Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 30-04-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:3735

Datum publicatie16-09-2019
Zaaknummer200.246.341
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenAlimentatie
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Partneralimentatie. Man verzoekt rekening te houden met € 500,- pm aan 'hardship': hij woont en werkt in het buitenland, waardoor hij dagelijks contact met familie en vrienden moet missen en in sociaal isolement leeft. Door deze opoffering heeft hij een hoger salaris, hetgeen mede in belang is van vrouw en kinderen. Hof: dat heeft voor vrouw en kinderen een positief financieel gevolg, maar daartegenover moeten zij de man missen als (mede)opvoeder, hetgeen ook voor hen een grote opoffering is. Blijft buiten beschouwing.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.246.341

(zaaknummer rechtbank Gelderland 330968)

beschikking van 30 april 2019

inzake

[de man] ,

wonende te [land] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,

verweerder in het incidenteel hoger beroep,

verder te noemen: de man,

advocaat: mr. K. Verweij te Den Haag,

en

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerster in het principaal hoger beroep,

verzoekster in het incidenteel hoger beroep,

verder te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. N. van de Gevel te Doetinchem.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 19 juni 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder: de bestreden beschikking.

2Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 19 september 2018;

  • het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties;

  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties;

  • een journaalbericht van mr. Van de Gevel van 21 maart 2019 met producties;

  • een journaalbericht van mr. Verweij van 24 maart 2019 met producties.

2.2

De mondelinge behandeling heeft op 2 april 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3De feiten

3.1

Partijen zijn op [datum ] te [plaats] op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd.

3.2

De man en de vrouw zijn de ouders van:

  • [kind 1] , geboren op [geboortedatum] 2008, en

  • [kind 2] , geboren op [geboortedatum] 2011,

over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen.

3.3

Bij ouderschapsplan, door partijen ondertekend op 8 mei 2018, zoals gehecht aan de bestreden beschikking, zijn partijen ten aanzien van de zorgregeling het volgende overeengekomen:

“Artikel 4 De zorgregeling

4.1

De ouders hebben de volgende zorgregeling met elkaar afgesproken:

a. Tijdens de zomervakantie zullen de kinderen minimaal twee weken, die tijdig en in onderling overleg worden vastgesteld, bij de vader in Nederland verblijven. In onderling overleg kan van deze periode worden afgeweken. In onderling overleg kan de vader de kinderen meenemen op vakantie naar het buitenland.

b. Afwisselend zullen de kinderen ofwel de herfstvakantie ofwel de voorjaarsvakantie doorbrengen bij de vader.

c. De kerstdagen respectievelijk de jaarwisseling zullen de kinderen afwisselend bij de één respectievelijk de ander doorbrengen.

d. De ouders willen de hiervoor omschreven zorgregeling als een richtlijn hanteren, die zij zullen handhaven zolang zij naar goed onderling overleg geen andersluidende afspraken zullen maken. Gezien de (veranderende) leeftijd van de kinderen is het belang dat de hiervoor genoemde zorgregeling door beide ouders met flexibiliteit wordt gehanteerd. Zoals reeds genoemd, zal de zorgregeling opnieuw worden herzien zodra de vader wederom in Nederland woonachtig is/voornemens is om in Nederland te wonen.

e. Buiten de bovenstaande afspraken staat het de kinderen vrij om ook (telefonisch dan wel persoonlijk) contact te hebben met de andere ouder waar zij conform de genoemde regeling verblijven.

4.2

In de maand april, doch uiterlijk mei geven beide ouders hun voorkeur voor de vakantieperiode voor dat kalenderjaar door aan de andere ouder. Tevens bepalen beide ouders gedurende welke vakantieweken/feestdagen de kinderen bij de één en bij de ander doorbrengen.”

4De omvang van het geschil

4.1

Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang:

  • echtscheiding tussen partijen uitgesproken;

  • bepaald dat de man, met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, aan de vrouw € 935,- per maand zal betalen als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (verder ook: partneralimentatie), telkens bij vooruitbetaling te voldoen;

  • bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de vrouw zullen hebben;

  • bepaald dat de man met ingang van 1 januari 2018 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (verder ook: kinderalimentatie) € 601,- per kind per maand aan de vrouw zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;

  • bepaald dat de in het ouderschapsplan opgenomen regeling als in de beschikking opgenomen moet worden beschouwd, en

  • de proceskosten aldus gecompenseerd dat iedere partij de eigen kosten draagt.

