Rechtbank Midden-Nederland 20-06-2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:3527

Datum publicatie05-09-2019
ZaaknummerC/16/484444 / JE RK 19-1416
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsUtrecht
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet; Ondertoezichtstelling 1:254 e.v. BW; Raad voor de Kinderbescherming
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

De kinderrechter is van oordeel dat sprake is van een bedreiging in de ontwikkeling van minderjarige, maar de Raad voor de Kinderbescherming heeft (nog) geen verzoek ondertoezichtstelling gedaan. Voor de beide andere kinderen van moeder loopt een ondertoezichtstelling. Kinderrechter past de bevoegdheid van art. 1:255 lid 5 BW analoog toe en stelt de minderjarige ambtshalve onder toezicht.

Volledige uitspraak


beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht

Zittingsplaats: Utrecht

Zaakgegevens: C/16/484444 / JE RK 19-1416

Datum uitspraak: 20 juni 2019

Beschikking ambtshalve ondertoezichtstelling

betreffende

[naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [voornaam van minderjarige] .

De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[A] , hierna te noemen de moeder,

wonende te [woonplaats] .

Het verloop van de procedure

De kinderrechter heeft op 20 juni 2019 het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [B (voornaam)] en [C (voornaam)] , het (half)broertje en (half)zusje van [voornaam van minderjarige] , behandeld. Ter zitting heeft de kinderrechter het voornemen om [voornaam van minderjarige] ambtshalve onder toezicht te stellen, aan de orde gesteld.

Gehoord zijn:

  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. C.C. Sneper,

  • mevrouw [D] , namens de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers, hierna te noemen de GI, gevestigd te [vestigingsplaats] .

Tijdens de zitting van 20 juni 2019 heeft de GI een brief van [voornaam van minderjarige] overgelegd, waar de kinderrechter kennis van heeft genomen.

Op 12 juli 2019 is [voornaam van minderjarige] door de kinderrechter gehoord.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam van minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.

[voornaam van minderjarige] verblijft in een netwerkpleeggezin.

De verdere beoordeling

Uit de overgelegde stukken is gebleken dat er een ondertoezichtstelling van [voornaam van minderjarige] is geweest van november 2017 tot november 2018. Destijds is de ondertoezichtstelling afgesloten, omdat er voldoende positieve ontwikkelingen waren met betrekking tot [voornaam van minderjarige] . Inmiddels is de situatie van [voornaam van minderjarige] aanzienlijk veranderd. In de afgelopen maanden heeft zij bij een vertrouwenspersoon op school en een vriendin van de moeder uitspraken gedaan over de in haar visie zeer zorgelijke opvoedingssituatie bij de moeder. Vanuit het netwerk van de moeder heeft [naam organisatie] ook zorgmeldingen ontvangen over deze opvoedingsomgeving. Ten aanzien van [voornaam van minderjarige] is met name gemeld dat zij vele huishoudelijke taken verricht, wordt belast met volwassenzaken en er uitgeput uitziet. In mei van dit jaar is [voornaam van minderjarige] daarom door [naam organisatie] bij een vriendin van de moeder geplaatst. Dit heeft plaatsgevonden in overeenstemming met de moeder.

In november 2018 is de ondertoezichtstelling van [B (voornaam)] en [C (voornaam)] niet afgesloten. Mede naar aanleiding van de diverse zorgmeldingen zijn [B (voornaam)] en [C (voornaam)] in juli 2019 uit huis geplaatst met een machtiging van de kinderrechter op verzoek van de GI. Op 20 juli 2019 heeft de kinderrechter het aangehouden gedeelte van de machtiging tot uithuisplaatsing ter zitting behandeld.

De kinderrechter heeft ter zitting aangegeven dat uit de stukken naar voren komt dat [voornaam van minderjarige] en haar moeder geen contact meer hebben, de relatie complex is en dat mede door de informatie van [voornaam van minderjarige] tot de uithuisplaatsing van [B (voornaam)] en [C (voornaam)] heeft geleid. Daarnaast zijn er twee verschillende organisaties betrokken bij de uithuisplaatsing, enerzijds van [B (voornaam)] en [C (voornaam)] , anderzijds van [voornaam van minderjarige] . De kinderrechter heeft aangegeven dat zij overwoog haar bevoegdheid van 1:255, vijfde lid van het Burgerlijk Wetboek analoog toe te passen in een situatie als de onderhavige dat er geen verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: Raad) tot ondertoezichtstelling wordt gedaan, maar dat een verzoek lopende een ondertoezichtstelling van broertjes en zusjes wordt gedaan. Op grond van die bepaling kan de kinderrechter ambtshalve broertjes en zusjes onder toezicht stellen als de Raad een dergelijk verzoek niet heeft gedaan.

Ter zitting bleek dat de situatie van [voornaam van minderjarige] besproken zal worden bij een jeugdbeschermingstafel en dat er een verzoek tot een beschermingsonderzoek door de Raad gedaan zal worden.

De kinderrechter heeft vervolgens de zitting geschorst om de moeder in de gelegenheid te stellen met haar advocaat te overleggen om te kunnen reageren op de overweging van de kinderrechter om van haar ambtshalve bevoegdheid gebruik te maken. De advocaat heeft vervolgens verklaard dat de moeder instemt met een ondertoezichtstelling. Zij hoopt dat het beter mag gaan met [voornaam van minderjarige] en zou graag weer in contact met haar zijn.

Omdat er geen juridische vader van [voornaam van minderjarige] bekend is, is de moeder de enige belanghebbende.

De kinderrechter is van oordeel dat er sprake is van een bedreiging in de ontwikkeling van [voornaam van minderjarige] . Zij is een twaalf jarig meisje die onvoldoende kind kan zijn en niet voldoende duidelijkheid, structuur en veiligheid ervaart. Om de ontwikkelingsbedreiging af te wenden, is het noodzakelijk dat de moeder in samenwerking met de hulpverlening de bestaande problemen gaat aanpakken en een stabiele en veilige opvoedingsomgeving gaat creëeren. Nu [voornaam van minderjarige] in haar brief heeft laten weten dat zij momenteel geen contact wil hebben met haar moeder acht de kinderrechter het onvoldoende haalbaar om de zorgen over [voornaam van minderjarige] in het vrijwillige kader weg te nemen, omdat de moeder de enige gezaghebbende ouder is en zij nu geen uitvoering kan geven aan dit gezag.

Omdat de ondertoezichtstelling van [B (voornaam)] en [C (voornaam)] tot 27 november 2019 loopt, zal de kinderrechter [voornaam van minderjarige] onder toezicht stellen tot diezelfde datum.

Tot slot merkt de kinderrechter op dat ter zitting is besproken dat de GI een verzoek tot verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam van minderjarige] moet indienen, omdat zij binnen het kader van de ondertoezichtstelling uit huis is geplaatst. Als de moeder het noodzakelijk vindt om haar mening hierover te geven, moet zij uiterlijk 7 augustus 2019 schriftelijk aan de kinderrechter laten weten dat zij een zitting wenst. De kinderrechter zal het verzoek anders schriftelijk afdoen.

De beslissing


De kinderrechter:

- stelt [voornaam van minderjarige] onder toezicht van De Jeugd- & Gezinsbeschermers, gevestigd te [vestigingsplaats] , met ingang van 20 juni 2019 tot 27 november 2019;

- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2019 door mr. E.A.A. van Kalveen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van H.W. de Ruiter als griffier.

Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:

- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,

- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 29 juli 2019.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733