Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 25-04-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:3679

Datum publicatie09-09-2019
Zaaknummer200.237.658
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenFamilievermogensrecht; Titel 8 Huwelijksvoorwaarden; Omvang van de gemeenschap art. 1:94; Verknochtheid
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Verdeling huwelijksgoederengemeenschap. De vordering van de vrouw op haar voormalige echtgenoot maakt onderdeel uit van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen. Partijen hebben beiden, na aanvankelijk gezamenlijke bespreking van de mogelijkheid tot het opmaken van huwelijkse voorwaarden voorafgaande aan het sluiten van hun huwelijk, om voor ieder moverende redenen, afgezien van het verlijden van huwelijkse voorwaarden.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.237.658

(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 433025, 441716 en 441717)

beschikking van 25 april 2019

inzake

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker in hoger beroep,

verder te noemen: de man,

advocaat: mr. H.L. van Toorenburg te Utrecht,

en

[verweerster] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerster in hoger beroep,

verder te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. M. Rikken te Amsterdam.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 7 juli 2017 en 24 januari 2018 (laatstgenoemde beschikking hierna: de bestreden beschikking), uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift met productie 1, ingekomen op 24 april 2018;

- het verweerschrift met producties 39 tot en met 41;

- een journaalbericht van mr. Rikken van 14 februari 2019 met producties 42 tot en met 44;

- een journaalbericht van mr. Van Toorenburg van 11 februari 2019 met producties 2 tot en met 5;

- een journaalbericht van mr. Van Toorenburg van 21 februari 2019 met producties.

2.2

De mondelinge behandeling heeft op 7 maart 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De man is tevens bijgestaan door M.M.T. Crockett, tolk in de Engelse taal.

3De feiten

3.1

Partijen zijn op [datum] te [plaats] in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk zijn geen kinderen geboren.

3.2

De vrouw heeft de [nationaliteit] , de man de [nationaliteit] .

3.3

De vrouw heeft op 2 februari 2017 een verzoek tot echtscheiding ingediend.

3.4

Bij voormelde beschikking van 7 juli 2017 heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw tot nietigverklaring van het huwelijk afgewezen en de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Voorts is het verzoek tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap aangehouden.

3.5

Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, beschikking heeft de rechtbank aan ieder van partijen de eigen banksaldi per peildatum van 2 februari 2017 toegedeeld, onder de verplichting om de saldi met elkaar te verrekenen, aan ieder van partijen de computer, laptop en iPad die hij of zij reeds in zijn of haar bezit heeft zonder nadere verrekening toegedeeld en het meer of anders verzochte afgewezen.

3.6

Bij beschikking van 26 april 2018 heeft dit hof de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 7 juli 2017, voor zover daarbij de echtscheiding is uitgesproken, bekrachtigd.

3.7

Het huwelijk van partijen is op [datum] ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de desbetreffende openbare registers van de burgerlijke stand.

4De omvang van het geschil

4.1

Tussen partijen is in geschil de verdeling van de gemeenschap van goederen van partijen die op 2 februari 2017 is ontbonden door indiening door de vrouw van een verzoek tot echtscheiding.

4.2

De man is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Grief I ziet op de vordering die de vrouw heeft op haar ex-echtgenoot [naam] (hierna: de ex-echtgenoot), grief II op de schulden en grief III op de aandelen in de rechtspersoon naar [naam onderneming] hierna: [naam onderneming] . Grief IV ziet op overige goederen door de vrouw ontvangen uit haar relatie met haar ex-echtgenoot.

