Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 05-09-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:7283

Datum publicatie19-09-2019
Zaaknummer200.250.059/01 en 200.261.086/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsLeeuwarden
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Hoofdverblijfplaats; Begeleide omgang (BOR); Bijz. curator bij belangenstrijd (art. 1:250 BW);
Jeugdbescherming / Jeugdwet; Ondertoezichtstelling 1:254 e.v. BW
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Hoofdverblijf kinderen (2008 en 2010) van moeder naar vader. Vader beter in staat om uit de zeer heftige partnerproblematiek te stappen en kinderen ook contact met andere ouder te gunnen. Kinderen hebben steun aan elkaar en dienen gezamenlijk op te groeien. Bekrachtiging Hof van door rb vastgestelde zorgregeling waarin contact met moeder (tot BOR) werd beperkt, nu ze blijft vechten en manipuleren over hun ruggen. Uitspraak illustreert wat een en ander met de kinderen heeft gedaan.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht

zaaknummers gerechtshof 200.250.059/01 en 200.261.086/01

(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland C/19/124088/PARK 18-1696 en C/18/190351/ JE RK 19-127)

beschikking van 5 september 2019

inzake

[verzoekster] ,

wonende te [A] ,

verzoekster in hoger beroep (in beide zaken),

verder te noemen: de moeder,

advocaat: mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam,

als belanghebbenden zijn aangemerkt:

1 [de vader] ,

wonende te [B] ,

verder te noemen: de vader,

advocaat: mr. G.J. Zwolle te Steenwijk,

2. de gecertificeerde instelling

Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,

gevestigd te Groningen,

verder te noemen: de GI,

3 [de curator] ,

kantoorhoudend te [C] ,

verder te noemen: de bijzondere curator.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 23 mei 2018 en 24 oktober 2018, en locatie Groningen, van 21 mei 2019, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2Het geding in hoger beroep

in de zaak met zaaknummer 200.250.059/01(wijziging hoofdverblijfplaats en wijziging zorgregeling)

2.1

Het hof verwijst naar zijn tussenbeschikking van 20 december 2018 waarbij het hof een bijzondere curator heeft benoemd. Nadien is nog ontvangen::

- het verweerschrift van mr. Zwolle met productie(s);

- een brief van mr. De Gruijl van 11 april 2019 met productie(s);

- een verslag met bijbehorende brief van de bijzondere curator van 3 mei 2019 met productie(s);

- een journaalbericht van mr. Zwolle van 29 mei 2019 met productie(s).

2.2

De mondelinge behandeling heeft op 17 juni 2019 plaatsgevonden. De ouders zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de GI zijn mevrouw [D] en mevrouw [E] verschenen. Ook is de bijzondere curator verschenen.

2.3

Tijdens voornoemde zitting van 17 juni 2019 is gebleken dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden in die zin dat hangende de procedure in hoger beroep bij beschikking van 21 mei 2019 van de kinderrechter in de rechtbank Noord Nederland, locatie Groningen de zorgregeling (opnieuw) is gewijzigd. Mr. De Gruijl heeft aangekondigd voornemens te zijn (ook) hoger beroep in te dienen tegen deze beslissing van 21 mei 2019 en dat dit hoger beroep geen nieuwe argumenten zal bevatten dan die reeds naar voren zijn gebracht in de zaak met zaaknummer 200.250.059/01. Vanwege de onderlinge samenhang en uit pragmatische overwegingen hebben belanghebbenden in die zaak afgezien van een mondelinge behandeling en is ter zitting afgesproken dat het hof de (schriftelijke) stukken in die zaak afwacht en vervolgens in beide zaken zal beslissen.

in de zaak met zaaknummer 200.261.086/01 (wijziging zorgregeling)

2.4

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 20 juni 2019;
- het verweerschrift van mr. Zwolle met productie(s), ingekomen op 4 juli 2019;
- het verweerschrift van de bijzondere curator, ingekomen op 22 juli 2019;
- een journaalbericht van mr. Zwolle van 20 juni 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. De Gruijl van 17 juli 2019 met productie(s);
- een brief van de GI van 17 juli 2019 met productie(s).

