Rechtbank Noord-Holland 11-09-2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:8142

Datum publicatie01-10-2019
ZaaknummerC/15/285735 / FA RK 19-1283
ProcedureEerste aanleg - meervoudig
ZittingsplaatsHaarlem
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Vernietiging erkenning; Donorkind / donorschap
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Gezien moeder's reactie op oproep man voor wensmoeder, hun gedeelde intentie, het OSP en 's mans betrokkenheid bij zwangerschap, heeft moeder bij man gerechtvaardigde verwachting gewekt ve door hen gedeeld ouderschap, incl. erkenning. Moeder misbruikte bevoegdheid door ipv daarvan aan haar partner toestemming te geven om kind te erkennen, n.b. tijdens mediation. Volgt verv. toestemming aan man om kind, met wie hij in nauwe pers. betrekking staat, te erkennen, onder gelijktijdige doorhaling vd erkenning door partner moeder.

Samenvatting

Gezien moeder's

Volledige uitspraak


RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd

locatie Haarlem

vernietiging erkenning / vervangende toestemming tot erkenning /

gezag / omgang / informatie en consultatieregeling / voornaamswijziging / kostenveroordeling

zaak-/rekestnr.: C/15/285735 / FA RK 19-1283

beschikking van de meervoudige kamer voor familiezaken van 11 september 2019

in de zaak van:

[de man] ,

wonende te [plaats] ,

hierna mede te noemen: [de man] ,

advocaat: mr. N. Grijmans-Veenendaal, kantoorhoudende te Amsterdam,

--tegen--

[de moeder] ,

wonende te [plaats] ,

hierna mede te noemen: de moeder,

advocaat: mr. L.I. Boomsma-Shriber, kantoorhoudende te Amsterdam.

Het minderjarige kind [minderjarige] wordt vertegenwoordigd door [bijzondere curator] , bijzondere curator.

De rechtbank merkt als belanghebbende in deze procedure aan:

[belanghebbende] ,

wonende te [plaats] ,

advocaat mr. D.J.I. Kroezen, kantoorhoudende te Amsterdam,

hierna te noemen: [belanghebbende] .

1Procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het verzoekschrift, met bijlagen van [de man] , ingekomen op 18 februari 2019;

- het aanvullend verzoek met bijlagen van [de man] , ingekomen op 4 maart 2019;

- de brief van de advocaat van [de man] van 5 maart 2019;

- de beschikking van 14 maart 2019, waarbij [bijzondere curator] te [plaats] is benoemd tot bijzondere curator;

- de brief met bijlagen van de advocaat van [de man] van 22 maart 2019;

- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 19 april 2019;

- het verslag met bijlagen van de bijzondere curator van 9 mei 2019;

- de aanvullende producties van de advocaat van [de man] , ingekomen op 19 juni 2019;

- verweerschrift op zelfstandig verzoek & aanvullend / wijzigend verzoek van [de man] , ingekomen op 21 juni 2019;

- de brief met bijlagen van de advocaat van moeder, ingekomen op 28 juni 2019;

- de brief met bijlagen van de advocaat van [belanghebbende] , ingekomen op 28 juni 2019;

- de inbreng aanvullende producties & aanvulling kostenveroordelingsverzoek van de advocaat van [de man] , ingekomen op 1 juli 2019;

- de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder van 2 juli 2019;

- het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting van 3 juli 2019;

- de tussenbeschikking van 8 juli 2019 waarbij door de rechtbank een DNA-onderzoek is bevolen;

- het DNA-rapport van [laboratorium] van 5 augustus 2019;

- de brief van de bijzondere curator van 8 augustus 2019;

- het F-formulier, met bijlage, van de advocaat van [de man] van 30 augustus 2019;

- het F-formulier, met bijlage, van de advocaat van de moeder van 30 augustus 2019;

- de brief van de advocaat van [belanghebbende] van 30 augustus 2019.

1.2.

De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 3 juli 2019 in aanwezigheid van partijen, de man bijgestaan door mr. N. Grijmans-Veenendaal, de moeder bijgestaan door mr. L.I. Boomsma-Shriber en [bijzondere curator] , bijzondere curator.

Ter zitting was tevens aanwezig [belanghebbende] , bijgestaan door mr. D.J.I. Kroezen.

2De feiten

Als niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken staat ten deze het volgende vast.

2.1.

Op 7 maart 2017 heeft [de man] de volgende oproep geplaatst op de website van de stichting “ [stichting] ”:

“Hallo lieve wensmoeders,

Ik ben een homoman uit [plaats] en zoek een lieve wensmoeder of lesbisch stel voor 50/50 co-ouderschap of donor+. Qua invulling sta ik voor veel open maar niet voor anoniem donorschap.
Ik heb al een tijdje geleden bewust voor het zetten van deze stap gekozen en zoek een vrouw/stel die niet meer in de oriëntatiefase zit maar die samen met een wensvader dit avontuur wil aangaan.
Spreekt dit jou/jullie aan, dan stuur me een berichtje met wat informatie over jezelf en wellicht kunnen wij elkaar onder het genot van een drankje/bakkie beter leren kennen.
Alvast enkele trefwoorden: begin 40, hoog opgeleid, vaste baan, sportief, niet-roker, kerngezond, leuk, grappig, serieus, positief ingesteld, betrouwbaar, harde werker, heb een vaste, monogame relatie met de liefste man van de wereld, uiteraard op alle SOAs getest (negatief) en een vruchtbaarheidsonderzoek gehad (positief).
Voor de duidelijkheid: mijn man is gek op kinderen en steunt mij in alle opzichten maar hij maakt geen deel uit van een co-ouderschap of donorschap.

Ik kijk met spanning uit naar jouw/jullie reactie.

Liefs, Wensvader [plaats] ”

2.2.

Per mail van 4 april 2017 heeft de moeder als volgt op de oproep van [de man] gereageerd:

“meer dan gewenst

[de moeder]

Di 4-4-2017, 16:04

Aan: [de man]

Hoi [de man] ,

Ik zag je aansprekelijke oproep staan op de site van [stichting] . Ik zag ook dat je bericht meer dan 450 keer is gelezen, wellicht heb je dus een wachtlijst ☺.

Ik bijna 36 jaar en sinds een tijd steeds serieuzer aan het nadenken over moeder worden. Het huisje, boompje, beestje verhaal is niet echt voor mij weggelegd, maar de kinderwens is er wel. De optie donorzaad via Denemarken te bestellen spookte door mijn hoofd, maar dat idee via een soort webwinkel te regelen gaat mij toch iets te ver. De volgende optie is de reguliere weg te volgen met als gevolg een ellenlange wachttijd en dan een kind op de wereld te zetten die zijn of haar vader niet kent vind ik best egocentrisch.

