Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 23-05-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:4475

Datum publicatie10-10-2019
Zaaknummer200.249.753
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenAlimentatie; Wijziging van omstandigheden; Verbleken behoefte bij partneralimentatie; Voor herstel vatbaar inkomensverlies
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

In convenant is opgenomen dat wijz. alleen bij "majeure" wijziging van omstandigheden kan. Daar is geen sprake van: extra bijdrage in kn. kk. leidt niet tot lagere PAL en noodzaak van zelf veroorzaakte inkomensdaling is onvoldoende onderbouwd en voor herstel vatbaar gebleken. Bij vrouw is nog steeds sprake van behoefte en behoeftigheid. Ipv niet-ontvankelijkverklaring dient het verzoek afgewezen te worden.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.249.753

(zaaknummer rechtbank Gelderland 332960)

beschikking van 23 mei 2019

inzake

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,

verder te noemen: de man,

advocaat: mr. M.P.L.M. Buijsrogge te Arnhem,

en

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerster in hoger beroep,

verder te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. H.J.M. van Arkel-van Gasselt te Heilig Landstichting, gemeente Berg en Dal.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 17 augustus 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook: de bestreden beschikking).

2Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift met producties, ingekomen op 16 november 2018;

- het verweerschrift met producties;

- een journaalbericht van mr. Van Arkel-van Gasselt van 28 maart 2019 met producties.

2.2

De mondelinge behandeling heeft op 11 april 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3De feiten

3.1

Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Zij zijn de ouders van:

- [kind 1] , geboren op [datum] 1996 te [plaats] en

- [kind 2] , geboren op [datum] 1999 te [plaats] .

3.2

Bij beschikking van 12 juli 2012 heeft de rechtbank Arnhem (thans: rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem) de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Op 8 november 2012 is de echtscheidingsbeschikking ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Delft.

3.3

Bij de echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank bepaald dat de man met ingang van 12 juli 2012 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] telkens bij vooruitbetaling € 450,- per kind per maand aan de vrouw zal betalen. Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (verder ook: partneralimentatie) afgewezen. De rechtbank heeft de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw vastgesteld op € 2.500,- netto per maand (€ 3.770,- bruto per maand).

3.4

Bij beschikking van 5 augustus 2014 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, onder meer:

1. de beschikking van 12 juli 2012 gewijzigd, in die zin dat de rechtbank de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van de kinderen als volgt heeft vastgesteld:

- met ingang van 1 januari 2014 tot en met 31 mei 2014 op € 250,- per kind per maand;

- vanaf 1 juni 2014 tot en met 31 oktober 2014 op € 300,- per kind per maand;

- vanaf 1 november 2014 op € 467,- per kind per maand.

2. bepaald dat de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud als volgt wordt vastgesteld:

- met ingang van 1 januari 2014 tot en met 31 mei 2014 op € 2.528,- bruto per maand;

- vanaf 1 juni 2014 tot en met 31 oktober 2014 op € 2.100,- bruto per maand;

- vanaf 1 november 2014 op € 1.850,- bruto per maand.

3. bepaald dat een fotokopie van het echtscheidingsconvenant, gedateerd 30 april 2014, aan de beschikking zal worden gehecht.

3.5

In het echtscheidingsconvenant zijn de uitgangspunten opgenomen die tot vorenstaande bijdragen hebben geleid. Ten aanzien van de (kosten van de) kinderen is in het echtscheidingsconvenant het volgende opgenomen:

Artikel 1. KINDEREN

1.1

Met betrekking tot de kosten van de kinderen zijn partijen het navolgende

overeengekomen:

1.2

Vanaf 1 januari 2014 tot en met 31 mei 2014 bedraagt de kinderalimentatie € 250,-

per kind per maand. Vanaf 1 juni 2014 tot en met 31 oktober 2014 bedraagt de

kinderalimentatie € 300,- per kind per maand.

1.3

Met de vaststelling van voornoemde kinderalimentatie wijken partijen bewust af van

hetgeen de Rechtbank heeft beslist in de beschikkingen van 12 juli 2012 en 6 januari 2014.