4.3

De man verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, partiële vernietiging van de bestreden beschikking en opnieuw rechtdoende dat het hof:

I. de vordering van de vrouw op haar ex-echtgenoot aan de vrouw toe te delen en haar wegens overbedeling te veroordelen tot het betalen van een bedrag van € 30.404,50 aan de man binnen twee weken na de te wijzen beschikking, althans een bedrag met ingang van een datum die het hof juist acht;

II. bepaalt dat partijen voor gelijke delen draagplichtig zijn voor de schulden genoemd onder randnummer 5. van het beroepschrift;

III. de vrouw veroordeelt tot het betalen van € 5.000,- schadevergoeding, dan wel de aandelen [naam onderneming] aan de vrouw toedeelt zonder verrekening van de waarde daarvan, dan wel de vrouw veroordeelt tot het betalen van een bedrag van € 2.500,- uit hoofde van overbedeling;

IV. de overige gemeenschapsgoederen waardeert op een bedrag van € 20.000,- en deze goederen aan de vrouw toedeelt en de vrouw wegens overbedeling veroordeelt tot betaling aan de man een bedrag van € 10.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van de te wijzen beschikking tot de dag der algehele voldoening, althans een beslissing neemt die het hof juist acht.

Kosten rechtens.

4.4

De vrouw voert verweer. Zij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de man in zijn hoger beroep, dan wel tot afwijzing daarvan.

5De motivering van de beslissing

IPR

5.1

De Nederlandse rechter is bevoegd om kennis te nemen van het geschil op grond van het bepaalde in artikel 3 Brussel II bis.

5.2

Het hof verenigt zich met hetgeen de rechtbank heeft overwogen in haar beschikking van 7 juli 2017 met betrekking tot het toepasselijk recht, in casu het Nederlandse recht. Nu geen van partijen tegen dit oordeel is opgekomen, is de appelrechter gebonden aan het oordeel van de rechter in eerste instantie, tenzij een regel van openbare orde is geschonden (HR 11 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:394, conclusie P-G van 11 december 2015 en HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1525, conclusie P-G van 10 april 2015).

peildata

5.3

Tegen de door de rechtbank gehanteerde peildatum van 2 februari 2017 is geen grief geformuleerd. Voormelde datum is de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend. Die datum geldt als peildatum voor de omvang en de samenstelling van de huwelijksgoederengemeenschap.

5.4

Voor de bepaling van de waarde bij de verdeling moet, zoals door de rechtbank is overwogen en waartegen geen grief is geformuleerd, worden uitgegaan van de waarde ten tijde van de verdeling. Van deze hoofdregel wordt weliswaar afgeweken, indien partijen anders zijn overeengekomen of uit de eisen van de redelijkheid en billijkheid die de rechtsverhouding tussen partijen beheersen anders voortvloeit, maar daarvan is hier niet gebleken.

vordering van de vrouw op haar ex-echtgenoot (grief I)

5.5

De man voert in zijn eerste grief aan dat de rechtbank geen beslissing heeft genomen ter zake van de vordering van de vrouw op haar ex-echtgenoot. Hij verzoekt het hof de vordering aan de vrouw toe te delen en haar te veroordelen tot betaling aan hem van de helft van de waarde van de vordering op de peildatum, vermeerderd met de wettelijke rente. De vrouw heeft verweer gevoerd.

5.6

Het hof overweegt als volgt. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 3.5. van de beschikking van 24 januari 2018 uiteengezet waarom zij van oordeel is dat de vordering van de vrouw op haar ex-echtgenoot tot de gemeenschap van goederen van partijen behoort. Het hof sluit zich daar, na eigen onderzoek, bij aan en maakt die overweging tot de zijne. In de procedure is niet gebleken dat de vaststaande feiten en gestelde omstandigheden waarop de rechtbank haar oordeel heeft gebaseerd niet juist zijn geweest. Ook toepassing, zoals de vrouw wenst, van de Haviltex-norm, waarmee de vrouw betoogt dat het nimmer de bedoeling van partijen was om in de wettelijke gemeenschap van goederen te huwen, maakt voormeld oordeel niet anders. Partijen hebben rechtsgeldig een huwelijk gesloten. Zij hebben beiden, na aanvankelijk gezamenlijke bespreking van de mogelijkheid tot het opmaken van huwelijkse voorwaarden voorafgaande aan het sluiten van hun huwelijk, om voor ieder moverende redenen, afgezien van het verlijden van huwelijkse voorwaarden.

