Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 27-08-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:6954

Datum publicatie03-09-2019
Zaaknummer200.260.548
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Geen omgang (een van) ouders;
Familieprocesrecht; Proceskosten
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Hof compenseert proceskosten, gelet op omstandigheid dat partijen in familierechtelijke rechtsbetrekking tot elkaar staan en het geschil uit deze band voortvloeit. Het waarschuwt dat dit in de toekomst anders zal kunnen zijn indien vader voortgaat met procederen terwijl er andere meer constructieve en adequate middelen voorhanden zijn buiten de rechter om: er moet gedejuridiseerd worden.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht, handel/familie

zaaknummer gerechtshof 200.260.548

(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 477474)

arrest in kort geding van 27 augustus 2019

in de zaak van

[de vader] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant in hoger beroep,

in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,

hierna: de vader,

advocaat: mr. C.J. Avis,

tegen:

[de moeder] ,

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde in hoger beroep,

in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,

hierna: de moeder,

advocaat: mr. G.L.H.M. Sliepenbeek-Sanders.

1Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 10 mei 2019 (hierna: het bestreden vonnis) dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, heeft gewezen.

2Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het arrest van 9 juli 2019,

- het bericht van 23 juli 2019 van mr. Sliepenbeek-Sanders, met producties 8 tot en met 13.

- het bericht van 26 juli 2019 van mr. Avis, met producties I tot en met VII;

- het bericht van 29 juli 2019 van mr. Avis, met productie 4.

2.2

Op 8 augustus 2019 heeft de meervoudige comparitie plaatsgevonden.

2.3

De Raad voor de Kinderbescherming is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.4

Na afloop van de comparitie heeft het hof arrest bepaald.

3De vaststaande feiten

3.1

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1. tot en met 2.4. van het bestreden vonnis. Daaruit volgt dat partijen de ouders zijn van [kind] (hierna: [kind] ), geboren op [geboortedatum] 2012 te [plaats] . Voorts dat de vader [kind] heeft erkend en de moeder met het gezag is belast. Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 17 januari 2018 (welke beschikking bij beschikking van 17 februari 2018 is hersteld) is een omgangsregeling vastgesteld in die zin dat [kind] eenmaal per twee weken van vrijdag na schooltijd tot zondag 10:30 uur bij de vader is.

4Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1

De vader heeft in eerste aanleg in conventie (samengevat) gevorderd om de moeder te veroordelen de omgangsregeling, zoals neergelegd in de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 17 januari 2018, na te komen, op verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat de moeder zich niet houdt aan het te wijzen vonnis, en de moeder te veroordelen in de proceskosten.

4.2

De moeder heeft in eerste aanleg verweer gevoerd en verzocht de vorderingen van de vader af te wijzen, voorts in reconventie gevorderd om te bepalen dat de vader zijn medewerking verleent aan het door het Jeugdgezinsteam te Eemnes te starten traject en de vader te veroordelen in de proceskosten.

4.3

De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 10 mei 2019 de vorderingen van de vader in conventie afgewezen, in reconventie bepaald dat de vader zijn medewerking dient te verlenen aan het door het Jeugdgezinsteam te Eemnes te starten traject en in conventie en in reconventie de kosten van de procedure gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5De beoordeling van de grieven en de vordering

5.1

In geschil is de omgangsregeling/het contact tussen de vader en [kind] .

5.2

De vader vordert in hoger beroep als onmiddellijke voorziening bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, met vernietiging van het bestreden vonnis:

I. de moeder te veroordelen weer mee te werken aan de omgang tussen de vader en [kind] conform de beschikking van 17 januari 2018;

II. aan de moeder een dwangsom op te leggen van € 500,- per dag dat zij zich niet houdt aan het te wijzen arrest;

III. de moeder te veroordelen in de kosten van de procedure.

5.3

De moeder concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de vader in hoger beroep en tot veroordeling van de vader in haar proceskosten.

5.4

Het hof stelt voorop dat bij beantwoording van de vraag of een in kort geding verlangde voorziening, hetzij na toewijzing, hetzij na weigering daarvan, in hoger beroep voor toewijzing in aanmerking komt, zo nodig ambtshalve, mede dient te worden beoordeeld of de eisende partij ten tijde van het arrest van het hof bij die voorziening een spoedeisend belang heeft (HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437).