1.4

Vanaf 1 november 2014 zal de man bijdragen in de kosten van de beide kinderen van

partijen met € 467,00 kinderalimentatie per kind per maand. Genoemd bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd als bedoeld in artikel 1:402a BW. ”

Wat betreft de partneralimentatie is in het echtscheidingsconvenant onder meer het

volgende opgenomen:

“Artikel 2. PARTNERALIMENTATIE

2.1

Vanaf 1 januari 2014 en tot en met 31 mei 2014 betaalt de man aan de vrouw € 2.528,- bruto per maand aan partneralimentatie. Vanaf 1 juni 2014 tot en met 31 oktober 2014 bedraagt de partneralimentatie € 2.100,- bruto per maand. De man zal de betaling uiterlijk de 27e van iedere maand voldoen.

2.2

Vanaf 1 november 2014 betaalt de man aan de vrouw € 1.850,- bruto per maand aan partneralimentatie.

2.3

Zodra de onderhoudsverplichting aan een kind vervalt ontstaat extra draagkracht. Deze wordt volledig aangewend voor partneralimentatie met een maximale partneralimentatie van € 2.350,- bruto per maand.

2.4

Partijen sluiten voor ieder jaar in de toekomst de wettelijke indexering als bedoeld in artikel 1:402a BW uit.

Eigen inkomsten vrouw/behoefte

2.5

De huwelijk gerelateerde behoefte is door de rechtbank in de beschikking van 12 juli 2012 vastgesteld op € 2.500,- netto per maand. Partijen stellen de netto verdiencapaciteit van de vrouw vast op € 1.150,- per maand. De vrouw heeft derhalve een aanvullende netto behoefte van € 1.350,- per maand, waarbij is afgesproken dat:

Het in 2.2 genoemde bruto bedrag van € 1.850,- geldt voor de periode dat de man ook voor 2 kinderen kinderalimentatie betaalt.

Het in 2.3 genoemde bruto bedrag van € 2.350,- als maximum geldt.

Partijen sluiten de indexering uit op voornoemde bedragen.

2.6

Partijen zijn ervan op de hoogte dat de alimentatieplicht van de man volgens de wettelijke bepalingen maximaal 12 jaar duurt te rekenen vanaf de datum van ontbinding huwelijk. Partijen sluiten hierbij de wettelijke mogelijkheid om verlening uit (het hof begrijpt: om verlenging) van de termijn te verzoeken uitdrukkelijk uit.

2.7

Als bijlage 1 wordt een notitie aangehecht bevattende de uitgangspunten die ten grondslag liggen aan de berekening van de draagkracht van de man alsmede de behoefte van de vrouw. Genoemde berekening zal tevens als uitgangspunt gelden indien in de toekomst zich een majeure wijziging in de omstandigheden van partijen voordoet. Een wijziging van de omstandigheden is onder meer een (grote) wijziging in het inkomen van de man. Wanneer er sprake is van een minimale wijziging in het inkomen zullen partijen niet overgaan tot aanpassing van de alimentatie. Bijvoorbeeld: Het wegvallen van de forfaitaire fiscale aftrek voor de betaling van de kinderalimentatie wordt niet gezien als een majeure wijziging van de omstandigheden. Structureel lager inkomen van de man dan waarmee gerekend is (zie bijlage 1) of het wegvallen van fiscale aftrekmogelijkheden van de partneralimentatie zijn wel voorbeelden van majeure wijzigingen.”

3.6

De man heeft de rechtbank bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 8 februari 2018, verzocht om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 5 augustus 2014 te wijzigen en primair de door de man te betalen partneralimentatie met ingang van de datum indiening verzoekschrift op nihil te stellen;

subsidiair de door de man te betalen partneralimentatie met ingang van de datum indiening verzoekschrift vast te stellen op € 324,- bruto per maand.

De man heeft voorts verzocht om:

primair de bijdrage te limiteren tot 1 januari 2020;

subsidiair de bijdrage met ingang van 1 januari 2020 op nihil te stellen,

alsmede de vrouw te veroordelen de te veel ontvangen partneralimentatie aan de man terug te betalen.

3.7

Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoeken.

4De omvang van het geschil

4.1

De man is met zeven grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Met deze grieven beoogt de man het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de verzoeken van de man zoals verwoord in het inleidend verzoekschrift alsnog toe te wijzen.

4.2

De vrouw voert verweer en verzoekt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, althans zijn verzoek in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5De motivering van de beslissing

5.1

De man heeft aan zijn verzoek tot wijziging van de overeengekomen partneralimentatie ten grondslag gelegd dat sprake is van een majeure wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 2.7 van het echtscheidingsconvenant. De man stelt dat de majeure wijziging van omstandigheden bestaat uit een gewijzigde behoefte en behoeftigheid van de vrouw, hogere kosten van de kinderen van partijen, een lager inkomen van de man en het “uitvliegen” van de kinderen. De vrouw voert hiertegen gemotiveerd verweer.