Niet in geschil is dat in de procedure tussen de vrouw en haar ex-echtgenoot de vordering door dit hof op 12 september 2017 is vastgesteld op € 47.363,-. Dat dat vorderingsrecht op de peildatum meer zou bedragen is voor het hof geen reden om van een ander bedrag uit te gaan, nu bij de door dit hof in voornoemde procedure vastgestelde omvang van het vorderingsrecht rekening is gehouden met de voordien al door de ex-echtgenoot aan de vrouw betaalde bedragen. Van dat geld heeft de vrouw, onder meer, na het beëindigen van de samenleving, maar voor de peildatum, een bedrag van € 5.000,-, betaald aan de man. De man heeft daarom nog recht op de helft van € 47.363,-. Om dezelfde reden kan de vrouw geen aanspraak maken op verrekening van het door haar betaalde bedrag van € 5.000,- met de overbedelingsvordering van de man ten bedrage van € 23.681,50. De eerste grief van de man slaagt in zoverre.

schulden (grief II)

5.7

In zijn tweede grief stelt de man dat de rechtbank zijn verzoeken ter zake van zijn schulden heeft afgewezen onder het oordeel dat niet valt vast te stellen dat de schulden op de peildatum al bestonden. De man verzoekt het hof om te bepalen dat partijen voor gelijke delen draagplichtig zijn voor de schulden aan Sparkasse Darmstadt, Hermans & Schuttevaer notarissen en aan zijn voormalig advocaat, alsook voor de opgelopen incassokosten. De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

5.8

Ingevolge artikel 1:94 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) omvat de gemeenschap, wat haar lasten betreft, alle schulden van ieder der echtgenoten. De hoofdregel is dat alle schulden, zowel vóór als tijdens huwelijk aangegaan, gemeenschappelijk zijn, ongeacht wie van beide echtgenoten de schuld is aangegaan.

De bepaling ex artikel 1:94 lid 2 BW zegt slechts iets over de draagplicht voor deze schulden (ieder bij helfte). Zij heeft geen betrekking op de verhaalbaarheid ex artikel 1:95 en 1:96 BW. In lid 3 van voormelde bepaling wordt bepaald dat goederen en schulden niet in de gemeenschap van goederen vallen voor zover verknochtheid zich hiertegen verzet. Een uitzondering geldt in het geval van verknochtheid of van een uitgezonderde schuld, en in verband met het tweede dat een uitzondering geldt wanneer het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat een der partijen ter zake van een gemeenschapsschuld voor de helft draagplichtig is.

5.9

Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting ziet het hof geen grond om af te wijken van de hoofdregel dat ieder van de ex-echtgenoten de helft van de gemeenschapsschulden draagt. Zoals hiervoor is overwogen geldt als peildatum voor de omvang van de huwelijksgemeenschap de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek, te weten 2 februari 2017. Naar het oordeel van het hof is niet gebleken dat sprake is van verknochtheid. De vrouw heeft geen bijzondere omstandigheden heden gesteld of onderbouwd die dat aannemelijk maken. Dit brengt met zich dat voor de omvang de schulden per 2 februari 2017 bepalend zijn en dat ieder der partijen voor de helft draagplichtig is voor de gemeenschapsschulden per die datum. Het brengt tevens mee dat de schulden, aangegaan in de periode vanaf het uiteengaan van partijen tot de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding, gemeenschapsschulden zijn.

5.10

Het hof is van oordeel dat de man, tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw, niet heeft aangetoond wat de hoogte van de schuld aan de Sparkasse Darmstadt op de peildatum was. Dit had wel op zijn weg gelegen. De man heeft een paar e-mails van de bank overgelegd waaruit op de zitting kon worden afgeleid dat de bank geld te vorderen heeft, maar daaruit is niet af te leiden op wie de bank een vordering heeft; of het een persoonlijke schuld van de man betreft of dat een of meer van die schulden zakelijk is. De man heeft op de zitting verklaard dat hij het geld heeft geleend om een onderneming te starten. Hij heeft verzuimd om bankafschriften en leningsovereenkomst(en) en in het geding te brengen, waaruit de tenaamstelling kan blijken en ook heeft hij geen jaarstukken van [naam onderneming] in het geding gebracht. Bij gebrek aan voldoende onderbouwing door de man van zijn stelling dient naar het oordeel van het hof de beslissing van de rechtbank op dit punt in stand te blijven.