Ik ben daarom op zoek naar een leuke, ongecompliceerde en spontane man of mannen(stel) voor een Donor+constructie, want hoe mooi zou het zijn om een kind een omgeving te bieden waar een hoop liefde gegeven kan worden?

Even wat meer over mijzelf. Hoogopgeleid, werkzaam geweest in de museale en culturele sector en sinds twee jaar eigenaar van een Kaas- en delicatessenwinkel.

Ik ben woonachtig in [plaats] , een dorpje 10 minuten van [plaats] . Ik hou van het organiseren van etentjes met vrienden, ik sla geregeld een balletje op de tennisbaan en vind het leuk om er op uit te gaan, wandelen etc.

Wellicht dat deze mail je aanspreekt, als dat geval is dan lijkt het mij in ieder geval leuk elkaar eens te ontmoeten, om te onderzoeken of er een klik kan zijn.

In ieder geval vind ik het hartstikke goed dat je een oproep hebt geplaatst en wie weet wat dat zal brengen.

Hartelijke groet, [de moeder] ”

2.3.

Op 18 mei 2017 heeft [de man] de moeder het eerste concept van het co-ouderschapsplan per mail toegezonden.

2.4.

Op 6 augustus 2017 hebben beide partijen het co-ouderschapsplan ondertekend. Het voorblad van het co-ouderschapsplan draagt de naam:

“ [naam]

2.5.

Op [datum] bleek de moeder zwanger te zijn.

2.6.

Op 19 januari 2018 deelt de moeder [de man] mee dat zij de erkenning – anders dan [de man] wenst en partijen zijn overeengekomen blijkens artikel 0 van het co-ouderschapsplan - pas na de geboorte wil laten plaatsvinden.

2.7.

Op [geboortedatum] is uit de moeder geboren het thans nog minderjarige kind:
- [minderjarige] (hierna mede te noemen: [minderjarige] ).

2.8.

De grootmoeder (mz) heeft de geboorte van [minderjarige] aangegeven bij de ambtenaar van de burgerlijke stand. Het kind heeft, zonder overleg met [de man] en anders dan partijen blijkens artikel 3.7 van het co-ouderschapsplan zijn overeengekomen, in plaats van één voornaam de voornamen “ [voornamen] ” gekregen.

2.9.

Nadat de moeder en [minderjarige] op 20 juni 2018 uit het ziekenhuis zijn ontslagen, heeft [de man] regelmatig contact gehad met [minderjarige] .

2.10.

Bij brief van 20 juli 2018 vraagt [de man] aan de moeder wat zij nodig heeft om hem als vader meer ruimte te geven en om nadere afspraken te maken over de omgangsregeling. [de man] verzoekt de moeder tevens om na te denken over het geven van haar toestemming voor de erkenning en het gezag van [minderjarige] , zoals partijen zijn overeengekomen in het co-ouderschapsplan.

2.11.

Bij brief van 1 augustus 2018, door [de man] ontvangen op 20 augustus 2018, antwoordt de moeder [de man] , voor zover ten deze van belang, als volgt:

“….. Wij hadden ieder apart een kinderwens, wij hebben elkaar een paar keer ontmoet …..

Vervolgens mailde jij een ouderschapsplan en omdat ik het ook belangrijk vind en vond dat een kind moet kunnen weten wie zijn of haar vader is leek het me een prima idee. Achteraf is dit onbezonnen en ondoordacht, want wij hebben immers nooit een gezin c.q. relatie gehad of samengewoond, daar is het ‘co-ouderschap’ immers op gebaseerd…..

De heisa in het ziekenhuis heeft niet bepaald bijgedragen aan mijn vertrouwen in jou en jullie eventuele motieven in deze. Mijn moeder heeft drie dagen nadat [minderjarige] werd geboren te goeder trouw geboorteaangifte gedaan, een verplichte formaliteit. Jij bent met de geboorte van [minderjarige] vader geworden, daar doet een papiertje niets aan af in het vader zijn. In die boosheid dreigde jullie naar de rechter te zullen gaan om het te krijgen zoals jullie het wilde. Het heeft mij aan het denken gezet, want ik was blijkbaar te goed van vertrouwen…..

Het feit dat jij niet de Nederlandse nationaliteit bezit komt daar nog als complicatie bij….. Later hoorde ik van de verpleging van het ziekenhuis dat jullie na de aanvaring met mijn moeder ook nog eens naar de balie waren gestapt om te vragen of mijn moeder wel bij de bevalling was en zij dus wel rechtsgeldig de aangifte van [minderjarige] bij de gemeente had gedaan. Ook die actie geeft te denken en ik twijfel aan de oprechtheid aan jullie kant…..|

Wij zitten niet op een lijn en [minderjarige] is amper 7 weken oud. Alle formele zaken schuif ik daarom vooruit. Ik ervaar spanning die je meebrengt bij je bezoek en dit heeft ook zijn weerslag op [minderjarige] . Het heeft tijd nodig om het vertrouwen te herstellen en verder te laten groeien. Je vraag om 3 keer per week uren langs te komen vind ik daarom nu te veel…..

Ik heb erover nagedacht en ik ben bang dat ik je hier niet meer in kan helpen dan af en toe updates en een foto te sturen…..

Ik hoop ook voor jou dat je dit een plekje kan geven wetende dat in de toekomst als [minderjarige] ouder is en wij ons inzetten weer op een lijn te komen je omgang met [minderjarige] frequenter zal kunnen zijn…..”

2.12.

In augustus 2018 is een contactregeling tot stand gekomen waarbij [de man] op maandagmiddag in de woning van moeder aanwezig is om een aantal uren met [minderjarige] door te brengen. Moeder is dan inmiddels weer aan het werk in haar kaaswinkel en een deel van de zorg voor [minderjarige] is overgedragen aan grootmoeder (mz).

2.13.

Per mail van 6 september 2018 zet [de man] nogmaals aan de moeder uiteen dat hij [minderjarige] wil erkennen en hoe belangrijk de erkenning voor hem is.

2.14.

Vanaf 13 september 2018 is de moeder voor [de man] niet meer bereikbaar.

Vanaf 17 september 2018 ziet [de man] [minderjarige] niet meer.

2.15.

Bij brief van 18 september 2018 deelt de advocaat van [de man] aan de moeder mee dat zij een procedure tot vervangende toestemming tot erkenning bij de rechtbank wil indienen, maar dat deze procedure kan uitblijven als de moeder dezelfde week alsnog haar toestemming voor de erkenning verleent.

