Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 07-05-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:3940

Datum publicatie17-09-2019
Zaaknummer200.255.748
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet; 1:263 e.v. BW Aanwijzing GI;
Familieprocesrecht; Deskundigenonderzoek / Ouderschapsonderzoek
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Schriftelijke aanwijzing GI dat moeder in kader van contactherstel tussen kind en vader dient mee te werken aan NIFP-onderzoek. Moeder gaat in appel van afwijzing vervallenverklaring aanwijzing. Hof: doel van NIFP-onderzoek is om (on) mogelijkheden van opvoeders in kaart te brengen en contactherstel tussen kind en vader te onderzoeken en evt. te begeleiden. Rb niet getreden buiten toepassingsgebied van art. 1:263 lid 3 BW en art. 1:264 BW. Geen doorbreking appelverbod ex art. 807 Rv.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.255.748

(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 470224 en 470188)

beschikking van 7 mei 2019

inzake

[de moeder] ,

wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,

verder te noemen: de moeder,

advocaat: mr. N.A. de Kock te Utrecht,

en

de gecertificeerde instelling

stichting Samen Veilig Midden Nederland,

gevestigd te Utrecht,

verweerster in hoger beroep,

verder te noemen: de GI.

Als overige belanghebbende is aangemerkt:

[de vader] ,

wonende te [woonplaats] ,

verder te noemen: de vader.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, verder: de kinderrechter, van 16 november 2018, verder: de bestreden beschikking, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift met producties, ingekomen op 15 februari 2019;

- het verweerschrift in hoger beroep met productie van de GI.

2.2

De mondelinge behandeling heeft op 9 april 2019 plaatsgevonden tezamen met het hoger beroep van de moeder tegen de beschikking van 16 november 2018 betreffende de verlenging van de termijn van de ondertoezichtstelling van [kind] , aanhangig bij dit hof met zaaknummer 200.255.277.

De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de GI zijn verschenen [medewerker 1 GI] en [medewerker 2 GI] . Namens de raad voor de kinderbescherming is met bericht vooraf niemand verschenen. De vader is met bericht vooraf niet verschenen.

3De feiten

3.1

De moeder en de vader zijn de ouders van [kind] , verder: [kind] , geboren op [datum] 2007 te [plaats] . Zij zijn gezamenlijk belast met het gezag over [kind] .

3.2

[kind] staat sinds 14 mei 2013 onder toezicht van thans de GI. Sindsdien is de termijn van de ondertoezichtstelling telkens verlengd, laatstelijk bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 16 november 2018 (uitgesproken onder zaaknummer 470061) tot 2 december 2019.

3.3

Op 22 oktober 2018 heeft de GI een schriftelijke aanwijzing aan de moeder gegeven, waarin (voor zover van belang) het volgende is opgenomen:

“Samen Veilig verwacht van u, moeder van [kind] , dat u medewerking verleent aan het door Samen Veilig ingezette beleid tot contactherstel tussen [kind] en de vader. Dit betekent dat u meewerkt met het door Samen Veilig geadviseerde NIFP-onderzoek.”

4De omvang van het geschil

4.1

Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter het verzoek van de moeder tot vervallen verklaring van de schriftelijke aanwijzing van de GI van 22 oktober 2018 afgewezen en die schriftelijke aanwijzing op verzoek van de GI bekrachtigd.

4.2

De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Met deze grief beoogt de moeder de zaak in volle omvang aan het hof voor te leggen.

De moeder verzoekt het hof, geheel uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en de GI alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, dan wel haar verzoek af te wijzen. Het hof begrijpt het petitum in hoger beroep aldus dat de moeder verzoekt de schriftelijke aanwijzing van de GI alsnog vervallen te verklaren.

4.3

De GI voert verweer en zij verzoekt het hof het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5De motivering van de beslissing

5.1

De moeder stelt in de toelichting op haar grief dat in beginsel geen hoger beroep mogelijk is tegen de bestreden beschikking, gelet op artikel 807 sub a van het Wetboek van Burgerlijk Rechtsvordering (Rv) .