3De feiten

3.1

Uit het inmiddels [in] 2015 door echtscheiding ontbonden huwelijk zijn [in] 2008 [de minderjarige1] (verder te noemen: [de minderjarige1] ) en [in] 2010 [de minderjarige2] (verder te noemen: [de minderjarige2] ) geboren. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .

3.2

[de minderjarige1] en [de minderjarige2] staan, op een korte onderbreking na, onder toezicht sinds 20 augustus 2015, welke maatregel voor het laatst is verlengd tot 8 november 2019.

3.3

Bij beschikking van 26 juli 2017 is de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de moeder bepaald en is een zorgregeling bepaald waarbij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] eens per veertien dagen van vrijdagmiddag tot woensdagmorgen naar school bij de vader verblijven alsmede gedurende een deel van de vakanties en bijzondere dagen.

3.4

Bij verzoekschrift van 5 april 2018 heeft de GI de kinderrechter verzocht voornoemde zorgregeling te wijzigen in die zin dat het contact tussen de vader en de kinderen tijdelijk wordt gestopt. De moeder heeft tegen dit verzoek verweer gevoerd als ook een zelfstandig verzoek tot wijziging (tijdelijk stopzetten) van de zorgregeling ingediend. De vader heeft ter zitting verweer gevoerd. Hangende deze procedures is het contact tussen de vader en de kinderen, met instemming van de vader, tijdelijk stopgezet.

3.5

De kinderrechter heeft bij beschikking van 23 mei 2018 [F] (verder te noemen: de voormalig bijzondere curator) benoemd tot bijzondere curator over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en heeft daarbij een verhoor van partijen ter terechtzitting met gesloten deuren bepaald op 13 september 2018 ter verdere behandeling van de zaak. De bijzondere curator is verzocht uiterlijk tien dagen voor voormeld verhoor de kinderrechter schriftelijk te informeren over zijn bevindingen en daarbij een standpunt in te nemen over de huidige zorgregeling.

3.6

Bij verzoekschrift van 30 augustus 2018 heeft de voormalig bijzondere curator verslag ingediend en de kinderrechter verzocht de beschikking van 26 juli 2017 te wijzigen en te bepalen dat:

I. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voortaan hun hoofdverblijfplaats bij de vader zullen hebben;

II. een zorg- en contactregeling zal gelden waarbij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] eens per veertien dagen van vrijdagmiddag 17.30 uur tot zondagavond 17.30 uur bij de moeder verblijven;

- in de zomervakantie gedurende de eerste drie weken bij de vader en de laatste drie

weken bij de moeder verblijven, welke regeling de daaropvolgende jaren telkens wisselt;

- in de herfstvakantie bij de moeder verblijven;

- in de eerste week van de meivakantie bij de moeder verblijven;

- in de kerstvakantie gedurende de eerste week bij de vader verblijven en de tweede

week bij de moeder, welke regeling de daaropvolgende jaren telkens wisselt;

- en waarbij de omgangsweken tijdens de vakanties telkens ingaan en eindigen op

vrijdagmiddag om 17.30 uur, tenzij het contactweekend van de kinderen bij de moeder volgens de doorlopende weekendregeling daarop aansluit, in welk geval de vakantieweek eindigt op zondagmiddag om 17.30 uur;

althans dat de kinderrechter een zorg- en contactregeling bepaalt zoals de kinderrechter dit

in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] passend voorkomt.

3.7

Ter zitting van 13 september 2018 bij de kinderrechter heeft de GI haar verzoek van

5 april 2018 ingetrokken en zich aangesloten bij het verzoek van de voormalige bijzondere curator. De moeder heeft haar verzoek gehandhaafd. De vader heeft zich aangesloten bij het verzoek van de bijzondere curator onder aanvulling van (ook) een verblijf van de kinderen bij hem in de voorjaarsvakantie.

