Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 01-10-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:8115

Datum publicatie09-10-2019
Zaaknummer200.261.651/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsLeeuwarden
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet; UHP in netwerk;
Kinderen; Co-ouderschap; Omgang met grootouders/andere niet-ouders
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Geen verlenging uithuisplaatsing 17-jarig kind bij tante ondanks nog wel bestaande zorgen. Gezinsonderzoek wijst uit dat co-ouderschap tussen moeder en tante vanuit een woonsituatie bij moeder het beste zal werken. Moeder accepteert de hulpverleningstrajecten en zonodig kan kind (op vrijwillige basis) bij tante terecht. OTS voldoende.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.261.651/01

(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/473747 / JL RK 19-37)

beschikking van 1 oktober 2019

inzake

[verzoekster] ,

wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,

verder te noemen: de moeder,

advocaat: mr. N. Groen te Almere,

en

de gecertificeerde instelling

Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,

kantoorhoudende te Almere,

verweerster in hoger beroep,

verder te noemen: de GI.


Als overige belanghebbende is aangemerkt:

[de pleegmoeder] ,

wonende te [A] ,

verder te noemen: de pleegmoeder / tante (mz).

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Almere, van 26 maart 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 26 juni 2019;

- een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) van 8 juli 2019;

- een journaalbericht van mr. Groen van 12 augustus 2019 met productie(s);

- een journaalbericht van mr. Groen van 20 september 2019 met productie(s);

- een faxbericht van de GI van 25 september 2019.

2.2

Op 26 september 2019 is de hierna te noemen minderjarige [de minderjarige] verschenen, die buiten aanwezigheid van partijen door het hof is gehoord.

2.3

De mondelinge behandeling heeft op 26 september 2019 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat en door een beëdigd tolk Spaans, mevrouw [B] (tolknummer [000] ). Namens de GI zijn verschenen mevrouw [C] en mevrouw [D] . Ter zitting heeft mevrouw [C] mede het woord gevoerd aan de hand van de door haar overgelegde "Uiteenzetting voor het hoger beroep".

3De feiten

3.1

Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en [E] is [in] 2002 geboren [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ). De moeder oefent alleen het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige] . [de minderjarige] en de moeder hebben sinds 2008 geen contact meer met de vader.

3.2

De moeder heeft nog een minderjarige zoon, [F] , die bij haar woont.

3.3

Vanaf 2011 is [de minderjarige] verschillende keren voor een korte periode (vrijwillig) uit huis geplaatst.

3.4

Bij beschikking van 9 juli 2018 is [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI. Tevens is een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] .

3.5

Bij beschikking van 4 oktober 2018 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van diezelfde datum tot 4 oktober 2019. Ook is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een netwerkpleeggezin met ingang van diezelfde datum tot 4 april 2019. De kinderrechter heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

3.6

Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter voornoemde machtiging tot uithuisplaatsing verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling (tot 4 oktober 2019).

3.7

[de minderjarige] heeft van begin juli 2018 tot medio juli 2018 op een groep van [G] verbleven. Sindsdien woont hij bij de pleegmoeder en haar minderjarige zoon.

4De omvang van het geschil

4.1

De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 26 maart 2019. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een netwerkpleeggezin voor de duur van de ondertoezichtstelling (derhalve tot 4 oktober 2019), af te wijzen, dan wel voor een kortere duur te verlengen, dan wel een beslissing te nemen als het hof in goede justitie juist acht.

4.2

De GI heeft ter zitting verweer gevoerd en verzoekt het hof - zakelijk weergegeven - de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5De motivering van de beslissing

5.1

Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.

5.2

Het hof is van oordeel dat ten tijde van de bestreden beschikking een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk was.

[de minderjarige] is een 17-jarige jongen met een belaste voorgeschiedenis. Hij is gediagnosticeerd met PTSS, ADHD en ODD. Ook heeft hij diabetes; hij heeft moeite dit zelfstandig te reguleren. Verder kampte [de minderjarige] met forse gedragsproblematiek en trauma's en waren er aanwijzingen dat hij handelde in drugs.

Bovendien vertoonde hij veel verbale en fysieke agressie richting zijn moeder en broertje, kreeg hij soms woede-uitbarstingen, vernielde spullen en dreigde met gebruik van wapens. In juli 2018 heeft dit zelfs geleid tot inschakeling van de politie omdat [de minderjarige] niet meer voor rede vatbaar was. Daarnaast zijn er zorgen over de vriendengroep van [de minderjarige] en welke invloed zij op hem hebben.

Ook gaat hij al geruime tijd niet naar school en/of stage, mede doordat er als gevolg van het gedrag van [de minderjarige] onveilige situaties, vechtpartijen en conflicten ontstonden.

De moeder was onvoldoende in staat [de minderjarige] te begrenzen (deels voortkomend uit angst voor zijn agressie) en hem een veilige en gestructureerde opvoedomgeving te bieden. Er zijn zorgen over haar draagkracht en pedagogische vaardigheden.