5.11

Ter zake van de schuld aan Hermans & Schuttevaer Notarissen van € 953,30 (het betreft de rekening van € 740,30, vermeerdert met rente van € 78,64, incassokosten van € 11,04 en btw van € 32,32) heeft de man bewijsstukken in het geding gebracht. Vaststaat dat de schuld op de peildatum reeds bestond, zodat naast de man ook de vrouw draagplichtig (en na ontbinding van het huwelijk aansprakelijk) is voor deze schuld. Dat, zoals de vrouw stelt, het verzoek van de man moet worden afgewezen omdat onduidelijk is of het om opeisbare schulden gaat, maakt voormeld oordeel omtrent de hoofdelijke aansprakelijkheid niet anders. Indien immers zou blijken dat op de peildatum een bepaalde schuld niet langer bestond, of niet opeisbaar is, volgt daaruit ook geen aansprakelijkheid.

5.12

Voor wat betreft de advocaatkosten in het kader van de echtscheidingsprocedure gemaakt, is het hof van oordeel dat ieder van partijen de eigen kosten, ook die van voor de peildatum, voor zijn/haar rekening neemt. De man heeft niet aannemelijk gemaakt dat de factuur ziet op kosten van partijen gezamenlijk.

5.13

De tweede grief van de man faalt deels en slaagt deels.

aandelen [naam onderneming] (grief III)

5.14

De man voert in zijn derde grief aan dat de rechtbank zijn verzoek om de aandelen [naam onderneming] aan de vrouw toe te delen heeft afgewezen. De vrouw heeft zich jegens hem onrechtmatig gedragen en hij heeft hierdoor schade geleden. Hij verzoekt het hof om de vrouw te veroordelen tot betaling van € 5.000,-, dan wel de aandelen aan haar toe te delen, zodat zij de schade die zij heeft toegebracht zelf moet betalen, dan wel de vrouw te veroordelen tot betaling van € 2.500,- uit hoofde van overbedeling. De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

5.15

Vast staat dat de aandelen deel uitmaken van de huwelijksgoederengemeenschap en dat zij in de verdeling betrokken moeten worden. De aandelen zijn door de man ten huwelijk aangebracht en hij was en is enig bestuurder van de vennootschap. Hij was degene die activiteiten in de onderneming ontplooide, terwijl de vrouw nimmer bemoeienis met de onderneming heeft gehad. Om die reden ligt het in de rede om de aandelen aan de man toe te delen. De omstandigheid dat de vrouw schade aan de onderneming toegebracht zou hebben zoals de man stelt en de vrouw betwist, is geen reden om tot een ander oordeel te komen. De vrouw stelt niet dat de aandelen een waarde vertegenwoordigen zodat dat toedeling van de aandelen aan de man niet leidt tot het vaststellen van een overbedelingsvergoeding. Het hof wijst de vordering tot vergoeding van de nog door de man te maken kosten verband houdend met de liquidatie van de vennootschap af omdat de man tegenover de betwisting door de vrouw noch heeft aangetoond dat liquidatie van de vennootschap noodzakelijk is, noch dat de daarmee gemoeide kosten € 5.000,- bedragen. Het hof zal bepalen dat partijen dienen over te gaan tot uitvoering van de verdeling in Duitsland en dat zij daarbij de daar geldende formaliteiten in acht dienen te nemen. De man dient de daarmee gemoeide kosten te dragen. De grief faalt.

overige goederen (grief IV)

