Gerechtshof 's-Hertogenbosch 12-09-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3349

Datum publicatie18-09-2019
Zaaknummer200.258.996_01
ProcedureHoger beroep
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet; Ondertoezichtstelling 1:254 e.v. BW;
Kinderen; Geen omgang (een van) ouders
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Meisje (2008) heeft al 2 jaar geen contact meer met vader en negatief vaderbeeld. Ze wijst hem op onduidelijke gronden af en lijkt de taal van moeder te spreken. Ze moet leren hoe ze zich op goede manier kan uiten en hoe ze met bepaalde situaties om moet gaan: ze lijkt als overlevingsstrategie een vermijdende stijl te hebben ontwikkeld. Het deel ‘vader’ mag er niet zijn. Noodzaak oorzaak te onderzoeken en passende hulpverlening in te zetten. Volgt OTS, nu moeder zich hiertegen verzet en alleen maar rust voor kind wil.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht

Uitspraak : 12 september 2019

Zaaknummer : 200.258.996/01

Zaaknummer 1e aanleg : C/03/259725 JE RK 19-150

in de zaak in hoger beroep van:

[appellante] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellante,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat: mr. D.J.P.H. Stoelhorst,

tegen

de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost Nederland,

locatie [locatie] ,

hierna te noemen: de raad.

Als belanghebbenden worden aangemerkt:

- [de vader],

wonende te [woonplaats] ,

voormalige advocaat: mr. E.L.H. Ketelings (onttrokken op 4 juni 2019),

thans zonder advocaat,

hierna te noemen: de vader,

Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, regio Midden-Limburg,

locatie [locatie] ,

hierna te noemen: de GI (de gecertificeerde instelling).

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg (Roermond) van 8 februari 2019.

2Het geding in hoger beroep

2.1.

Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 mei 2019, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en alsnog tot afwijzing over te gaan van het verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige] , als zijnde onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd. Kosten rechtens.

2.2.

Er is geen verweerschrift ingekomen.

2.3.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 juli 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:

  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;

  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;

  • de vader;

  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] .

2.4.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:

  • de brief met bijlagen van de GI van 4 juni 2019;

  • het V-formulier met bijlagen van 16 juli 2019 van de advocaat van de moeder.

3De beoordeling

3.1.

[minderjarige] (roepnaam: [minderjarige]) is op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] geboren uit de relatie die de moeder en de vader met elkaar hebben gehad. [minderjarige] heeft nooit met haar beide ouders in gezinsverband geleefd. In het jaar 2012 heeft de vader [minderjarige] erkend en sindsdien heeft hij (met de moeder samen) het ouderlijk gezag over haar. [minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder. [minderjarige] en de vader hebben twee jaar geleden voor het laatst contact met elkaar gehad. Het hof begrijpt uit de inhoud van het dossier dat de rechtbank bij beschikking van 8 maart 2019 heeft bepaald dat er geen vaste zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] wordt vastgesteld.

3.2.

Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank op verzoek van de raad [minderjarige] met ingang van 8 februari 2019 tot 8 februari 2020 onder toezicht gesteld.

3.3.1.

De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. In haar appelschrift voert ze, kort samengevat, het volgende aan.

De situatie van de ouders was niet standaard. Zij hebben nooit samengewoond en de moeder is altijd de hoofdopvoeder van [minderjarige] geweest. Dat [minderjarige] loyaal is naar haar moeder, is normaal. Loyaliteit naar haar vader is er dan ook niet echt, waardoor er ook niet een conflict, kan zijn. [minderjarige] kan zich goed uiten, maar als zij iets opmerkt ten gunste van haar moeder, dan wordt dat meteen in een extreem loyaliteitsconflict getrokken. Dat gaat de moeder te ver. De moeder heeft nota bene in 2016 om vastlegging van een zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] verzocht. Hieruit blijkt dat het onjuist is dat de moeder [minderjarige] geen band zou gunnen met haar vader. De raad adviseert in zijn rapport van 14 januari 2019 dat omgang met haar vader nu niet in het belang van [minderjarige] is. Vanuit [minderjarige] en haar moeder is daar geen ruimte voor. [minderjarige] geeft duidelijk aan niet te willen en zich ook niet te laten dwingen.