3.8

Bij beschikking van 24 oktober 2018 heeft de kinderrechter (kort gezegd) het verzoek van de voormalige bijzondere curator toegewezen (en naar het hof begrijpt:) onder aanvulling van een verblijf van de kinderen bij de vader in de voorjaarsvakantie en afwijzing van het zelfstandige verzoek van de moeder.

3.9

Bij verzoekschrift van 20 februari 2019 heeft de GI de kinderrechter verzocht om de zorgregeling te wijzigen, in die zin dat er eens per twee weken gedurende twee uren begeleide omgang plaatsvindt tussen de moeder en de kinderen.

4. De omvang van het geschil

4.1

In geschil zijn de (wijziging van de) hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en de (wijziging van de) zorgregeling.

in de zaak met nummer 200.250.059/01

4.2

Bij de bestreden beschikking van 24 oktober 2018 is (met wijziging van de beschikking van 26 juli 2017), uitvoerbaar bij voorraad, de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de vader bepaald en een zorg- en contactregeling vastgesteld waarbij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] :

- eens per veertien dagen van vrijdagmiddag 17.30 uur tot zondagavond 17.30 uur

bij de moeder verblijven;

- in de voorjaarsvakantie bij de vader verblijven;

- in de zomervakantie gedurende de eerste drie weken bij de vader en de laatste drie

weken bij de moeder verblijven, welke regeling de daaropvolgende jaren telkens

wisselt;

- in de herfstvakantie bij de moeder verblijven;

- in de eerste week van de meivakantie bij de moeder verblijven;

- in de kerstvakantie gedurende de eerste week bij de vader verblijven en de tweede

week bij de moeder, welke regeling de daaropvolgende jaren telkens wisselt;

- en waarbij de omgangsweken tijdens de vakanties telkens ingaan en eindigen op

vrijdagmiddag om 17.30 uur, tenzij het contactweekend van de kinderen bij de

moeder volgens de doorlopende weekendregeling daarop aansluit, in welk geval

de vakantieweek eindigt op zondagmiddag om 17.30 uur.

4.3

De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt het hof de beschikking van 24 oktober 2018 te vernietigen en als volgt te beslissen: primair het verzoek van de bijzondere curator om de hoofdverblijfplaats van de

kinderen bij de vader te bepalen alsnog af te wijzen, dan wel per direct de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen (weer) bij de moeder te bepalen, subsidiair het verzoek van de bijzondere curator om de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de vader te bepalen alsnog af te wijzen voor zover gericht op [de minderjarige2] , dan wel per direct de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] (weer) bij de moeder te bepalen, en tevens subsidiair te bepalen dat [de minderjarige2] in het weekend van week 1 bij de vader verblijft en [de minderjarige1] bij de moeder. In het weekend van week 2 verblijven beide kinderen bij een van de ouders. In het weekend van week 3 verblijft [de minderjarige2] bij de moeder en [de minderjarige1] bij de vader. In het weekend van week 4 verblijven de kinderen bij de andere ouder dan in het weekend van week 2. De verdeling van de vakantie- en feestdagen zal hetzelfde blijven als reeds vastgesteld door de kinderrechter.

4.4

De vader voert verweer en verzoekt het hof de verzoeken van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.5

De bijzondere curator verzoekt het hof de verzoeken van de moeder af te wijzen.

in de zaak met zaaknummer 200.261.086/01

4.6

Bij de bestreden -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking van 21 mei 2019 heeft de kinderrechter de bestreden beschikking van 24 oktober 2018 op verzoek van de GI, uitvoerbaar bij voorraad, gewijzigd in die zin dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] eenmaal per veertien dagen gedurende twee uren begeleide omgang met de moeder hebben, waarbij data en tijdstippen en mogelijke uitbreiding van de contacten door de GI worden bepaald.

4.7

De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Ze beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en primair het inleidend verzoek van de GI tot wijziging van de zorgregeling alsnog af te wijzen, dan wel subsidiair het verzoek van de GI slechts toe te wijzen voor een tijdelijke duur, te weten ten hoogste drie maanden, onder afwijzing van het overige gedeelte van het verzoek.