5.16

De man voert in zijn vierde grief aan dat de rechtbank geen gevolgtrekking heeft gegeven aan het feit dat de vrouw geen enkele onderbouwing van de gemeenschap in het geding heeft gebracht. De vrouw heeft inboedelgoederen uit haar eerdere relatie ontvangen. Zij heeft daar over geen inzage gegeven. De man verzoekt het hof om de overige goederen van de vrouw op een bedrag van € 20.000,- te waarderen, de goederen aan haar toe te delen en haar te veroordelen tot betaling aan hem van € 10.000,- wegens overbedeling, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

5.17

De waarde van een gemiddelde tweedehands inboedel – zo mag algemeen bekend worden verondersteld – wordt veelal op een laag bedrag getaxeerd. Dat tot de inboedel kostbare zaken behoren is niet gebleken. Nu de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake zou zijn van een inboedel die meer waarde heeft dan gebruikelijk maar tevens vast staat dat hij geen van de tot de inboedel behorende zaken heeft ontvangen, slaagt zijn vierde grief in zoverre dat de vrouw wegens overbedeling gehouden is om aan de man een bedrag van € 1.500,- te betalen.

wettelijke rente

5.18

Ter zake van de door de man verzochte vermeerdering met de wettelijke rente overweegt het hof als volgt. De verschuldigdheid van wettelijke rente in het kader van de verdeling van een huwelijksgoederengemeenschap ontstaat eerst op het moment dat de verdeling is vastgesteld. Pas na vaststelling van hetgeen verschuldigd is, kan er sprake zijn van verzuim (HR 8 juli 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT2623). De Hoge Raad verwijst naar een eerdere uitspraak (HR 20 oktober 2000, NJ 2002, 436). Nu eerst in hoger beroep de overbedelingsvordering in het kader van de verdeling wordt vastgesteld (rov. 5.6, 5.11 en 5.17) zal de vrouw eerst wettelijke rente verschuldigd zijn per de datum van deze beschikking. Het hof beslist als volgt.

betalingsregeling

5.19

De rechter heeft op grond van artikel 3:185 lid 3 BW de mogelijkheid een betalingsregeling vast te stellen. Op de mondelinge behandeling heeft de vrouw aangegeven dat zij noch over inkomen noch over vermogen beschikt om een overbedelingsvordering in een keer aan de man te kunnen betalen. Zij heeft daarom verzocht om deze vordering in termijnen van € 25,- per maand te mogen voldoen. Het hof zal dit verzoek afwijzen omdat de aangeboden termijnbedragen niet in verhouding staan tot de omvang van de verplichting en het op deze wijze onevenredig lang duurt voordat de andere deelgenoot van de ontbonden gemeenschap over zijn aandeel kan beschikken. Bij gebreke van een met stukken onderbouwd voorstel voor een afbetalingsregeling ziet het hof geen mogelijkheid een andere regeling te overwegen dan die door de vrouw verzocht.

6De slotsom

6.1

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt grief 1, slagen grieven 2 en 4 deels en faalt grief 3. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.

6.2

Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap betreft.

7De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 24 januari 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:

deelt de vordering van de vrouw op haar ex-echtgenoot van € 47.363,- aan de vrouw toe;

veroordeelt de vrouw om wegens overbedeling aan de man te betalen een bedrag van

€ 23.681,50 (zegge: drieëntwintigduizend en zeshonderdeenentachtig euro en vijftig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na heden tot de dag der algehele voldoening;

bepaalt dat partijen voor de schuld bij Hermans & Schuttevaer Notarissen ieder voor

€ 476,65 draagplichtig zijn;

deelt de aandelen [naam onderneming] aan de man toe;

bepaalt dat partijen dienen over te gaan tot uitvoering van de verdeling van de aandelen ten overstaan van een notaris in Duitsland;

veroordeelt de vrouw om wegens overbedeling aan de man te betalen een bedrag van

€ 1.500,- (zegge: vijftienhonderd euro), vanaf heden te vermeerderen met de wettelijke rente tot de dag der algehele voldoening;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

compenseert de kosten van het geding in hoger beroep, dat elke partij de eigen kosten draagt;

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. J.U.M. van der Werff, M.L. van der Bel en K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door G.J. Heuvelink als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. Van der Bel en is op 25 april 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733