2.16.

Op 10 oktober 2018 heeft de voorzieningenrechter mondeling vonnis gewezen. Het proces-verbaal houdende mondeling vonnis luidt voor zover ten deze van belang als volgt:

  • Bepaalt dat [de man] omgang met [minderjarige] heeft iedere maandag en woensdag van 13.00 – 14.00 uur in de woning [de moeder] ;

  • Vanaf 1 januari 2019 wordt de regeling een keer per jaar voor drie aaneengesloten weken (te bepalen door [de moeder] ) onderbroken.

In 4.5 van het proces-verbaal heeft de voorzieningenrechter partijen er voorts op gewezen “dat zij in mediation alles kunnen bespreken met betrekking tot dit kind (lees: [minderjarige] ) en dat door hen te maken afspraken over de omgang, de in deze procedure vastgestelde regeling vervangen.”

2.17.

Van 27 november 2018 tot 30 januari 2019 zijn partijen in mediation geweest .

2.18.

Op [datum] is [minderjarige] met toestemming van de moeder door [belanghebbende] erkend.

2.19.

Op [datum] zijn de moeder en [belanghebbende] met elkaar gehuwd.

2.20.

Door de erkenning en het aansluitende huwelijk van de moeder en [belanghebbende] zijn zij gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige] .

2.21.

Bij beschikking van deze rechtbank van 4 maart 2019 is [bijzondere curator] benoemd tot bijzondere curator.

2.22.

Bij brief van 9 mei 2019 heeft de bijzondere curator verslag uitgebracht en de rechtbank geadviseerd om [de man] vervangende toestemming voor de erkenning te verlenen en de erkenning door [belanghebbende] te vernietigen.

2.23.

Bij verweerschrift d.d. 28 juni 2019 heeft de moeder twijfels geuit over de verwantschap tussen [de man] en [minderjarige] .

2.24.

bij [laboratorium] Laboratorium voor Verwantschapsonderzoek te [plaats] (hierna: [laboratorium] ).

2.25.

Op 5 augustus 2019 heeft [laboratorium] een rapport uitgebracht, waarin staat vermeld dat de waarschijnlijkheid van het ouderschap van [de man] met betrekking tot [minderjarige] 99.9999999982% bedraagt.

2.26.

Partijen zijn in de gelegenheid gesteld op het rapport van [laboratorium] te reageren. Zij hebben daarvan, ieder bij brief van 30 augustus 2019, gebruik gemaakt.

3Verzoek

3.1.

In zijn (aanvullend) verzoek verzoekt [de man] – samengevat – het volgende:

  • vernietiging van de op [datum] door [belanghebbende] gedane erkenning van [minderjarige] ;

  • hem vervangende toestemming tot erkenning van het [minderjarige] te verlenen, als bedoeld in artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW);

  • primair: hem, nadat hij het kind heeft erkend, te belasten met het gezamenlijk gezag;

  • subsidiair: hem direct na de erkenning te belasten met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] ;

- een nieuwe verdeling van de omgangsregeling vast te stellen, naast de overeengekomen vakantie- en feestdagenregeling,

o met ingang van de dag van de zitting waarbij [minderjarige] na een opbouwregeling van enkele weken uiteindelijk

o van woensdag 20.00 uur tot zondag 8.00 uur bij hem zal zijn, en

o gedurende de loop van de procedure in ieder geval twee dagen per week van 9.00 uur tot 17.00 uur;

  • een informatie- en consultatieregeling vast te stellen;

  • te bepalen dat het co-ouderschapsplan deel uit maakt van de beschikking;

  • de moeder en [belanghebbende] te veroordelen in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen de nota’s van de advocaat vanaf het einde van de mediation en de kosten van de mediation;

  • de tweede voornaam van [minderjarige] (te weten: [tweede voornaam] ) te schrappen van de geboorteakte

nadat hij het gezag over [minderjarige] heeft gekregen;

- de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) bij de procedure te betrekken om te onderzoeken of een kinderbeschermingsmaatregel wenselijk is.

[de man] heeft zijn stellingen als volgt onderbouwd:

Vervangende toestemming erkenning

3.2.

[de man] stelt dat hij de verwekker is van [minderjarige] , hetgeen is bevestigd door de uitkomst van het rapport van [laboratorium] (zie 2.25). Verder stelt [de man] dat hij een nauwe persoonlijke band heeft met [minderjarige] en dat de moeder hem zonder redelijke grond weigert toestemming voor de erkenning van [minderjarige] te verlenen.

[de man] stelt voorts dat de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige] niet schaadt en dat door de erkenning een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige] niet in het gedrang komt.

[de man] heeft er bewust voor gekozen om bij een vrouw van 35 jaar of ouder via zijn spermadonatie en de zelfinseminatie van de moeder een zwangerschap tot stand te laten komen. Hij is technisch gezien de donor van [minderjarige] hetgeen minimaal gelijk te stellen is met een verwekker, zodat hij ontvankelijk is in zijn verzoek.

[de man] heeft zijn bedoelingen voorafgaand aan de opstelling van het co-ouderschapsplan kenbaar gemaakt aan de moeder. De moeder heeft goed naar het concept co-ouderschapsplan gekeken, haar visie gegeven en haar wijzigingen ingebracht, hetgeen heeft geleid tot de totstandkoming van het definitieve co-ouderschapsplan, waarin is opgenomen dat [de man] , wanneer de moeder vijf maanden zwanger zou zijn, het kind waarvan zij zwanger was, mocht erkennen.

3.3.

[de man] is van mening dat de moeder misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid door [minderjarige] tijdens het mediationtraject te laten erkennen door [belanghebbende] . Deze erkenning moet worden gezien als niet rechtsgeldig omdat de toestemming van de moeder slechts voorwaardelijk kon zijn. De moeder heeft misbruik gemaakt van haar bevoegdheid als moeder met het doel [de man] als potentiele erkenner te schaden. De moeder - en [belanghebbende] - waren ervan op de hoogte dat [de man] [minderjarige] wilde erkennen. [de man] heeft zich gehouden aan de regel dat er tijdens de mediation geen gerechtelijke procedures mogen worden gevoerd en zijn verzoek ingediend binnen drie maanden na het beëindigen van het mediationtraject, zo heeft hij aangevoerd.

Gezag

3.4.

Volgens [de man] zijn partijen in het door hen op 6 augustus 2017 ondertekende co-ouderschapsplan eveneens – in artikel 1.1 - contractueel overeengekomen dat zij gezamenlijk belast zullen zijn met het ouderlijk gezag van het kind.