5De motivering van de beslissing

Wijziging hoofdverblijfplaats

5.1

In geschil is de vraag of een wijziging van het hoofdverblijf in het belang van de kinderen is. Het hof beantwoordt die vraag bevestigd en sluit zich aan bij het oordeel van de kinderrechter dienaangaande. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel leiden. Het hof verwijst naar de motivering van de kinderrechter in dezen, neemt deze na eigen onderzoek over, maakt deze tot de zijne en voegt daaraan nog het volgende toe.

5.2

Duidelijk is dat er tussen de ouders sprake is van een ernstig verstoorde verstandhouding. Dat de ouders niet in staat zijn gebleken om op constructieve wijze met elkaar te overleggen over de kinderen blijkt wel uit de talloze juridische procedures (over de meest basale dingen) die hebben plaatsgevonden, wrakingsverzoeken, schriftelijke aanwijzingen, zorgmeldingen, geweldsincidenten (tussen de vader en moeders partner [G] ), aangiftes jegens elkaar, politie-ingrijpen in het bijzijn van de kinderen en het tijdelijk ontbreken van contact tussen de kinderen en één van de ouders. Vast staat dat de kinderen reeds jarenlang zwaar worden belast door de ernstig verstoorde verstandhouding en gebrek aan samenwerking tussen hun ouders en hier ernstig onder lijden. Vanuit diverse hulpverlenende instanties en school blijken grote zorgen over hun ontwikkeling en welzijn. In november 2016 zijn de kinderen (opnieuw) onder toezicht gesteld van de GI omdat zij in een groot loyaliteitsconflict zijn geraakt waarbij zij klachtgedrag tonen. Ondanks alle ingezette hulpverlening, in vrijwillig en niet-vrijwillig kader, ter verbetering van de situatie zijn de ouders niet in staat gebleken hun visies bij te stellen en nader tot elkaar te komen. Integendeel, de verstandhouding is alleen maar verslechterd. De voormalig bijzondere curator heeft aangegeven dat het voortdurende conflict tussen de ouders, de wisselingen tussen de verschillende opvoedstijlen en de vele ruzies bij het halen en brengen een ernstige bedreiging opleveren in de ontwikkeling van de kinderen. Omdat de kinderen gebukt gaan onder de situatie en er spoedig iets diende te veranderen heeft de kinderrechter het verzoek van de voormalig bijzondere curator om de hoofdverblijfplaats van de kinderen voortaan bij de vader te bepalen, en een weekendregeling met de moeder vast te stellen, toegewezen, in de hoop op meer rust en ontspanning voor de kinderen.

5.3

De (huidige) bijzondere curator van de kinderen heeft een uitgebreid en zeer zorgvuldig onderzoek ingesteld en hij staat na eigen onderzoek achter de beslissing van de kinderrechter. Hoewel beide ouders volgens hem verantwoordelijk zijn voor de ontstane patstelling en de zorgen ten aanzien van de kinderen lijkt de vader verder te zijn in de verwerking van de partnerproblematiek, waardoor hij met de nodige ondersteuning makkelijker uit de strijd kan stappen en de kinderen kan motiveren contact met de moeder te hebben. In het verslag van de bijzondere curator van 3 mei 2019 wordt bevestigd dat de ouders onmachtig zijn om in het belang van de kinderen samen te werken en zij de kinderen blijven betrekken bij hun geschillen. Het is volgens de bijzondere curator van groot belang dat de ouders het verleden laten rusten en zich gaan richten op hun rol als ouder, zodat de kinderen weer kind kunnen zijn en kunnen genieten van hun jeugd. Uit de gesprekken die de bijzondere curator met de kinderen heeft gevoerd, blijkt dat ze toe zijn aan rust, klaar zijn met alle onderzoeken en de nadrukkelijke wens hebben dat de vader en de moeder ‘normaal’ tegen elkaar doen. In het eerste gesprek met de bijzondere curator (en een orthopedagoge) had [de minderjarige2] een mantra (‘ik moet bij mama wonen’) en kon er geen verdieping in het contact worden verkregen. Haar gesloten houding is in de loop van de gesprekken afgenomen evenals de weerstand tegen haar verblijf bij de vader. Wel mist ze de moeder (en haar verzorgpony’s en vriendinnen) en wil ze haar vaker zien. [de minderjarige1] heeft gereageerd op de strijd door zich te richten op één ouder (de vader) en zich te keren tegen de ander (de moeder en haar partner).