De moeder heeft, gelet op de adviezen daarover, hulp gezocht om over haar eigen positie en rol na te denken en feedback te krijgen. Dat heeft haar zeker geholpen, en is nu afgerond.

[minderjarige] functioneerde en functioneert goed. Op school gaat het goed. [minderjarige] zit goed in haar vel. Haar identiteit als persoon ontwikkelt zich positief. Bij de kindertherapeut zijn geen zorgsignalen en ook bij de huisarts is dat niet het geval. De moeder wil [minderjarige] alle ruimte geven om contact met haar vader te hebben, maar [minderjarige] moet ook alle ruimte hebben als zij dat niet wil. De moeder gaat [minderjarige] ook niet (meer) dwingen. Eerder is daar wel sprake van geweest, met een averechts effect tot gevolg. [minderjarige] is een verstandig meisje dat goed kan aangeven wat zij wel en niet wil. Het afwijzende gedrag van [minderjarige] naar haar vader toe is het resultaat van haar eigen ervaringen en niet van een door de moeder aan [minderjarige] opgedrongen beeld.

De moeder is bereid om hulpverlening te benutten indien een ontwikkelingsbedreiging (mits aanwezig) daarmee afgewend kan worden.

3.3.2.

Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de moeder hier, kort gezegd, het volgende aan toegevoegd.

Het gaat zeer goed met [minderjarige] en zij staat stevig in haar schoenen. [minderjarige] is tevreden met zichzelf; zij weet wie ze is en zoals ze is, is het goed. Of [minderjarige] in de toekomst problemen krijgt op het gebied van haar identiteitsontwikkeling, is koffiedik kijken. Als er al de geringste aanwijzing is, dan kan [minderjarige] opnieuw gesprekken voeren met [hulpverlener] ( [instelling] ) om deze problemen te voorkomen. Het is goed dat er nu rust is. Het negatieve vaderbeeld dat [minderjarige] heeft, is ontstaan door wat zij met haar vader heeft meegemaakt. Dat beeld kan niet meer worden gecorrigeerd; daarvoor zijn teveel nare en vervelende dingen gebeurd. De kleine positieve ervaringen die [minderjarige] had met haar vader, werden altijd afgesloten met negatieve ervaringen. Het positieve deel kwam niet meer over. Voor [minderjarige] is het nu klaar.

3.4.

De GI heeft ter zitting, kort gezegd, het volgende standpunt ingenomen.

[minderjarige] wilde niet in gesprek gaan met de GI. De weerstand die [minderjarige] had, zag de GI bij de moeder ook. De moeder is veel bezig met wat er niet klopt in de raadsrapportage en de beschikking van de rechtbank. De GI wil aan de slag met de taak die zij van de rechtbank heeft gekregen. De eerste stap is dat in kaart moet worden gebracht waar die harde weerstand bij [minderjarige] voor het contact met de vader vandaan komt en daarna moet worden bezien wat er mogelijk is. De GI maakt zich zorgen. [minderjarige] wijst het contact met haar vader af, en daarmee ook een deel van haarzelf. Ze is ontstaan uit haar twee ouders. De GI vraagt zich af wat dit betekent voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] . Er moet zorgvuldig onderzocht worden wat [minderjarige] nodig heeft zodat ze daar later geen last van krijgt. De GI heeft ook zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige] . Zij moet leren hoe zij zich op een goede manier kan uiten en zij moet leren hoe zij met bepaalde situaties om moet gaan, niet alleen met betrekking tot haar vader, maar ook op meerdere vlakken werkt dat door. [minderjarige] lijkt als overlevingsstrategie (zij kan niet anders) een vermijdende stijl te hebben ontwikkeld. Het deel ‘vader’ mag er niet zijn. [minderjarige] is de vader in mei 2019 tegengekomen en [minderjarige] reageerde erg angstig en probeerde hem te ontlopen. Vermijden is geen gezonde manier om hiermee om te gaan en hier moet aan gewerkt worden, ondanks dat de moeder wel een liefdevol nest biedt en [minderjarige] zich verder goed ontwikkelt.

3.5.