3.5.

Uitgangspunt van de wetgever is, aldus [de man] , dat de ouders het gezamenlijk gezag over hun kind uitoefenen. Het verzoek is gebaseerd op artikel 1:253c lid 1 BW en er is geen sprake van een van de in artikel 1:253c lid 2 BW gestelde gronden. [de man] is van mening dat er geen sprake is van inhoudelijke belemmeringen om de overeengekomen co-ouderschapsregeling uit te voeren.

Omgangsregeling

3.6.

Ook hebben zij volgens [de man] in bedoeld plan afspraken gemaakt over de verdeling van de omgangsregeling, de hoofdverblijfplaats, een informatieregeling en de kosten van verzorging en opvoeding van het kind. [de man] is van mening dat het schema dat partijen voor de omgangsregeling hadden opgesteld in het co-ouderschapsplan inmiddels is achterhaald; de bestaande bezoeken zijn te kort en moeten van de moeder altijd in aanwezigheid van de grootouders (mz) plaatsvinden.

De door [de man] verzochte - opbouwende - omgangsregeling zal na verloop van een aantal weken leiden tot een aantal dagen durend verblijf van [minderjarige] bij hem. Dit is in het kader van de hechting tussen [minderjarige] en hem van groot belang. In het verleden was de richtlijn dat jonge kinderen frequent en kort contact met de andere ouder moesten hebben, maar inmiddels is wetenschappelijk komen vast te staan dat het niet overnachten bij de andere ouder de relatie tussen de vader en het kind onnodig onder druk kan zetten. Uit niets blijkt dat de vader kennelijk ongeschikt is of niet is staat wordt geacht om een uitgebreide omgang met [minderjarige] te hebben.

Voornaamswijziging

3.7.

In artikel 3.7 van het co-ouderschapsplan is bepaald:

“ De voornaam van het kind wordt door de ouders gezamenlijk bepaald”.

Anders dan partijen zijn overeengekomen heeft de moeder eenzijdig en zonder overleg met [de man] de voornamen [voornamen] gegeven. [de man] stelt zich op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst op het standpunt dat de voornamen van [voornamen] , nadat hij het gezag over [minderjarige] heeft gekregen, moeten worden gewijzigd in [minderjarige] . Het standpunt van de moeder op dit punt heeft [de man] gemotiveerd weersproken.

Kostenveroordeling

3.8.

[de man] heeft verzocht om zowel de moeder als haar echtgenoot te veroordelen in de daadwerkelijke kosten van deze procedure, kosten van mediation en de nota’s van de advocaat van [de man] vanaf einde mediation, nu deze kosten - samengevat - door hun toedoen zijn gemaakt.

4Verweer tevens zelfstandig verzoek

4.1.

De moeder heeft het verzoek in haar (aanvullend) verweerschrift gemotiveerd bestreden. Zij concludeert als volgt:

  • [de man] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken dan wel zijn verzoeken af te wijzen;

  • voor zover de rechtbank deze verzoeken geheel of gedeeltelijk wil toewijzen, dit niet te doen zonder eerst een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) te laten uitvoeren en

  • de verzoeken die worden toegewezen niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.2.

De moeder heeft bij zelfstandig verzoek verzocht:

  • slechts twee begeleide contactmomenten per jaar vast te stellen tussen [de man] en [minderjarige] ;

  • [de man] te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen de kosten van het Internationaal Juridisch Instituut (hierna: IJI).

De moeder heeft haar standpunten als volgt onderbouwd:

Vervangende toestemming erkenning

4.3.

De moeder is van mening dat [de man] niet heeft aangetoond dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen hem en [minderjarige] om vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige] te kunnen krijgen. [de man] heeft tot op heden geen rol of taak gehad als verzorgende en opvoedende ouder en er is evenmin sprake geweest van een intensieve oppasregeling.

Er is volgens de moeder ook geen sprake van een contract of overeenkomst. Het co-ouderschapplan bevat nietige, onvolledige en onjuiste richtlijnen die volstrekt onzorgvuldig zijn geformuleerd en tot stand zijn gekomen. Het is niet mogelijk om voorafgaand aan de bevruchting toestemming te geven voor erkenning of gezag, zodat dit co-ouderschapsplan nietig is, dan wel vernietigbaar en niet in rechte afdwingbaar.

De moeder is van mening dat zij naar Nederlands recht als moeder het recht heeft om te beslissen aan wie zijn haar toestemming voor de erkenning van haar kind geeft. Zij heeft [belanghebbende] op zijn verzoek haar toestemming tot erkenning gegeven. [belanghebbende] en zij hebben sinds 25 februari 2002 een relatie en zijn, na de erkenning, met elkaar gehuwd. [belanghebbende] was de eerste die hoorde dat zij zwanger was, was nauw betrokken bij de zwangerschap, was aanwezig bij de bevalling en heeft de navelsteng van [minderjarige] doorgeknipt. Hij is vanaf de geboorte zeer betrokken geweest bij de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Door de erkenning van [minderjarige] door haar (inmiddels) echtgenoot is de meest wenselijke situatie voor [minderjarige] ontstaan. [minderjarige] heeft nu twee ouders die gezag over hem uitoefenen.

Het sociaal en juridisch ouderschap vallen samen met het gezamenlijk gezag dat door het huwelijk met [belanghebbende] is ontstaan. [belanghebbende] is de persoon met wie de moeder in staat is om op een goede manier en met het belang van [minderjarige] voorop beslissingen over [minderjarige] te nemen zonder dat er strijd ontstaat, hetgeen volgens haar niet mogelijk is wanneer zij het ouderschap over [minderjarige] met [de man] zou delen.

[de man] had ten tijde van de erkenning door [belanghebbende] nog geen verzoekschrift tot vervangende toestemming tot erkenning bij de rechtbank ingediend. Voor zover [de man] er van overtuigd was dat zij hem haar toestemming voor de erkenning van [minderjarige] wilde weigeren, had hij eerder een dergelijk verzoek moeten indienen. De advocaat van [de man] heeft haar immers reeds op 17 september 2018 schriftelijk meegedeeld dat [de man] van plan was een dergelijk verzoek bij de rechtbank in te dienen. Alleen dan had [de man] een beroep kunnen doen op het leerstuk “misbruik van recht” - waarbij de rechtbank dan moet vaststellen dat de moeder met het geven van haar toestemming aan haar toekomstige echtgenoot inderdaad het oogmerk had om de belangen van [de man] te schaden -. Dit oogmerk heeft [de man] niet aannemelijk gemaakt. De moeder heeft voor en tijdens haar zwangerschap bij [belanghebbende] gewoond en [belanghebbende] was reeds in de fase voorafgaand aan de inseminatie bekend bij [de man] . .