5.4

Ook uit een recent verslag van [H] , van 4 maart 2019, blijken ernstige zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige2] en [de minderjarige1] doordat zij geen onbelast contact met hun ouders kunnen hebben. [de minderjarige2] heeft na de verandering van haar hoofdverblijfplaats moeite met het aanpassen aan de nieuwe situatie en het vinden van haar plek in het gezin, wat tot uiting komt in haar gedrag. Ze heeft behoefte om gezien en gehoord te worden en er dient gewerkt te worden aan haar zelfbeeld. Bij [de minderjarige1] worden positieve ontwikkelingen in zijn gedrag gezien sinds hij bij de vader woont: hij toont zich opener, zoekt meer contact en neemt initiatief. Uit de conclusies in het onderzoeksrapport van [I] ten aanzien van [de minderjarige1] , van 22 maart 2019, blijkt dat hij van jongs af aan onvoldoende is voorzien in zijn basisbehoeften (veiligheid, erkenning, waardering) en dat zijn cognitieve processen onvoldoende zijn ontwikkeld omdat hij voortdurend bezig is (geweest) met ‘overleven'. Hierdoor laat hij bepaald gedrag zien: boosheid, angst of is hij vlak in emotie, weinig zelfredzaam en is sprake van een achterstand in zijn identiteitsontwikkeling. De ouders willen beiden het beste voor [de minderjarige1] maar vanuit hun strijd en zorgen over hem vergroten zij juist zijn innerlijke conflict, zo blijkt uit het verslag.

5.5

Het hof constateert, gelet op alle bevindingen van diverse professionals, dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] door de opstelling en het gedrag van de ouders volledig klem zitten en verloren zijn geraakt. De kinderen merken dat hun ouders, van wie zij houden en afhankelijk zijn, elkaar diskwalificeren. In feite diskwalificeren de ouders daarmee (deels) ook de kinderen die zich hierdoor niet zorgeloos kunnen ontwikkelen en niet openlijk loyaal kunnen zijn aan beide ouders, wat erg verdrietig en zeer schadelijk voor ze is. Ook het hof is van oordeel dat de situatie doorbroken moest worden. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] wonen inmiddels bijna een jaar bij de vader en die is in staat gebleken om hen een stabiel en veilig opvoedingsklimaat te bieden. Na een periode van wennen, met name voor [de minderjarige2] , is de situatie volgens de vader inmiddels genormaliseerd en gaat het ook volgens de GI en school goed met de kinderen bij de vader. [de minderjarige1] gaat na de zomervakantie (eindelijk) naar een nieuwe (reguliere) school waar hij op de fiets heen kan. Het hof acht (opnieuw) een wijziging van de feitelijke huidige situatie, wat opnieuw onrust, weerstand en spanning met zich zal brengen, evident niet in het belang van de kinderen. Het hof is daarnaast van oordeel dat er onvoldoende reden is, mede bij gebrek aan onderbouwing, om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] afwijkend vast te stellen van die van [de minderjarige1] , zoals de moeder (subsidiair) heeft verzocht. Het feit dat [de minderjarige2] aangeeft dat zij liever bij haar moeder wil wonen is daarvoor onvoldoende. Zoals ook de moeder zelf in haar beroepschrift aangeeft, kan niet worden uitgesloten dat de mening van de kinderen is ingegeven door het loyaliteitsconflict waarin zij zich bevinden. De kinderen zijn aan elkaar gehecht en hebben, ondanks de gebruikelijke ruzies tussen broer en zus, steun aan elkaar in deze voortdurende echtscheidingsstrijd. Het hof acht het in navolging van de bijzondere curator in hun belang dat zij gezamenlijk kunnen blijven opgroeien.