De rechtbank heeft deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de beslissing van de echtscheiding.

4.2

Het huwelijk van partijen is op [datum ] ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.

4.3

De man is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De man verzoekt het hof om bij beschikking de bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien van de kinder- en partneralimentatie en, opnieuw beschikkende, de kinderalimentatie vast te stellen op € 353,- per kind per maand, dan wel op een bedrag als het hof juist acht, en de vrouw alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek om partneralimentatie dan wel dit verzoek af te wijzen.

4.4

De vrouw heeft verweer gevoerd in het principaal hoger beroep en is met zes grieven in incidenteel hoger beroep gekomen.

De vrouw verzoekt het hof in het principaal hoger beroep de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep dan wel dit verzoek af te wijzen en in het incidenteel hoger beroep vernietiging van de bestreden beschikking onder punt 5.2 en 5.5 van het dictum en de kinderalimentatie vast te stellen op € 680,- per kind per maand en de partneralimentatie op € 1.591,- per maand (netto), dan wel op bijdragen als het hof juist acht, beide bijdragen bij vooruitbetaling te voldoen, onder veroordeling van de man in de kosten van de procedure.

4.5

De man voert verweer in het incidenteel hoger beroep.

De man verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek in het incidenteel hoger beroep af te wijzen.

4.6

Grief 3 in het incidenteel hoger beroep mist zelfstandige betekenis en zal daarom niet afzonderlijk besproken worden.

5De motivering van de beslissing

Ten aanzien van de kinderalimentatie

5.1

De bij de bestreden beschikking vastgestelde behoefte van de kinderen van € 750,- per kind per maand is niet in geschil en staat daarmee vast.

5.2

Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen overeenstemming bereikt over de kinderalimentatie en het hof verzocht die overeenstemming in een beschikking vast te leggen. Partijen zijn overeengekomen dat de man met ingang van 1 mei 2019 een kinderalimentatie van € 637,50 per kind per maand aan de vrouw zal voldoen. Desgevraagd hebben partijen het hof laten weten dat zij hun verzoeken in het principaal en incidenteel hoger beroep dienovereenkomstig hebben gewijzigd. Grief 3 in het principaal hoger beroep en de grieven 1, 2 (voor zover het de kinderalimentatie betreft) en 4 in het incidenteel hoger beroep behoeven daarom geen bespreking meer.

Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen, voor zover het de kinderalimentatie over de periode van 1 januari 2018 tot 1 mei 2019 betreft.

Ten aanzien van de partneralimentatie

De behoefte/behoeftigheid van de vrouw

5.3

Partijen zijn verdeeld over de hoogte van de behoefte van de vrouw.

5.4

Het hof stelt het volgende voorop. De hoogte van behoefte van de vrouw is mede gerelateerd aan de welstand tijdens het huwelijk. Bij de bepaling van de hoogte van de behoefte dient rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden. Dit betekent dat de rechter zowel in aanmerking zal moeten nemen wat de inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk zijn geweest als een globaal inzicht zal moeten hebben in het uitgavenpatroon in dezelfde periode om daaruit te kunnen afleiden in welke welstand partijen hebben geleefd. De behoefte zal daarnaast zo veel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten - en gelet op de welstand redelijke - kosten van levensonderhoud door de rechter worden bepaald.

5.5

De man voert in zijn vierde grief aan dat bij de vaststelling van de behoefte van de vrouw niet moet worden uitgegaan van de hofnorm, maar dat de vrouw haar behoefte met een behoeftelijst moet onderbouwen.

De vrouw stelt op haar beurt dat zij met haar huidige inkomen haar behoefte niet met een behoeftelijst kan onderbouwen, omdat haar huwelijksgerelateerde behoefte haar huidige inkomen overstijgt. Niettemin heeft de vrouw twee behoeftelijsten overgelegd (productie XIII bij journaalbericht van mr. Van de Gevel van 21 maart 2019 en productie IX bij brief van mr. Van de Gevel van 26 april 2018).