Door voornoemde zorgen en het (agressieve) gedrag van [de minderjarige] was het ten tijde van de bestreden beschikking nog steeds noodzakelijk dat [de minderjarige] bij zijn tante bleef wonen.

5.3

Met betrekking tot de vraag of de uithuisplaatsing van [de minderjarige] ook nu nog moet voortduren, overweegt het hof als volgt.

5.4

Ter zitting is het volgende naar voren gekomen. [de minderjarige] verblijft feitelijk al vanaf het begin van de zomer grotendeels bij de moeder, die in dezelfde straat als de tante woont. Tijdens het gesprek met het hof heeft [de minderjarige] aangegeven dat hij het liefst weer bij de moeder wil wonen.

De GI heeft verklaard dat er de afgelopen periode sprake is geweest van een toename van de zorgen en dat de plaatsing bij zowel de moeder als de tante erg onder druk staat. Uit het in mei t/m juli 2019 door [H] uitgevoerde gezinsonderzoek blijkt echter dat [de minderjarige] bij zijn moeder en tante in het co-ouderschap veiligheid ervaart, dat de moeder en de tante goed met elkaar samenwerken, op elkaar afstemmen en gezamenlijk de zorg dragen voor [de minderjarige] . Zij wisselen elkaar als opvoeder af en dat maakt dat de zorg voor hen beide te dragen is. [de minderjarige] accepteert op deze manier de aansturing van beide opvoeders. Gebleken is verder dat de agressieproblematiek van [de minderjarige] sterk is verbeterd: [de minderjarige] heeft de EMDR-therapie met positief resultaat afgerond en vanaf begin 2019 hebben er geen agressie-incidenten meer plaatsgevonden, ook niet in de zomerperiode toen hij bij de moeder verbleef.

De hiervoor omschreven zorgen over de dagbesteding van [de minderjarige] zijn wel nog onverminderd aanwezig. Ter zitting hebben de moeder en de GI verklaard dat de Intensieve Ambulante Gezinsbehandeling (IAG) die de afgelopen periode was ingezet, onvoldoende van de grond is gekomen. De komende weken zullen - in navolging van de uitkomsten van het door [H] uitgevoerde gezinsonderzoek - hulpverleningstrajecten bij [I] en [J] gestart worden. Deze hulpverlening sluit volgens de GI goed aan bij wat [de minderjarige] en de moeder (en de tante) nodig hebben. Het hof acht het belangrijk dat deze hulpverlening daadwerkelijk ingezet gaat worden. Deze hulpverlenende instanties kunnen bovendien bekijken wat [de minderjarige] nodig heeft, ook voor als hij in 2020 meerderjarig wordt en de hulp van [I] kan na zijn 18e verjaardag doorlopen. De GI heeft desgevraagd aangegeven dat deze hulp ook doorgang vindt wanneer er niet langer sprake is van een uithuisplaatsing en dat de maatregel van de ondertoezichtstelling daarvoor afdoende is.

Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat het voor de uitvoering van de benodigde hulpverleningstrajecten niet noodzakelijk is dat [de minderjarige] door een uithuisplaatsing officieel bij de tante blijft wonen. Ter zitting heeft de moeder verklaard dat zij bereid is mee te werken aan alle vormen van hulp en dat zij de ondertoezichtstelling accepteert. Uit de stukken blijkt dat zij dat tot op heden ook altijd heeft gedaan, zodat het hof vertrouwen heeft in die toezegging van de moeder. Dat de hulpverlening vanuit IAG voor de moeder en de tante onvoldoende op gang is gekomen, is naar de GI heeft erkend zeker niet vooral aan de moeder te wijten.

Omdat bovendien blijkt dat de moeder een goed contact heeft met de tante, dat zij elkaar regelmatig zien, dat zij samenwerken en dat [de minderjarige] indien nodig - net als vroeger - altijd enige tijd bij de tante kan verblijven, ziet het hof geen reden de uithuisplaatsing te laten voortduren. Voor zover de GI heeft aangevoerd dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is omdat het onduidelijk is of de moeder de volledige zorg voor [de minderjarige] aankan, is het hof van oordeel dat dit in het kader van een ondertoezichtstelling en/of in het vrijwillig kader (met de tante) voldoende kan worden opgevangen.

5.5

Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel dat een goed zorgkader voor [de minderjarige] thans door middel van de geldende ondertoezichtstelling kan worden bewerkstelligd. Het hof zal dan ook de uithuisplaatsing met ingang van heden beëindigen. Dit betekent dat het hof de bestreden beschikking van 26 maart 2019 zal bekrachtigen voor zover deze betrekking heeft op de periode tot heden en vernietigen voor zover deze de periode met ingang van heden betreft.

6De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof als volgt beslissen.

7De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Almere, van 26 maart 2019, voor zover deze zich uitstrekt over de periode tot heden;

vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Almere, van 26 maart 2019, met ingang van de datum van deze beschikking en in zoverre opnieuw beschikkende:

wijst het verzoek van de GI tot verlenging van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] , geboren [in] 2002, per heden alsnog af;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, G.M. van der Meer en C. Koopman, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 1 oktober 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733