en de vader en met de ondertoezichtstelling, in die zin dat deze de belangen van de vader rechtstreeks raken, is het hof van oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat dat kan worden afgeweken van de hoofdregel dat een vader zonder gezag niet als belanghebbende wordt aangemerkt. Het hof heeft de vader bij aanvang van de mondelinge behandeling in hoger beroep daarom alsnog als belanghebbende aangemerkt.

5.2

Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:

a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en

b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.

5.3

De moeder kan zich met de verlenging van de ondertoezichtstelling van [kind] niet verenigen. Zij voert aan dat een slechte communicatie tussen de ouders en de somatische klachten bij [kind] onvoldoende aanleiding vormen om een ondertoezichtstelling te rechtvaardigen. Er is geen sprake van een concrete ernstige ontwikkelingsbedreiging. Het enige doel van de ondertoezichtstelling is het opstarten van een omgangsregeling.

De moeder voert aan dat de instanties bevestigen dat [kind] liefdevol door haar wordt opgevoed. Zij accepteert noodzakelijke hulpverlening om de ontwikkelingsbedreiging - voor zover daarvan sprake is - weg te nemen. Zij heeft zelf bijvoorbeeld de integratieve kindtherapie voor [kind] ingeschakeld. Zij betwist dat zij onvoldoende meewerkt aan inzet van hulpverlening voor zichzelf om met haar negatieve gevoelens ten aanzien van de vader te leren omgaan. De instanties zijn met haar van mening dat de situatie van [kind] wel is vooruitgegaan, maar dat [kind] op dit moment nog niet voldoende ruimte ervaart voor het starten van contacten met de vader. Ter onderbouwing daarvan legt de moeder diverse verklaringen van de hulpverleners over, niet alleen van de kindertherapeut en de gezinsbegeleiding, maar ook van de klinisch forensisch psycholoog die klinisch diagnostisch onderzoek bij [kind] heeft uitgevoerd.

Voor zover omgang tussen de vader en [kind] in belang is van [kind] (in die zin dat daarvoor ruimte is bij [kind] ), of indien de inmiddels benoemde bijzondere curator van mening is dat er contact moet zijn, dan zal zij dit contact bevorderen. Gelet op de reeds ingezette hulpverlening, heeft een ondertoezichtstelling onvoldoende toegevoegde waarde en is deze juist belastend voor [kind] . Gedwongen hulpverlening zal veel stress bij haar en [kind] veroorzaken. De jeugdbeschermer is slecht bereikbaar voor de moeder, zij heeft hem nog maar twee keer gezien en hij heeft [kind] nog nooit gezien. Richting hulpverlening heeft de jeugdbeschermer helemaal geen stappen ondernomen. De bijzondere curator kan de belangen van [kind] behartigen.

Verder stelt de moeder dat de rechtbank is voorbijgegaan aan de klachtbeslissing van de raad van 13 maart 2018 en dat de rechtbank volgens haar heeft verwezen naar een uitspraak die niet vergelijkbaar is met de onderhavige situatie. Ten onrechte heeft de rechtbank niet getoetst aan artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 3 van het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind (IVRK) en heeft de rechtbank inmenging in het privé- en gezinsleven van de moeder door het openbaar gezag toegestaan. De rechtbank heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en heeft de beslissing ontoereikend gemotiveerd.

5.4

De GI heeft in het verweerschrift vermeld dat [kind] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd vanwege het ontbreken van contact met de vader, de slechte communicatie, de blijvend ernstig verstoorde verstandhouding, de strijd tussen de ouders en vanwege de kwetsbaarheid van [kind] in verband met zijn gezondheidsproblemen. De hulpverlening constateert dat er veel gaande is bij [kind] . [kind] laat PTSS-reacties en schrikachtig gedrag zien en wordt nog regelmatig overvallen door boosheid, machteloosheid en verdriet. Contact met zijn vader is van belang voor de identiteitsontwikkeling van [kind] . Het is belangrijk dat toezicht wordt gehouden op het welzijn van [kind] en dat wordt gemonitord welke hulpverlening [kind] nu en straks nodig heeft. Het is positief dat [kind] baat heeft bij hulpverlening van de gezinsbegeleider van Evergreen GGZ en de kindertherapeut, maar het valt de GI op dat deze instanties zich proactief uitlaten over de juridische kant van de zaak. Dit wekt de indruk dat de hulpverlening op de hand van de moeder is en dat het daarom moeilijk is om goed zicht op de stand van zaken te krijgen. De GI blijft bij het standpunt dat een vorm van omgang met de vader mogelijk moet zijn, bijvoorbeeld via het Omgangshuis te Arnhem.

De moeder toont zich strijdbaar in het onthouden van het contact tussen [kind] en de vader en zet daarvoor het nodige in. Zo heeft zij klachten ingediend bij de raad met betrekking tot de raadsrapportage en heeft zij tientallen klachten over de gezinsvoogd bij de klachtencommissie neergelegd. De moeder geeft aan overleg te hebben met de ombudsman en is waarschijnlijk voornemens een klacht in te dienen tegen de jeugdbeschermer bij de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd. Daarnaast heeft de moeder om een andere jeugdbeschermer gevraagd omdat de huidige jeugdbeschermer een man is en dat deze nare gevoelens bij haar oproept vanwege haar verleden. De moeder dient voor de verwerking van haar ervaringen in het verleden hulpverlening in te schakelen.