5.6

Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat de vrouw de door haar overgelegde behoeftelijsten, tegenover de betwisting door de man, onvoldoende met toelichtende bescheiden, zoals facturen en betaalbewijzen, heeft onderbouwd. Het hof volgt de man evenwel niet in zijn stelling dat de vrouw geen enkele behoefte aan partneralimentatie heeft, nu zij haar behoefte onvoldoende met bewijsstukken heeft onderbouwd. Grief 4 in het principaal hoger beroep faalt dan ook. Gelet op het voorgaande zal het hof, evenals de rechtbank, de behoefte van de vrouw vaststellen aan de hand van de hofnorm.

Door partijen is geen grief gericht tegen de door de rechtbank aan de hand van de hofnorm gemaakte cijfermatige berekening van het netto besteedbare gezinsinkomen van € 6.274,- per maand, verminderd met de kosten van de kinderen van € 1.500,- per maand, waardoor een bedrag aan behoefte van € 4.774,- netto per maand resteert. De vrouw heeft behoefte aan 60% van dit gezamenlijk gezinsinkomen, hetgeen neerkomt op € 2.864,40 netto per maand, nu een eenpersoonshuishouden per persoon in het algemeen duurder is dan een tweepersoonshuishouden.

5.7

Van behoeftigheid is sprake als de vrouw niet voldoende inkomsten heeft tot haar levensonderhoud, noch zich deze in redelijkheid kan verwerven.

5.8

De man stelt in zijn tweede grief dat de vrouw in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Hij voert aan dat de vrouw haar baan voor 28 uur per week als stewardess zonder overleg heeft opgezegd en meent dat haar keuze om haar baan op te zeggen voor rekening van de vrouw dient te blijven en dat moet worden uitgegaan van het inkomen dat de vrouw als stewardess verdiende. Volgens de man is sprake van verwijtbaar inkomensverlies. De vrouw heeft bovendien een afgeronde Hbo-opleiding, is nog jong en heeft eerder ook 28 uur per week gewerkt.

De vrouw stelt hiertegenover dat zij niet geheel in haar behoefte kan voorzien. De vrouw voert in dit kader aan dat zij tijdens het huwelijk voor 28 uur per week als stewardess heeft gewerkt, maar dat zij deze baan in overleg met de man heeft opgezegd toen partijen in [land] woonden. Het is voor de vrouw nu niet meer mogelijk om als stewardess te werken, omdat zij de volledige zorg voor de kinderen draagt, nu de man in [land] is blijven wonen en werken. De vrouw werkt daarom 20 uur per week en zo veel mogelijk tijdens de schooluren van de kinderen.

5.9

Het hof overweegt als volgt. Vast staat dat de man woont en werkt in [land] . De vrouw woont thans met de kinderen in Nederland en werkt, naast de verzorging en opvoeding van de kinderen die zij alleen moet dragen, 20 uur per week. Evenals de rechtbank oordeelt het hof de huidige omvang van de werkzaamheden van de vrouw, gelet ook op de leeftijd van de kinderen, redelijk en passend. Voor zover de man stelt dat de vrouw tijdens het huwelijk meer uren heeft gewerkt, overweegt het hof dat partijen destijds samen de verzorging en opvoeding van de kinderen deelden. Niet is gebleken dat de vrouw niet aan haar inspanningsverplichting heeft voldaan om een hoger inkomen te verkrijgen. Terecht heeft de vrouw in grief 5 in incidenteel hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank bij het bepalen van haar behoeftigheid in het kader van het berekenen van de partneralimentatie, ten onrechte het door de vrouw ontvangen kindgebonden budget met alleenstaande ouderschapskop bij haar inkomen heeft opgeteld. Dit betekent dat het hof rekening houdt met een inkomen aan de zijde van de vrouw van € 1.120,- netto per maand. Grief 5 in het incidenteel hoger beroep slaagt dus. Grief 2 in het principaal hoger beroep, waarin de man stelt dat van de vrouw mag worden verwacht dat zij een hoger inkomen realiseert dan wat zij nu verdient, faalt, grief 2 in het incidenteel hoger beroep, waarin de vrouw aanvoert dat dient te worden uitgegaan van haar werkelijke inkomen, slaagt.

5.10

Zoals reeds door rechtbank is overwogen bedraagt de aanvullende behoefte van de vrouw € 2.864,- netto per maand minus haar inkomen van € 1.120,- netto per maand, hetgeen neerkomt op € 1.744,- netto per maand. Gebruteerd bedraagt de behoefte van de vrouw aldus € 2.793,- per maand.