5.2

Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak kan worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer deze nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Partijen zijn het erover eens dat zij in artikel 2.7 van het echtscheidingsconvenant zijn overeengekomen dat de partneralimentatie alleen gewijzigd kan worden als er sprake is van een majeure wijziging van omstandigheden. Aan het hof ligt de vraag voor of de door de man gestelde wijzigingen van omstandigheden (in onderling verband bezien) beschouwd dienen te worden als een dergelijke majeure wijziging van omstandigheden.

Behoefte/behoeftigheid van de vrouw

5.3

De man stelt dat de vrouw geen behoefte meer heeft aan een bijdrage in haar levensonderhoud. Hij voert het volgende aan. Partijen zijn in 2010 feitelijk uit elkaar gegaan en sinds 2012 zijn zij officieel gescheiden. De man heeft al die tijd zijn verantwoordelijkheid genomen en partneralimentatie aan de vrouw betaald. De man heeft inmiddels genoeg gegeven en de vrouw heeft genoeg genomen. Het past ook niet bij de huidige tijdgeest dat de man tot in lengte van dagen partneralimentatie moet betalen. In het wetsvoorstel Wet herziening partneralimentatie wordt de duur van de partneralimentatie beperkt tot (maximaal) vijf jaar, behoudens zeer bijzondere uitzonderingen. Daarbij komt dat de vrouw sinds 2013 een nieuwe partner heeft, met wie zij veel tijd doorbrengt.

5.4

Het hof overweegt als volgt. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat de behoefte van de alimentatiegerechtigde niet door enkel tijdsverloop kan verbleken. Naar het oordeel van het hof leidt het tijdsverloop in de onderhavige zaak in combinatie met de voormelde door de man gestelde bijkomende omstandigheden ook niet tot een verbleking van de behoefte van de vrouw. Evenmin geeft het door de man aangehaalde wetsvoorstel aanleiding om af te wijken van de wettelijke alimentatietermijn van – in het geval van partijen- twaalf jaar. Overigens valt niet te verwachten dat invoering van nieuwe wetgeving op het gebied van de duur van de partneralimentatie van betekenis zal zijn voor de situatie van partijen. De stelling en/of het feit dat de vrouw kennelijk een duurzame relatie heeft, is in dit kader niet relevant. De man heeft immers uitdrukkelijk verklaard geen beroep te doen op artikel 1:160 BW. De verzoeken van de man tot limitering van de partneralimentatie tot

1 januari 2020, subsidiair tot nihilstelling van de partneralimentatie per die datum dienen te worden afgewezen.

5.5

De man stelt dat, zo de vrouw nog steeds een behoefte heeft, zij niet langer behoeftig is. Hij voert het volgende aan. Bij het opstellen van het echtscheidingsconvenant hebben partijen als uitgangspunt genomen dat de vrouw een verdiencapaciteit heeft van € 1.150,- netto per maand. Het was niet de bedoeling van partijen om de verdiencapaciteit van de vrouw op dat bedrag te fixeren. Inmiddels heeft de vrouw een hogere verdiencapaciteit en moet zij in staat worden geacht om volledig in haar levensonderhoud te kunnen voorzien, omdat de vrouw vanwege de volwassen leeftijd van de kinderen niet langer genoodzaakt is om parttime te werken en er sprake is van een personeelstekort in de zorg. Als de vrouw een achterstand heeft op de arbeidsmarkt dan is die aan haarzelf te wijten. De vrouw heeft niet aannemelijk gemaakt dat het haar niet lukt om een baan te vinden waarmee zij in haar eigen levensonderhoud kan voorzien.