Omdat [de man] niet de Nederlandse maar de Duitse nationaliteit bezit, vreest de moeder dat [minderjarige] door de erkenning door [de man] automatisch de Duitse nationaliteit zal verkrijgen en dat dit voor [minderjarige] mogelijk negatieve gevolgen zal hebben.

4.4.

De moeder heeft, onder handhaving van haar standpunten, de uitkomst van het rapport van [laboratorium] (zie 2.25) niet bestreden.

4.5.

Ten aanzien van de door [de man] verzochte vernietiging van de door [belanghebbende] gedane erkenning van [minderjarige] , is de moeder van mening dat [de man] op grond van artikel 1:205 lid 1 en 2 BW niet-ontvankelijk is in zijn verzoek omdat de wetgever limitatief heeft vastgesteld wie een dergelijk verzoek kan indienen. Ook stelt [de man] niet, dan wel onvoldoende, de concrete omstandigheden op grond waarvan de moeder misbruik zou hebben gemaakt van haar in beginsel fundamentele recht om zelf te bepalen aan wie zij toestemming wenst te geven voor de erkenning. [de man] heeft evenmin de rechtsgeldigheid van het co-ouderschapsplan aangetoond terwijl hij in deze procedure nakoming van het co-ouderschap wil afdwingen zonder na te gaan of dit wel kan en zo ja, op welke gronden.

4.6.

Volgens de moeder is het altijd haar intentie geweest dat [de man] - als biologische ouder - niet als verzorgende dan wel opvoedende ouder zou participeren. Dit zou wel na verloop van tijd anders kunnen worden wanneer [minderjarige] ouder is en de verzorgende taken organisch zouden groeien wanneer er contact zou zijn tussen [minderjarige] en [de man] . Van een dergelijke rol is nu absoluut nog geen sprake.

De keuze van de moeder voor een bekende donor was er voor haar louter in gelegen dat zij wilde dat [minderjarige] zou weten wie het zaad voor zijn bevruchting had afgestaan, maar niet in het opvoeden van een kind samen met een volstrekt onbekende persoon, laat staan in een co-ouderschapsverband. De moeder heeft in haar testament een voogdijbenoeming opgenomen waarbij zij de beoogde voogd er attent op maakt dat er ten tijde van het opstellen van het testament een bezoekregeling bestaat met de biologische vader van [minderjarige] .

Gezag

4.7.

Ten aanzien van het gezag is de moeder van mening dat het gezamenlijk gezag van [belanghebbende] en haar in stand moet blijven, ook als [de man] bij toewijzing van zijn verzoek juridische ouder wordt van [minderjarige] en hij kan verzoeken belast te worden met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] . Gezamenlijk gezag met [de man] is niet in het belang van [minderjarige] gelet op de zeer korte periode dat [de man] en zij elkaar kennen. [de man] en zij zijn niet in staat om op harmonieuze wijze met elkaar te overleggen. Bovendien kan [de man] , wanneer hij mede met het gezag is belast, wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] vragen, terwijl het in het belang van [minderjarige] is dat hij zal opgroeien bij de moeder en [belanghebbende] en hun familieleden.

Zorg- en opvoedtaken

4.8.

De moeder wil graag dat de Raad een onderzoek zal doen naar de wenselijkheid en de mogelijkheden van een omgangsregeling. De moeder acht [de man] niet in staat om onbegeleid contact met [minderjarige] te hebben. Zij wil dat er eerst begeleide omgang zal plaatsvinden waarbij een professional de regie over de contacten zal hebben en waarbij ook een evaluatie en aanvullend onderzoek zullen plaatsvinden.

Voornaamswijziging

4.9.

De moeder acht het niet in het belang van [minderjarige] dat zijn tweede naam wordt doorgehaald. De moeder heeft bezwaar gemaakt tegen dit artikel in het concept co-ouderschapsplan, maar [de man] heeft dit zonder nader overleg en haar medeweten toch opgenomen, hetgeen zij niet heeft gezien toen zij het co-ouderschapsplan ondertekende.

Kostenveroordeling

4.10.

De moeder heeft haar op dit punt ingenomen standpunt niet nader onderbouwd.

5Standpunt bijzondere curator

In haar advies van 9 mei 2019 concludeert de bijzondere curator dat het verzoek van [de man] toewijsbaar is. Erkenning van [minderjarige] door [de man] is in het belang van [minderjarige] , nu daarmee de juridische status in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke status, aldus de bijzondere curator.

In haar brief van 8 augustus 2019 handhaaft de bijzondere curator, met inachtneming van de uitkomst in de rapportage d.d. 5 augustus 2019 van [laboratorium] , haar eerder ingenomen standpunt zoals uitgebracht in haar brief van 9 mei 2019. Zij adviseert de rechtbank de verzoeken van [de man] om hem vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige] te verlenen en de erkenning van [minderjarige] door [belanghebbende] te vernietigen, toe te wijzen.

6Beoordeling

Bevoegdheid

6.1.

Uit de uittreksels BRP blijkt dat [de man] burger is van de Bondsrepubliek Duitsland en dat de moeder, [minderjarige] en [belanghebbende] de Nederlandse nationaliteit bezitten.

Nu [de man] zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft, is de rechtbank bevoegd om op grond van het bepaalde in artikel 3 aanhef en onder a. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van het verzoek kennis te nemen.

6.2.

Voor ligt het verzoek van [de man] , die [minderjarige] wenst te erkennen, terwijl de moeder een ander dan [de man] daartoe reeds toestemming heeft verleend.

Ontvankelijkheid

6.3.

Artikel 1:205 BW geeft een limitatieve opsomming van degenen die een verzoek tot vernietiging van erkenning kunnen indienen op grond van het feit dat de erkenner niet de biologische vader is. De verwekker van het kind behoort daar niet toe. Van belang hierbij is dat in artikel I:204 lid 3 BW aan de verwekker de bevoegdheid is toegekend de minderjarige met vervangende toestemming van de rechter te erkennen. Erkenning door een ander kan dus door de verwekker worden aangetast, indien door de rechter nadien vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige aan de verwekker wordt verleend.