De draagkracht van de man

5.11

De man stelt dat zijn draagkracht niet toereikend is om enige bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te betalen. De vrouw betwist dat.

5.12

Ter mondelinge behandeling zijn partijen overeengekomen dat bij de bepaling van het inkomen van de man mag worden uitgegaan van de cumulatieven op de salarisstrook van december 2018 (productie 7 bij het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep). Grief 1 in het principaal hoger beroep en grief 1 in het incidenteel hoger beroep behoeven daarom geen bespreking meer.

Op de salarisstrook van de man van december 2018 staan de inkomenscomponenten “Gross salary”, “Bonus” en “Other Allowances” vermeld, die in totaal neerkomen op 132.623,- [land] Dollars ( [valuta] ). Het hof gaat voorbij aan de stelling van de man dat geen rekening moet worden gehouden met zijn bonus, omdat deze zou fluctueren en dus ook lager kan uitvallen, nu de man ter mondelinge behandeling heeft verklaard dat hij nog niet weet of zijn bonus in 2018 (die wordt uitgekeerd in 2019) hoger of lager zal uitvallen.

5.13

Bij de bepaling van de belastingdruk strekt op het inkomen van de man een vrijstelling van 9.000,- [valuta] in mindering, bestaande uit een vrijstelling van 1.000 [valuta] die elke werknemer ontvangt en 4.000,- [valuta] voor ieder kind van de man. Daarmee is de man over 132.623,- [valuta] minus 9.000,- [valuta] , zijnde 123.623,- [valuta] belastingplichtig. Over de eerste 120.000,- [valuta] dient de man, naar de vrouw onweersproken heeft gesteld, 7.950,- [valuta] belasting te betalen. Over het meerdere dient de man 15% inkomstenbelasting te betalen, dus 15% over 3.623,- [valuta] , zijnde 543,- [valuta] . De man dient aldus 7.950,- [valuta] plus 543,- [valuta] , zijnde 8.493,- [valuta] , aan inkomstenbelasting te betalen.

Het netto inkomen van de man bedraagt gelet op het voorgaande 132.623,- [valuta] minus 8.493 [valuta] is 124.130,- [valuta] . Omgerekend naar euro’s bedraagt het netto jaarinkomen van de man € 81.375,- (€ 6.781,- per maand).

5.14

Nu het de vaststelling van de draagkracht van de man voor partneralimentatie betreft, houdt het hof evenals partijen rekening met de norm voor een alleenstaande en het door de Expertgroep Alimentatienormen aanbevolen draagkrachtpercentage van 60.

5.15

Ter mondelinge behandeling zijn partijen ook overeengekomen dat aan de zijde van de man rekening dient te worden gehouden met woonlasten van € 1.300,- per maand. Grief 6 in het incidenteel hoger beroep, waarin de vrouw de hoogte van de woonlasten van de man aan de orde stelt, behoeft daarom geen bespreking meer.

5.16

De man voert in grief 5 in het principaal hoger beroep aan dat hij, zo lang hij in [land] woont en werkt, geen recht heeft op nationale volksverzekeringen, WW-uitkering en ziektewetuitkering. Daarnaast zal de man zelf pensioen moeten opbouwen. De man verzoekt het hof daarom rekening te houden met in totaal € 500,- per maand om deze risico’s af te dekken en daarvoor gelden te reserveren.

De vrouw voert verweer. De man heeft volgens de vrouw niet alleen de door hem gestelde lasten niet onderbouwd, maar hij heeft ook nagelaten te onderbouwen welk systeem in [land] geldt. Daarnaast zou de man volgens de vrouw niet in [land] hoeven blijven indien hij zijn baan zou verliezen en zou de man zich bij verlies van zijn baan moeten inspannen om een nieuwe baan te vinden.