Dit wettelijk rechtsmiddelenverbod kan volgens vaste jurisprudentie evenwel worden doorbroken, onder meer indien de rechtbank buiten het toepassingsgebied van deze wettelijke regeling is getreden. Hiervan is volgens de moeder in dit geval sprake. De kinderrechter kwalificeert de plicht van de moeder om mee te werken aan een onderzoek uit te voeren door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) als een schriftelijke aanwijzing betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De moeder stelt dat het verplicht meewerken aan een NIFP-onderzoek niet enkel inhoudt het brengen van [kind] naar dat onderzoek, maar daarnaast dat ook zij zelf onderworpen wordt aan onderzoek. Dat betreft dan niet langer een verzorging- en opvoedingstaak, net zo min als een ouder verplicht kan worden mee te werken aan een psychologisch onderzoek.

5.2

De GI voert op haar beurt aan dat een NIFP-onderzoek niet is gericht op onderzoek van de moeder, maar op de ouder-kind relatie en dus op de verzorging en opvoeding van [kind] . Een onafhankelijk onderzoek en een analyse van de huidige situatie is noodzakelijk om de ontstane impasse in de omgang tussen [kind] met de vader te doorbreken. In het NIFP-onderzoek zal worden gekeken naar de therapie die [kind] krijgt, de effecten daarvan en of die therapie passend is, en of [kind] nog steeds behoefte heeft aan rust. De vraagstelling en de middelen om deze te beantwoorden zijn dus niet gericht op het functioneren van de ouder zelf, maar op de invulling van de zorg- en opvoedingstaken van elke ouder in relatie tot [kind] .

5.3

Met betrekking tot de ontvankelijkheid van de moeder in haar verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing van 22 oktober 2018, overweegt het hof als volgt.

Ingevolge artikel 1:263 lid 1 van het wetboek van het Burgerlijk wetboek (BW) kan de GI ter uitvoering van haar taak een schriftelijke aanwijzingen geven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Ingevolge het tweede lid van dat artikel dienen de met het gezag belaste ouder en de minderjarige deze aanwijzingen op te volgen en ingevolge het derde lid van dit artikel kan de gecertificeerde instelling de kinderrechter verzoeken een eenmaal gegeven schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen.

Uit artikel 1:264 BW volgt verder dat de kinderrechter op verzoek van de met het gezag belaste ouder of de minderjarige van twaalf jaar of ouder een schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen kan verklaren.

5.4

Op grond van artikel 807 Rv staat tegen een beslissing van de kinderrechter op grond van (onder andere) de artikelen 1:263 derde lid en 1:264 BW geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet.

5.5

Anders dan de moeder meent, is het hof van oordeel dat de kinderrechter met het bekrachtigen van de schriftelijke aanwijzing van 22 oktober 2018 niet buiten het toepassingsgebied van de wettelijke regelingen van artikel 1:263 lid 3 BW en artikel 1:264 BW is getreden. Het doel van het NIFP-onderzoek is immers om, ter beoordeling van datgene wat in het belang van de opvoeding en verzorging van [kind] noodzakelijk is, de mogelijkheden en onmogelijkheden van een ieder die bij zijn opvoeding en verzorging een rol speelt (dus niet alleen van de moeder) in kaart te brengen, vervolgens aan de hand van de uitkomsten van dit onderzoek te bezien of contactherstel tussen [kind] en de vader in [kinds] belang kan worden geacht, voorts een ieder bij de eventuele mogelijkheden van contactherstel te begeleiden, en ten slotte rust en duidelijkheid voor [kind] te verschaffen in de huidige situatie. Dit betreft naar het oordeel van het hof een schriftelijke aanwijzing die betrekking heeft op de verzorging en opvoeding van [kind] .

5.6

Naar het oordeel van het hof heeft de moeder ook voor het overige onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld die moeten meebrengen dat het appelverbod in het onderhavige geval moet worden doorbroken. Dit betekent dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar verzoek in hoger beroep.

6De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep.

Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Krijger, C.J. Laurentius-Kooter en M.E.L. Klein, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is op 7 mei 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733