5.5

De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat op dit moment de gesprekken met de door de rechtbank benoemde bijzondere curator worden gevoerd. De advocaat van de vader verwacht dat de jeugdbeschermer, de bijzondere curator en de psycholoog de samenwerking zullen gaan zoeken en vanuit hun expertise zullen bekijken wat passend is in het kader van het opstarten van het contact tussen [kind] en zijn vader.

De moeder kan volgens de vader alleen goed samenwerken met hulpverlening die het met haar eens is. Zodra dat niet het geval is, schuift de moeder de hulpverleners aan de kant en dient zij klachten tegen hen in. In reactie op de conclusie van de gedragsdeskundige die werkzaam is bij de GI, namelijk dat geen sprake is van contra-indicaties, volgt een deskundigenrapport van de kant van de moeder waarin het tegendeel wordt beweerd. De school ziet de traumaverschijnselen niet die de hulpverlening en de moeder wèl bij [kind] hebben waargenomen. Allerlei pogingen en maatregelen om omgang van de grond te krijgen, zoals het inschakelen van een omgangshuis en het opleggen van en dwangsom, hebben niet tot resultaat geleid. De moeder heeft onvoldoende meegewerkt aan hulpverlening om de situatie tussen hen als ouders van [kind] te normaliseren. Het feit dat [kind] al jarenlang tussen zijn ouders in zit, maakt dat wel degelijk sprake is van een bedreigde ontwikkeling.

5.6

Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat, anders dan de moeder aanvoert, de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn. De kinderrechter heeft [kind] bij de uitspraak van 15 januari 2018 onder toezicht gesteld. Van die uitspraak is de moeder niet in hoger beroep gekomen. De kinderrechter heeft in die uitspraak overwogen dat [kind] opgroeit zonder dat hij een eigen beeld van zijn vader kan vormen, dat tussen de ouders sprake is van strijd en een ernstig verstoorde onderlinge verstandhouding en dat het de ouders tot nu toe niet is gelukt om zelfstandig de ontwikkelingsbedreiging voor [kind] weg te nemen en de omgang op een voor [kind] niet-belastende wijze vorm te geven. Het hof stelt vast dat in die situatie geen enkele verandering is gekomen. [kind] lijkt inmiddels niet alleen in de knel te zitten tussen zijn ouders maar mogelijk zelfs tussen de verschillende hulpverleners die bij zijn situatie zijn betrokken. Er bestaan verschillen van inzicht over de vraag in hoeverre [kind] gedrag laat zien waaruit blijkt dat hij getraumatiseerd is, maar uit de stukken kon al eerder voldoende worden afgeleid dat bij [kind] sprake was van serieuze problematiek. In verband daarmee is integratieve kindtherapie voor hem ingezet. Daarnaast verschillen de professionals van inzicht in hoeverre [kind] in staat is tot het aangaan van (begeleid) contact met zijn vader. In verband met de impasse, de uiteenlopende visies over wat in het belang van [kind] noodzakelijk is en het wantrouwen tussen de ouders, heeft de rechtbank kort geleden een bijzondere curator benoemd.

Voorts heeft het hof zeer onlangs in de procedure over de omgangsregeling tussen de vader en [kind] als voorlopige regeling bepaald dat een omgangsregeling moet worden opgestart met de frequentie, duur en begeleiding die de GI het meest in het belang van [kind] acht. Het hof gaat ook in de onderhavige procedure ervan uit dat de GI voldoende is toegerust om in de afwegingen bij het gestalte geven van de contacten tussen de vader en [kind] , de inschatting door de hulpverleners van wat [kind] aankan en in zijn belang moet worden geacht en het verslag van het onderzoek dat is verricht door de klinisch psycholoog daarbij te betrekken en daaraan het juiste gewicht toe te kennen. Naast deze afweging zullen de komende maanden de bevindingen van de bijzondere curator beschikbaar komen. Nu het advies van de bijzondere curator op dit moment nog niet gereed is en nog volledig onduidelijk is hoe de situatie zich de komende tijd zal gaan ontwikkelen, is het met het oog op de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [kind] van groot belang dat de ondertoezichtstelling wordt gehandhaafd en dat de moeder de adviezen en de aanwijzingen van de gezinsvoogd zal opvolgen.

Naar het oordeel van het hof is op basis van het voormelde een gerechtvaardigde inbreuk gemaakt op het “family life” van de moeder en [kind] . De ondertoezichtstelling is daarom niet in strijd met het bepaalde in artikel 8 EVRM en artikel 3 IVRK.

5.7

Op grond van het vorenstaande falen de grieven van de moeder. Het hof zal de bestreden beschikking daarom bekrachtigen.

6De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 3 december 2018.

Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Smeeïng-van Hees, R. Feunekes en C.M. Koopman, bijgestaan door de griffier, en is op 23 mei 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Jurisprudentie 1

Hoge Raad 12-09-2014, ECLI:NL:HR:2014:2665


© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733