In de jurisprudentie (HR 12 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ7386) is uitgemaakt dat het mogelijk is dat de verwekker van een kind achteraf, met een beroep op misbruik van bevoegdheid door de moeder, de met toestemming van de moeder gedane erkenning van het kind kan aantasten, indien door de moeder toestemming tot erkenning door de niet-verwekker is gegeven met slechts het oogmerk de belangen van de verwekker te schaden (strikte maatstaf).
In gevallen waarin de verwekker niet of niet tijdig om vervangende toestemming heeft kunnen vragen, wordt een minder strikte maatstaf gehanteerd; in dat geval moet worden beoordeeld of de moeder - in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen de belangen van de verwekker bij de erkenning en de daar tegenoverstaande belangen van de moeder (telkens in verband met de belangen van het kind) - in redelijkheid tot het verlenen van toestemming aan een ander dan de verwekker heeft kunnen komen.

6.4.

De rechtbank acht [de man] , nu vaststaat dat hij de verwekker van [minderjarige] is (zie 2.25), ontvankelijk in zijn verzoek.

Gezien de strekking van de hiervoor weergegeven jurisprudentie zal de rechtbank eerst moeten beoordelen of de erkenning door [belanghebbende] kan worden aangetast door [de man] . Op die beoordeling is Nederlands recht van toepassing, nu die erkenning naar Nederlands recht heeft plaatsgevonden.

De rechtbank overweegt te dien aanzien als volgt.

6.5.

De moeder wist dat [de man] de verwekker van [minderjarige] was, ook al heeft zij kort voor de zitting daarover haar twijfels geuit en was een DNA-onderzoek nodig om de bevestiging van het verwantschap tussen [de man] en [minderjarige] te verkrijgen.

Ook wist de moeder dat [de man] [minderjarige] graag wil erkennen en dat deze erkenning heel belangrijk voor hem is. Dit blijkt onder meer uit de oproep van [de man] op de site van de stichting [stichting] (zie onder 2.1), de inhoud van het door partijen ondertekende ouderschapsplan en zijn inspanningen jegens de moeder na de geboorte van [minderjarige] om zijn intenties als neergelegd in bedoeld co-ouderschapsplan te verwezenlijken.

Na de zitting in kort geding van 10 oktober 2018 zijn partijen een mediationtraject gestart. [de man] heeft, zoals gebruikelijk, tijdens dit mediationtraject geen juridische procedure aanhangig gemaakt, maar dit wel gedaan binnen drie weken na het beëindigen van de mediation.

Nu de moeder niet heeft gereageerd op het laatst gedane verzoek ter zake toestemming van [de man] dan wel zijn advocaat, de mediation per 30 januari 2019 is geëindigd, tijdens de mediation geen procedures gevoerd mochten worden en [belanghebbende] [minderjarige] per 16 januari 2019 heeft erkend, heeft [de man] de rechtbank niet tijdig om vervangende toestemming kunnen vragen en dient de minder strikte maatstaf toegepast te worden.

6.6.

De rechtbank is van oordeel dat de moeder in redelijkheid niet tot het verlenen van toestemming aan [belanghebbende] tot erkenning van [minderjarige] heeft kunnen komen.

Met haar handelwijze, waaronder haar reactie d.d. 4 april 2017 op de oproep van [de man] (zie onder 2.2), de tussen partijen gedeelde intentie voor een gedeeld ouderschap, het door partijen overeengekomen ouderschapsplan en de betrokkenheid van [de man] bij de zwangerschap van de moeder, heeft de moeder bij [de man] de gerechtvaardigde verwachting gewekt van een door [de man] en de moeder gedeeld ouderschap, met inbegrip van de erkenning door [de man] van [minderjarige] .

Het lijkt erop dat de moeder met het door haar ingenomen standpunt thans - anders dan de schijn die zij ter zake als hiervoor aangegeven heeft gewekt - met terzijdestelling van [de man] [belanghebbende] een vaderrol in het leven van [minderjarige] wil toedichten, nu [belanghebbende] [minderjarige] inmiddels met haar toestemming heeft erkend. Dit klemt te meer daar dit gebeurde in een periode waarin [de man] en de moeder over alle aspecten van [minderjarige] , waaronder ook de erkenning en het gedeelde ouderschap, in mediation waren.

Het verweer van de moeder dat de erkenning door [belanghebbende] de erkenning van [minderjarige] door [de man] in de weg staat, wordt verworpen. Immers, de moeder heeft, gelet op de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden, haar bevoegdheid misbruikt om toestemming aan [de man] te weigeren en toestemming aan [belanghebbende] te verlenen om [minderjarige] , met wie [de man] in een nauwe persoonlijke betrekking staat, te erkennen.

6.7.

De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of aan [de man] vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige] kan worden verleend.

A. Vervangende toestemming erkenning

toepasselijk recht

6.8.

Of de erkenning door een persoon familierechtelijke betrekkingen doet ontstaan tussen [de man] en het kind, wordt, wat betreft de bevoegdheid van die persoon en de voorwaarden voor erkenning, bepaald door het recht van de staat waarvan die persoon de nationaliteit bezit.

Nu [de man] burger is van de Bondsrepubliek Duitsland, is op grond van artikel 10:95 BW het Duitse recht van toepassing.

6.9.

Op grond van het Bürgerliches Gesetzbuch (BDG) §1592 kan een man, minderjarig en meerderjarig, een kind erkennen, waarvan hij zegt de vader te zijn.

Op grond van § 1595 lid 1 BGB is goedkeuring van de moeder voor de erkenning vereist.

6.10.

Op grond van artikel 10:95 lid 4 BW is, ongeacht het ingevolge het eerste lid van dit artikel toepasselijke recht, op de toestemming van de moeder en het kind tot de erkenning het recht van toepassing van de staat waarvan de moeder en het kind de nationaliteit bezitten, in casu het Nederlandse recht. Het op de toestemming toepasselijke recht bepaalt tevens of bij gebreke van toestemming deze kan worden vervangen door een rechterlijke beslissing.

6.11.

Uit het voorgaande volgt dat op het verzoek van [de man] tot het verlenen van vervangende toestemming voor erkenning van [minderjarige] het Nederlands recht van toepassing is.

6.12.

Het verweer van de moeder dat [de man] mogelijk niet de biologische vader van [minderjarige] zou zijn, kan worden gepasseerd nu, blijkens het rapport van het DNA-onderzoek bij [laboratorium] van 5 augustus 2019, vaststaat dat [de man] de biologische vader is van [minderjarige] .

ontvankelijkheid

6.13.