5.17

Het hof overweegt als volgt. Met de vrouw is het hof van oordeel dat de man, indien hij zijn baan zou verliezen, zich moet inspannen om een baan met hetzelfde inkomen te vinden. Als dit niet zou lukken, ligt het op de weg van de man wijziging van de door hem te betalen onderhoudsbijdragen te verzoeken. Het voorgaande laat onverlet dat de man in zijn huidige dienstbetrekking geen pensioenpremie afdraagt en dat de man bij ziekte niet in aanmerking komt voor een eventuele ziektewetuitkering. Het hof is van oordeel dat de man in staat moet worden gesteld hiervoor reserveringen te treffen. Gelet op de hoogte van het inkomen van de man komt een bedrag van € 500,- per maand voor reserveringen het hof niet onredelijk voor. Dat de man nog niet daadwerkelijk verzekeringen heeft afgesloten, doet daaraan in de onderhavige situatie, waarin de man in [land] woont, niet af. Het hof is voorts van oordeel dat de man deze reserveringen niet uit zijn vrije ruimte behoeft te voldoen, nu ook bij in Nederland werkzame werknemers rekening wordt gehouden met te betalen premies volksverzekering en af te dragen pensioenpremie. Grief 5 in het principaal hoger beroep slaagt.

5.18

Bij journaalbericht van mr. Verweij van 24 maart 2019 heeft de man verzocht bij de berekening van zijn draagkracht rekening te houden met € 500,- per maand aan zogenaamde “hardship”. De man voert in dit kader aan dat hij in het buitenland woont en werkt, waardoor hij het dagelijks contact met familie en vrienden moet missen. De man leeft daardoor in feite in een sociaal isolement. Doordat de man zich deze opoffering getroost, heeft hij een hoger salaris dan hij in Nederland zou kunnen verdienen, wat volgens de man mede in het belang van de vrouw en kinderen is, omdat zij aanspraak kunnen maken op een hogere bijdrage in hun levensonderhoud, respectievelijk verzorging en opvoeding. De man meent dan ook dat met deze opoffering in financiële zin rekening moet worden gehouden door € 500,- per maand in mindering te brengen op zijn draagkracht.

Het hof overweegt, nog daargelaten de vraag of de man deze grief al dan niet te laat naar voren heeft gebracht, dat het de keuze van de man is geweest om in het buitenland te wonen en werken. Dat de man hierdoor een hogere draagkracht heeft, heeft voor de kinderen en de vrouw een positief gevolg in financiële zin, maar hier staat tegenover dat de kinderen de man in hun leven als opvoeder moeten missen en dat de vrouw geen beroep kan doen op de man als medeopvoeder van de kinderen, hetgeen ook voor hen een grote opoffering is. Reeds hierom dient het verzoek van de man om een financiële compensatie vast te stellen te worden afgewezen.

5.19

Nu de man niet in Nederland belastingplichtig is, heeft hij geen recht op belastingvoordeel over de door hem te betalen partneralimentatie, zodat het hof de draagkracht van de man niet zal bruteren.

5.20

Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden heeft de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, [datum ] , draagkracht voor een partneralimentatie van € 1.307,- per maand. Met ingang van 1 mei 2019, de datum met ingang waarvan partijen een nieuwe kinderalimentatie zijn overeengekomen, heeft de man een draagkracht voor partneralimentatie van € 1.234,- per maand. Deze bedragen overstijgen de behoefte van de vrouw van € 1.744,- netto per maand of € 2.793,- bruto per maand niet.

6De slotsom

6.1

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking met ingang van 1 mei 2019 vernietigen ten aanzien van de kinderalimentatie en vernietigen ten aanzien van de partneralimentatie en de bestreden beschikking bekrachtigen, voor zover het de kinderalimentatie over de periode van 1 januari 2018 tot 1 mei 2019 betreft.

6.2

Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

7Aanhechten draagkrachtberekeningen

Het hof heeft twee berekeningen van de draagkracht van de man gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekeningen is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

8De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:

vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 19 juni 2018, ten aanzien van de kinderalimentatie over de periode vanaf 1 mei 2019 en ten aanzien van de partneralimentatie, en in zoverre opnieuw beschikkende:

bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 1 mei 2019 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen € 637,50 per kind per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;

bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, zijnde [datum ] , als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud € 1.307,- per maand zal betalen en met ingang van 1 mei 2019 € 1.234,- per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 19 juni 2018 ten aanzien van de kinderalimentatie over de periode van 1 januari 2018 tot 1 mei 2019;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. C.J. Laurentius-Kooter, R. Krijger en I.G.T.M. Weijers-van der Marck, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 30 april 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733