5.6

Het hof concludeert dat het het meest in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is dat zij hun hoofdverblijfplaats bij de vader hebben en zal daarom op dit punt de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

Wijziging zorgregeling(200.250.059/01)

5.7

Het hof zal het (subsidiaire) verzoek van de moeder met betrekking tot de zorgregeling, zoals vastgelegd bij de bestreden beschikking van 24 oktober 2018, afwijzen. Het hof vindt de regeling zoals door de moeder in hoger beroep verzocht om redenen als hiervoor en hierna staan vermeld in strijd met de zwaarwegende belangen van de kinderen. De kinderen zijn op dit moment het meest gebaat bij rust en duidelijkheid en daarbij behoort niet een weekeindregeling die elke week weer op een andere wijze wordt vormgegeven en waarbij de kinderen uit elkaar worden gehaald. Ook de bijzonder slechte verstandhouding tussen de ouders maakt dat een dergelijke regeling niet tot de mogelijkheden behoort. Een dergelijke regeling vergt immers veel afstemming terwijl vast staat dat de ouders daartoe niet in staat zijn.

Wijziging zorgregeling (200.261.086/01)

5.8

De in de bestreden beschikking van 24 oktober 2018 vastgestelde zorgregeling tussen de moeder en de kinderen van een weekend per veertien dagen is bij de bestreden beschikking van 21 mei 2019, op verzoek van de GI, gewijzigd in een begeleide zorgregeling van twee uren per twee weken. Het hof sluit zich aan bij dit oordeel van de kinderrechter. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel leiden. Het hof verwijst naar de motivering van de kinderrechter in de bestreden beschikking, neemt deze na eigen onderzoek over, maakt deze tot de zijne en voegt daaraan nog het volgende toe.

5.9

De moeder heeft kort gezegd aangevoerd dat de beperking van de zorgregeling onvoldoende rekening houdt met de zorgen en de belangen van de kinderen. Het gaat volgens de moeder niet goed met de kinderen bij de vader en [de minderjarige2] mist de moeder waardoor er geen rust ontstaat bij de huidige summiere zorgregeling. Ook kan zij op deze manier haar band met [de minderjarige1] niet herstellen.

5.10

De GI heeft aangegeven dat er geen constructieve communicatie met de moeder mogelijk is omdat zij alles weerlegt en zich niet aan afspraken houdt, terwijl de zorgen over de omgang zijn toegenomen. Sinds de kinderen bij de vader wonen is er veel onrust bij de moeder en hebben er meerdere incidenten plaatsgevonden, waardoor de GI zich genoodzaakt zag om in te grijpen. De moeder blijft volgens de GI haar gevecht over de ruggen van de kinderen voeren. De indruk bestaat, gelet op de uitlatingen van de kinderen en informatie vanuit school en hulpverlening, dat de moeder [de minderjarige2] instrueert en stimuleert in haar wens om bij de moeder te wonen en dat zij druk op de kinderen legt (ze overvraagt de kinderen en belooft ze cadeaus bijvoorbeeld). Kennissen van de moeder hebben meldingen bij [J] gedaan en de moeder heeft contact gezocht met de zedenpolitie en vermoedens van seksueel misbruik bij [de minderjarige2] geuit. De betrokken rechercheur heeft aangegeven dat de manier waarop de moeder dit aanpakt - de moeder heeft maandenlang foto’s gemaakt van [de minderjarige2] haar geslachtsorgaan - schadelijk is. De moeder beseft volgens de GI niet wat dit alles met [de minderjarige2] (haar sociaal-emotionele en seksuele ontwikkeling) doet. De kinderen worden blootgesteld aan voor hen onduidelijke en onvoorspelbare situaties waardoor zij geen rust en gevoel van veiligheid vinden bij de vader, terwijl de weerstand van [de minderjarige1] naar de moeder toe alleen maar groter wordt. De gezinscoaches (van [H] ) delen de zorgen van de GI over de houding en beïnvloeding van de moeder en begrijpen, gelet op de laatste waarnemingen en het patroon dat de moeder laat zien, dat de contacten thans worden begeleid. De bijzondere curator heeft aangegeven dat op het moment dat de kinderen last hebben van de contacten, althans er aan de kinderen wordt getrokken en er geen veilige situatie kan worden gecreëerd, het belang van de kinderen voorop dient te staan. Uit de laatste gesprekken die de bijzondere curator met de kinderen heeft gevoerd (in mei en juni 2019) volgt dat zij langzaam tot rust komen en meer ruimte voelen voor contact met de moeder. Dit komt volgens hem doordat er iemand meekijkt tijdens de omgangsmomenten zodat de moeder zich vooral richt op haar rol als ouder in plaats van te strijden tegen instanties.