Anders dan de moeder heeft aangevoerd is de rechtbank van oordeel dat sprake van een nauwe persoonlijke betrekking tussen [de man] en [minderjarige] . De rechtbank komt tot dit oordeel op basis van de volgende feiten:

- de door [de man] met de moeder gedeelde intentie om samen een kind ter wereld te brengen;

- de door de moeder aan [de man] verleende toestemming om het kind te erkennen wanneer de moeder vijf maanden zwanger zou zijn;

- de blijkens de overgelegde stukken gebleken intentie van de moeder en [de man] om het ouderschap over dit kind met elkaar te delen;

- de vastlegging van deze afspraken in het door partijen ondertekende co-ouderschapsplan;

- het feitelijk betrekken door de moeder van [de man] (en zijn partner) bij het verloop van de zwangerschap;

- de feitelijke contacten – tweemaal per week - van [de man] met [minderjarige] sedert zijn geboorte.

Het standpunt van de moeder dat de tussen partijen gesloten overeenkomst niet rechtsgeldig is wordt verworpen, nu zij de uitgebreid gemotiveerde stellingen op dit punt van [de man] over de aanleiding voor en de totstandkoming van deze overeenkomst en de verdere in dit kader door [de man] geschetste omstandigheden onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken.

Deze overeenkomst zal dan ook als uitgangspunt worden gehanteerd, dit met inachtneming van de belangen van [minderjarige] .

Vervangende toestemming erkenning

6.14.

Op grond van het bepaalde in artikel 1: 204 lid 3 BW kan de toestemming van de moeder, wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt op verzoek van die persoon die het kind wil erkennen, door de toestemming van de rechtbank worden vervangen, mits die persoon

a. de verwekker van het kind is; of

b. de biologische vader van het kind, die niet de verwekker is en in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind,
en tenzij de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of door de erkenning een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt.

6.15.

De moeder heeft er belang bij dat zij een ongestoorde relatie met [minderjarige] kan hebben. Van schade aan de belangen van [minderjarige] in de zin van artikel 1:204 lid 3 BW is slechts sprake indien er ten gevolge van de erkenning voor het kind reële risico’s zijn dat hij wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling.

De moeder maakt [de man] in dit kader verwijten omtrent zijn gedrag vlak na de geboorte van [minderjarige] . Zij lijkt daarbij voorbij te gaan aan diens door de handelwijze van de moeder opgewekte gerechtvaardigde verwachtingen omtrent een gedeeld ouderschap en de erkenning van [minderjarige] door [de man] , zoals vastgelegd in het door beide partijen voor de conceptie overeengekomen en ondertekende co-ouderschapsplan, welke inhoud zij met haar brief van 1 augustus 2018 aan [de man] eenzijdig terzijde schoof.

Het verweer van de moeder dat deze overeenkomst niet rechtsgeldig zou zijn is in rechtsoverweging 6.12 op de aldaar genoemde gronden reeds gepasseerd.

De moeder lijkt [de man] uit haar leven te willen weren en zet daarmee de belangen van [minderjarige] niet op de eerste plaats.

Het relaas van de moeder dat zij het psychisch niet aan kan is onvoldoende om het verzoek van [de man] af te wijzen. Volgens de wetsgeschiedenis (TK,1996-1997, 24 649, nr.28, blz.8) is een zekere emotionele weerstand van de moeder onvoldoende om vervangende toestemming tot erkenning te weigeren. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken, indien duidelijk wordt dat de weerstand negatieve gevolgen voor de positie van het kind met zich brengt. Van de moeder mag worden verwacht dat zij daarmee aan de slag gaat. Ook hebben de door de moeder overgelegde verklaringen de rechtbank niet kunnen overtuigen dat door erkenning van [minderjarige] door [de man] de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige] of de belangen van [minderjarige] worden geschaad.

De omstandigheid dat [minderjarige] door de erkenning door [de man] automatisch mede de Duitse nationaliteit verkrijgt, zoals de moeder heeft aangegeven, kan evenmin leiden tot afwijzing van het verzoek.

Ten aanzien van het bezwaar van de moeder inhoudende dat erkenning gevolgen zou kunnen hebben voor het gezag over of de omgang met het kind overweegt de rechtbank dat het juist is dat erkenning [de man] een betere positie verschaft in het kader van een eventueel verzoek tot gezag over en/of omgang met [minderjarige] . Bij de beoordeling van dergelijke verzoeken zal ingevolge artikel 1:253c BW dan wel ingevolge artikel 1:377a BW wederom toetsing door de rechter dienen plaats te vinden, zodat dit bezwaar niet kan leiden tot een afwijzing van het verzoek tot vervangende toestemming tot erkenning.

De overige stellingen die door de moeder ten aanzien van de vervangende toestemming tot erkenning naar voren zijn gebracht, behoeven geen verdere bespreking nu zij niet tot een ander oordeel kunnen leiden.

Conclusie vervangende toestemming erkenning

6.16.

Het verzoek van [de man] zal worden toegewezen. Dit heeft mede tot gevolg dat de erkenning van [minderjarige] door [belanghebbende] (met terugwerkende kracht) wordt doorgehaald, het gezamenlijk gezag van de moeder en [belanghebbende] vervalt en de moeder van rechtswege wordt belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] .
De griffier dient zorg te dragen voor doorhaling van de betreffende aantekening in het gezagsregister.

Het voorgaande betekent dat op het verzoek van [de man] tot vernietiging van de erkenning van [minderjarige] door [belanghebbende] niet meer afzonderlijk hoeft te worden beslist.

kosten DNA-onderzoek

6.17.

Nu uit het DNA-onderzoek is komen vast te staan dat [de man] de verwekker is van [minderjarige] en de moeder eerst kort voor de zitting haar twijfels heeft geuit over het verwantschap tussen de man en [minderjarige] , is de rechtbank van oordeel dat de moeder de kosten van het DNA-onderzoek dient te dragen en zal de rechtbank dienovereenkomstig beslissen.

Nu de kosten van het DNA-onderzoek via een betaling aan de rechtbank zijn voorgeschoten door de advocaat van de vader, zal de rechtbank bepalen dat de moeder deze kosten ten bedrage van € 630,00 binnen veertien dagen na de datum van deze beschikking zal betalen aan de griffier. De rechtbank ziet aanleiding de beslissing op dit punt uitvoerbaar bij voorraad te verklaren nu de uitkomst van dit onderzoek definitief vaststaat.

B. Gezag / Omgangsregeling

bevoegdheid en toepasselijk recht

6.18.

Het verzoek betreft een geschil over het gezag & de omgangsregeling en valt als zodanig binnen het materiële toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (Brussel II-bis).

Ingevolge artikel 8, eerste lid, Brussel II-bis zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt.

Nu [minderjarige] zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft, is de Nederlandse rechter bevoegd om van het verzoek kennis te nemen.