5.6

Het hof is met de vrouw van oordeel dat de context van het echtscheidingsconvenant geen aanleiding geeft om af te wijken van de door partijen vastgestelde verdiencapaciteit van de vrouw. In het echtscheidingsconvenant is de partneralimentatie gekoppeld aan de kinderalimentatie (in die zin dat in artikel 2.3 van het echtscheidingsconvenant is opgenomen dat de partneralimentatie omhoog gaat zodra de onderhoudsverplichting jegens een kind vervalt), maar niet aan de verdiencapaciteit van de vrouw. De tekst van het echtscheidingsconvenant is niet gericht op een toename van de verdiencapaciteit van de vrouw. In het licht van het bepaalde in artikel 2.7 van het convenant zou alleen een majeure wijziging van de verdiencapaciteit van de vrouw aanleiding kunnen geven tot wijziging van de partneralimentatie. Van een dergelijke wijziging is op basis van hetgeen de man heeft aangevoerd naar het oordeel van het hof geen sprake. Naar het oordeel van het hof kan de vrouw gelet op haar leeftijd en ontoereikende opleiding niet in staat worden geacht zelfstandig in haar huwelijksgerelateerde behoefte van € 3.700,- bruto per maand te voorzien, zoals de man stelt. Om die reden acht het hof de vrouw thans evenmin in staat een inkomen te verdienen dat aanzienlijk hoger ligt dan € 1.150,- netto per maand.

Kosten van de kinderen

5.7

De man stelt dat hij ongeveer € 150,- per kind per maand meer bijdraagt dan partijen in het echtscheidingsconvenant zijn overeengekomen. Volgens de man zijn partijen destijds mondeling overeengekomen dat er sprake zou zijn van een verlengde onderhoudsverplichting jegens de kinderen. De man voert aan dat deze extra bijdrage in de kosten van de kinderen op grond van artikel 1:400 lid 1 BW voorgaat op de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw.

5.8

Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat het de man vrij staat om uit zijn vrije ruimte meer bij te dragen in de kosten van de kinderen dan partijen zijn overeengekomen, maar dat dit niet tot gevolg heeft dat de partneralimentatie naar beneden dient te worden bijgesteld.

Inkomen van de man

5.9

De man stelt dat zijn inkomen is gedaald, omdat het resultaat uit zijn onderneming is afgenomen van € 159.256,- in 2016 naar € 81.421,- in 2017. De reden voor deze daling is dat de aard en de invulling van de werkzaamheden van de man zijn gewijzigd. Vanwege zijn gezondheid heeft de man er bewust voor gekozen om geen interim-werk meer te doen maar zich voortaan bezig te houden met consultancy-werk, waarmee de man minder omzet behaalt. De man heeft verklaard dat hij consultancy-werk is gaan doen, omdat hij in het verleden een burn-out heeft gehad en hij vreesde opnieuw een burn-out te krijgen. Volgens de man is het consultancy-werk minder stressvol dan het interim-werk.

5.10

Met de vrouw is het hof van oordeel dat de man de noodzaak van de door hem zelf veroorzaakte inkomensdaling onvoldoende heeft onderbouwd. Daarnaast is de inkomensdaling voor herstel vatbaar gebleken, nu de man ter mondelinge behandeling van het hof heeft verklaard dat het resultaat uit zijn onderneming in 2018 rond een bedrag van

€ 110.000,- bedraagt.

Uitvliegen van de kinderen

5.11

De man stelt dat hij bij het opstellen van het echtscheidingsconvenant ervan is uitgegaan dat bij het uitvliegen van de kinderen de partneralimentatie opnieuw aan de orde zou kunnen worden gesteld.

5.12

Met de vrouw is het hof van oordeel dat partijen voor die situatie een regeling hebben getroffen, in de artikelen 2.3 en 2.5 van het echtscheidingsconvenant.

Conclusie

5.13

Gelet op al het voorgaande is het hof evenals de rechtbank van oordeel dat hetgeen de man heeft aangevoerd, noch zelfstandig noch in onderling verband bezien, kan leiden tot de conclusie dat sprake is van een majeure wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 2.7 van het echtscheidingsconvenant. Naar het oordeel van het hof leidt dit niet tot niet-ontvankelijkheid van de man in zijn verzoeken zoals de rechtbank heeft geoordeeld, maar tot afwijzing van de inleidende verzoeken van de man. Het hof zal daarom die verzoeken alsnog afwijzen.

5.14

Nu de partneralimentatie niet wordt gewijzigd zal het hof het verzoek van de man om de vrouw te veroordelen de te veel ontvangen partneralimentatie terug te betalen, eveneens afwijzen.

6De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 17 augustus 2018;

en opnieuw beschikkende:

wijst de verzoeken van de man alsnog af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck,

A. Smeeïng-van Hees en K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door

mr. K.A.M. Oude Vrielink als griffier, en is op 23 mei 2019 uitgesproken

in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733