5.11

Het hof vindt het positief om te lezen dat de begeleide omgangsmomenten tussen de kinderen en de moeder goed verlopen. Het staat in deze zaak niet ter discussie dat het ten behoeve van de persoonlijkheidsvorming en ontwikkeling van de kinderen in hun belang is dat zij (structureel) contact hebben met hun beide ouders. Het hof heeft er begrip voor dat de moeder de kinderen mist, maar constateert ook dat zij aan de kinderen blijft trekken en haar eigen aandeel in wat tussen haar en de vader is gebeurd en de invloed hiervan op de kinderen onvoldoende (h)erkent. De strijd die zij voert om de kinderen tegen de vader te ‘beschermen’ doet een zeer sterk beroep op hun loyaliteit aan de moeder. Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat een (onmiddellijke) hervatting van de eerder vastgestelde zorgregeling met de moeder (nog) niet in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is. De opbouw van de zorgregeling dient zorgvuldig plaats te vinden, ten aanzien van [de minderjarige1] zodanig dat er ruimte is om het contact met de moeder op te bouwen en zijn weerstand daartegen kan afnemen. Het hof is van oordeel dat de GI, die op dit vlak over de benodigde expertise beschikt, de mogelijkheden en de behoefte van de kinderen wat betreft een volgende stap in de opbouw en invulling van de zorgregeling het beste kan inschatten. Dit hangt af van de ontwikkelingen in de onderlinge verhouding tussen de ouders, de samenwerking met de GI en de wijze waarop de kinderen reageren op de omgang. Het hof hoopt dat nu er duidelijkheid is over de hoofdverblijfplaats van de kinderen er aan beide zijden meer ruimte kan ontstaan om nadere afspraken te maken en vooruit te kijken.

5.12

Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking van 21 mei 2019 zal bekrachtigen. Het hof ziet voorts geen aanleiding om de duur van de gewijzigde zorgregeling te bekorten, zoals de moeder (subsidiair) heeft verzocht. Er dienen eerst stappen te worden gezet in de wijze waarop de ouders met elkaar omgaan.

Deskundigenonderzoek

5.13

Het hof wijst het verzoek om een NIFP- of raadsonderzoek te gelasten, zoals de moeder (in beide zaken) heeft verzocht, af omdat het hof een dergelijk onderzoek in strijd acht met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Het hof neemt hierbij in aanmerking dat er de afgelopen tijd al vele onderzoeken en door diverse professionals hebben plaatsgevonden waar de ouders en ook de kinderen bij betrokken zijn geweest. Het hof heeft die bevindingen bij zijn oordeel betrokken en het hof acht zich dan ook voldoende voorgelicht. De kinderen zijn toe aan rust en duidelijkheid.

6De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof als volgt beslissen.

7De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep;

in de zaak met zaaknummer 200.250.059/01

bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 24 oktober 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;

in de zaak met zaaknummer 200.261.086/01

bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 21 mei 2019;

in beide zaaknummers:

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, M.P. den Hollander en J.L. Roubos, bijgestaan door mr. E. Klijn als griffier, en is op 5 september 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733