De raad heeft zich ter zitting aangesloten bij de GI voor wat betreft de aanwezigheid van de ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] . De raad heeft hieraan, kort gezegd, nog het volgende toegevoegd.

Omdat de moeder geen ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] ziet, heeft de raad de plicht om voor [minderjarige] hulp te arrangeren. De moeder heeft het advies gekregen om een stap te zetten, maar zij zegt dat ze dat niet gaat doen. Daarin ligt de grond voor de ondertoezichtstelling. Er is geen enkele beweging gezien in de afgelopen jaren. De raad vraagt zich af of bepaalde zaken bij [minderjarige] vast zijn gaan zitten in haar hoofd en dat dat haar beleving is geworden, ook al sluit dit niet aan bij de werkelijkheid. Het is KUK (Kinderen Uit de Knel) niet gelukt om het op te lossen. KUK heeft aangegeven zich ernstig zorgen te maken over de situatie. Er is hulp aangeboden, maar de situatie verandert niet. Voor de ontwikkeling van [minderjarige] is het van belang dat er enig contact met de vader komt. Het is in ieder geval voor [minderjarige] nodig dat ze van haar moeder de ruimte krijgt om iets aan te gaan met haar vader; de raad proeft die ruimte niet bij de moeder. De ontwikkelingsbedreiging ligt in de houding van de moeder. De moeder vindt dat [minderjarige] rust moet krijgen en zij wil bepalen hoe het verder gaat.

3.6.

De vader heeft ter zitting, kort gezegd, het volgende verklaard.

De vader juicht de ondertoezichtstelling toe. De stress bij [minderjarige] werd veroorzaakt door de wisselmomenten in de zorgregeling. De moeder en [minderjarige] planden samen hoe de contacten tussen hem en [minderjarige] moesten worden ingevuld. De vader kreeg een voorgeprogrammeerd kind mee tijdens de zorgregeling, terwijl hij zijn eigen plannen had. Hoewel het hem veel pijn doet dat hij [minderjarige] al zo lang niet meer heeft gesproken, zal hij haar met rust laten. Hij ervaart dat hem en [minderjarige] onrecht is aangedaan. De moeder heeft nog niet één constructieve zet gedaan.

Het hof overweegt het volgende.

3.7.1.

Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:

  1. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;

  2. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.

3.7.2.

Al in het jaar 2017 heeft de raad geconstateerd dat [minderjarige] de vader rigoureus afwijst, hetgeen voor haar een overlevingsmechanisme is geworden. [minderjarige] kan volgens de raad niet loyaal zijn aan haar moeder en tegelijkertijd iets positiefs over haar vader zeggen, omdat ze haar moeder dan tekort doet. De GI heeft in april 2019 contact gehad met Rubicon. Rubicon gaf aan dat [minderjarige] in 2018 heeft meegedaan met KUK. Rubicon heeft teruggekoppeld dat de moeder en [minderjarige] dezelfde taal spreken; de waarheid van de moeder is de waarheid van [minderjarige] . Er lijkt bij [minderjarige] geen enkele opening te zijn om haar vader enigszins een plaats te geven in haar leven. Deze situatie is nog steeds actueel. Gesprekken met de GI waar haar vader ter sprake komt, gaat [minderjarige] niet aan. De oorzaak van [minderjarige] ’s houding richting haar vader, is het hof niet bekend. De moeder is er zeker van dit voortkomt uit de negatieve ervaringen die [minderjarige] met haar vader heeft doorgemaakt. De vader heeft een andere mening; hij heeft juist prettige herinneringen aan het contact met [minderjarige] en hij ervaart dat de zorgregeling is gesaboteerd door de moeder. Het hof kan niet vaststellen of [minderjarige] de vader afwijst op gronden, die direct zijn terug te voeren op de afwijzende houding van de moeder of dat er een authentieke beleving van [minderjarige] aan ten grondslag ligt. Het hof deelt het standpunt van de GI en de raad dat er nader onderzoek nodig is naar de oorzaak van [minderjarige] ’s houding. Inmiddels wijst [minderjarige] haar vader al geruime tijd, inmiddels ongeveer twee jaar lang, volledig af. Zij is bang voor hem en toont vermijdend gedrag als zij hem ziet. Volgens de GI kan [minderjarige] niet volledig onbezorgd zijn, omdat zij in haar directe omgeving kan worden geconfronteerd met haar vader. Dit zorgt voor bepaalde alertheid bij [minderjarige] , wat staat voor een gevoel van onvoorspelbaarheid en onveiligheid. Ondanks dat [minderjarige] zich verder goed ontwikkelt, staat het voor het hof vast dat [minderjarige] hierdoor emotioneel wordt belast. Temeer nu deze belasting direct aan haar vader wordt gekoppeld ligt hier een ernstige ontwikkelingsbedreiging in besloten. Het hof deelt ook het standpunt van de GI dat [minderjarige] gerichte hulp nodig heeft zodat zij vaardigheden kan leren om op een andere wijze met (de rol van) haar vader om te gaan. Het is nodig dat zij zich niet langer angstig voelt en een vermijdende houding aanneemt als zij – direct of indirect – met haar vader wordt geconfronteerd. Het verrichten van dergelijke onderzoeken, is in het vrijwillig kader niet bespreekbaar voor de moeder (en ook niet voor [minderjarige] ). Tot heden is die weerstand zelfs binnen de ondertoezichtstelling waarneembaar: de moeder en [minderjarige] staan niet open voor gesprekken met de GI en laten zelfs een enorme weerstand zien. Het hof acht deze houding niet in het belang van [minderjarige] en ook niet in het belang van de moeder.