Ingevolge artikel 17 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 is Nederlands recht van toepassing.

C. Gezag

6.19.

Gelet op het bepaalde in artikel 1:199 lid c BW is [de man] , zolang de vervangende toestemming tot erkenning nog niet geëffectueerd is, nog geen juridisch vader en is hij niet bevoegd een verzoek tot gezamenlijk gezag op grond van artikel 1:253c BW in te dienen.

De rechtbank zal dit verzoek aanhouden en de man in de gelegenheid stellen om na afloop van de in artikel 1:202 BW vermelde termijn het kind te erkennen en een recent afschrift van de geboorteakte van het kind met de latere vermelding van de erkenning aan de rechtbank toe te zenden.

D. Zorg- en opvoedtaken

6.20.

Op grond van artikel 1:377a, eerste lid, van het BW heeft het kind recht op omgang met zijn ouders. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Ingevolge het tweede lid van dit artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. Op grond van het derde lid van dit artikel ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:

a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of

b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of

c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of

d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.

6.21.

Beide partijen hebben verzocht om een – van elkaar afwijkende - omgangsregeling vast te stellen.

[de man] heeft op dit moment ruim anderhalf jaar tweemaal per week op de maandag en de woensdag gedurende één uur contact met [minderjarige] , in het huis van de moeder, waarbij altijd familie van de moeder aanwezig is. Gelet op de familierechtelijke betrekking van [de man] met [minderjarige] en de leeftijd van [minderjarige] ligt een voorlopige uitbreiding van het contact in de rede. Nu de noodzaak van begeleiding door een derde van het contact van [de man] met [minderjarige] niet is gebleken, zal de rechtbank een tijdelijke omgangsregeling vaststellen waarbij [de man] tweemaal een dagdeel per week, op de maandag en de woensdag van 09.00 uur – 13.00 uur, onbegeleid omgang met [minderjarige] heeft en [de man] [minderjarige] ophaalt en weer thuis brengt. De reistijd van [de man] naar en van zijn woonplaats is hierin inbegrepen. De rechtbank bepaalt de ingangsdatum van de tijdelijke regeling op 23 september 2019.

De rechtbank ziet geen aanleiding deze regeling niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren zoals door de moeder is verzocht, nu het in het belang van [minderjarige] is dat hij zo spoedig mogelijk een zelfstandige band met [de man] opbouwt.

6.22.

De rechtbank is met partijen van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is dat de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) een onderzoek zal doen naar de vraag welke zorgregeling het meest in het belang van [minderjarige] wordt geacht, rekening houdend met de onder 3.1. vermelde omgangsregeling in het door hen op 6 augustus 2017 ondertekende co-ouderschapsplan, dan wel de door de vader onder 3.1. verzochte gewijzigde omgangsregeling.

6.23.

In afwachting van de resultaten van dit onderzoek zal de rechtbank de beslissing over respectievelijk het gezag, omgangsregeling en de informatie- en consultatieregeling aanhouden.

E. Voornaamswijziging

6.24.

Op grond van artikel 1:4 lid 4 BW kan een voornaam van een persoon worden gewijzigd op verzoek van die persoon of zijn wettelijke vertegenwoordiger.

[de man] heeft, met een beroep op hetgeen partijen daaromtrent in het meergenoemde co-ouderschapsplan zijn overeengekomen, verzocht om de voornamen van [voornamen] te wijzigen in [voornaam] , wanneer hij belast wordt met het gezag over [minderjarige] .

De moeder heeft de stelling van [de man] , dat zij zonder overleg en toestemming van [de man] de voornamen [voornamen] heeft gegeven, onweersproken gelaten.

Nu [de man] nog niet met het gezag over [minderjarige] is belast, zal de beslissing op dit onderdeel eveneens worden aanhouden.

F. Kostenveroordeling

6.25.

In afwachting van de resultaten van dit onderzoek zal de rechtbank de beslissing over de kostenveroordeling, met uitzondering van de kosten van het DNA-onderzoek, aanhouden.

7Beslissing:

De rechtbank:

7.1.

verleent [de man] vervangende toestemming tot erkenning van het kind

[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] onder gelijktijdige doorhaling van de door [belanghebbende] gedane erkenning;

7.2.

draagt de griffier - op grond van artikel 1:20 e lid 1 BW - op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking - en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld - een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] ;

7.3.

verzoekt de advocaat van [de man] de rechtbank een kopie van de akte van erkenning aan de rechtbank toe te zenden;

7.4.

gelast de griffier de aantekening in het gezagsregister betreffende het gezamenlijk gezag van de moeder en [belanghebbende] ten aanzien van voornoemd kind door te halen, na ontvangst van de schriftelijke mededeling van de ambtenaar van de burgerlijke stand dat de beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;

7.5.

veroordeelt de moeder in de kosten van het DNA-onderzoek ad € 630,00, binnen veertien dagen na het afgeven van deze beslissing te voldoen aan de griffier, een en ander zoals overwogen in rechtsoverweging 6.17;

7.6.

stelt, totdat nader wordt beslist, de volgende tijdelijke onbegeleide omgangsregeling vast:

de minderjarige [minderjarige] :

- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,

verblijft tweemaal per week op de maandag en de woensdag van 09.00 uur – 13.00 uur bij [de man] , waarbij [de man] [minderjarige] ophaalt en weer thuis brengt;

7.7.

verklaart de beschikking ten aanzien van de kostenveroordeling van het DNA onderzoek (7.5) en van de omgangsregeling (7.6) uitvoerbaar bij voorraad;

7.8.

houdt de beslissing over respectievelijk het gezag, de definitieve omgangsregeling, de informatie- en consultatieregeling, de voornaamswijziging en de kostenveroordeling - met uitzondering van de kosten van het DNA-onderzoek - aan tot 8 januari 2020 PRO FORMA;

7.9.

verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming ten aanzien van de omgangsregeling een onderzoek te verrichten ter beantwoording van de hierboven onder 6.22. vermelde vraag en de rechtbank ter zake te adviseren;

7.10.

bepaalt dat het rapport uiterlijk op 31 december 2019 door de rechtbank ontvangen dient te zijn;

7.11.

wijst erop dat de rechtbank daarna zal beslissen over de verdere voortgang van de procedure.

Deze beschikking is gegeven door mr. P.W.M. de Wolf MSM, voorzitter, mr. J.F. Miedema en mr. A.J.H. Tuzgöl-Broekhoven, rechters, allen tevens, kinderrechter, in tegenwoordigheid van M.P. Joukes, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2019.

Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733