3.7.3.

De moeder heeft ter zitting verklaard dat het vaderbeeld van [minderjarige] niet zal kunnen veranderen. Wat ook zij van de vraag of het beeld van haar vader juist of onjuist is, voor het hof staat vast dat [minderjarige] last heeft van het vaderbeeld dat zij nu heeft: het geeft [minderjarige] een onvoorspelbaar en onveilig gevoel. Het is in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat dit nader wordt onderzocht en de moeder dient aan een dergelijk onderzoek mee te werken. De moeder staat weliswaar in het vrijwillig kader open voor (hernieuwde) hulpverlening door [hulpverlener] , maar het hof acht dat onvoldoende, nu de moeder de ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige] niet erkent: alles gaat prima volgens de moeder. De moeder heeft voor [minderjarige] geen hulpvraag en zij lijkt geen besef te hebben van de gevolgen van het ontbreken van elk contact met de vader voor de ontwikkeling van [minderjarige] . Uit de stukken is gebleken dat de moeder suggesties die door gezinsvoogd worden gedaan ten aanzien van moeilijkheden die [minderjarige] mogelijk toch ervaart of kan gaan ervaren in de toekomst, direct weerlegt. Dat is ook de indruk die het hof ter zitting van de moeder heeft gekregen. Het enige dat [minderjarige] volgens de moeder nodig heeft, is rust. De moeder toont hiermede onvoldoende inzicht in de gevolgen van die ‘rust’ voor [minderjarige] op langere termijn. Ook dit aspect vormt naar het oordeel van het hof in de onderhavige situatie een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige] .

3.7.4.

Gezien de wijze waarop de ouders tegenover elkaar staan, acht het hof de ouders niet in staat om gezamenlijk hun weg te vinden in de hulpverlening die voor [minderjarige] noodzakelijk wordt geacht. Tussenkomst van de GI, in de vorm van een ondertoezichtstelling is hiervoor noodzakelijk, zodat in de eerste plaats kan worden onderzocht waar de afwijzende houding van [minderjarige] richting haar vader vandaan komt en vervolgens passende hulpverlening kan worden geboden.

3.7.5.

Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

Gelet op de ernst van de ontwikkelingsbedreiging, ziet het hof geen aanleiding om de ondertoezichtstelling voor een kortere termijn op te leggen dan de rechtbank heeft gedaan. Het hof acht de volledige termijn van één jaar nodig om de ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige] weg te nemen.

Al het overige dat door de moeder is aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.

3.7.6.

De proceskosten in hoger beroep zullen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de bestreden beschikking;

verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;

compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten van deze procedure draagt;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. S.P.A. Wensink-Vergunst, C.A.R.M. van Leuven en E.L. Schaafsma-Beversluis en is op 12 september 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733