5.5

De aard van het geschil tussen partijen brengt met zich dat daarmee het spoedeisende belang is gegeven.

5.6

Het hof zal zich eerst een voorlopig oordeel vormen van de feiten en het daarop toe te passen recht en vervolgens beoordelen of gelet op de belangen van partijen de gevraagde voorlopige voorziening moet worden gegeven. Het hof zal bij deze belangenafweging in elk geval het voorlopige karakter van zijn oordeel, de (beweerde) spoedeisendheid, de ingrijpendheid of onomkeerbaarheid van de voorziening en de voor- en nadelen van het uitblijven daarvan in aanmerking nemen.

5.7

De rechter die in kort geding moet beslissen op een vordering tot het geven van een voorlopige voorziening nadat de bodemrechter reeds een beslissing in de hoofdzaak heeft gegeven, dient in beginsel zijn oordeel af te stemmen op het oordeel van de bodemrechter, ongeacht of dit oordeel is gegeven in een tussenuitspraak of in een einduitspraak, in de overwegingen of in het dictum van de uitspraak, en ongeacht of de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan. Onder omstandigheden kan er plaats zijn voor het aanvaarden van een uitzondering op dit beginsel, hetgeen het geval zal kunnen zijn indien het vonnis van de bodemrechter klaarblijkelijk op een misslag berust en de zaak dermate spoedeisend is dat de beslissing op een tegen de uitspraak aangewend rechtsmiddel niet kan worden afgewacht alsook indien sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden dat moet worden aangenomen dat de bodemrechter ingeval hij daarvan op de hoogte zou zijn geweest tot een andere beslissing zou zijn gekomen (HR 7 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0015).

5.8

De vader is met (ongenummerde) grieven in hoger beroep gekomen van het bestreden vonnis. In zijn grieven stelt hij dat de voorzieningenrechter ten onrechte zijn verleden in de beslissing heeft betrokken en ook dat hij met de moeder in gesprek moet gaan over haar zorgen zodat het wantrouwen bij de moeder wordt weggenomen en dat om die reden zijn vordering in conventie niet is toegewezen. De vader voert aan dat hij niet ontkent dat hij verslaafd is geweest, maar ontkent wel dat hij thans het leven van een verslaafde leidt. Hij heeft een goede baan, verdient zijn eigen geld, heeft een huis en heeft al twee jaar omgang met [kind] gehad. De omgang is altijd goed gegaan. De moeder gebruikt zijn verslaving in het verleden nu weer als argument om de omgang te stoppen. Het is altijd goed gegaan met [kind] en er waren ook geen zorgen rondom [kind] vanuit instanties. Er waren wel zorgen over zijn groei, maar deze zijn er al jaren en dit heeft de omgang niet eerder in de weg gestaan. De vader is overigens bereid om met de moeder in gesprek te gaan met de hulpverlening, omdat niet alleen de verstandhouding tussen de ouders verbeterd moet worden en het vertrouwen van de ouders in elkaar weer hersteld moet worden, maar de ouders ook voor de zware taak staan om [kind] te steunen in zijn ziekteproces. De moeder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

5.9

Het hof overweegt als volgt. De voorzieningenrechter heeft in rechtsoverweging 4.3. van het bestreden vonnis uiteengezet waarom hij van oordeel is dat de vordering van de man niet toewijsbaar is. De voorzieningenrechter heeft de vader niet gevolgd in zijn betoog dat het wantrouwen van de moeder niet terecht is. De voorzieningenrechter laat dat in het midden en heeft daartoe overwogen dat het verleden van de vader met zich meebrengt dat de vader met de moeder in gesprek moet gaan over haar zorgen zodat het wantrouwen bij haar wordt weggenomen. Dat is volgens de voorzieningenrechter ook zijn plicht. Het hof sluit zich daar, na eigen onderzoek, bij aan en maakt de overwegingen van de voorzieningenrechter tot de zijne. In de procedure in hoger beroep is niet gebleken dat de vaststaande feiten en gestelde omstandigheden waarop de voorzieningenrechter zijn oordeel heeft gebaseerd niet juist zijn geweest.

5.10

Waarneming ter zitting heeft de noodzaak van een hulpverleningstraject, zoals onder meer Jeugd en Gezinsteam Eemnes (hierna: JGT) dat aan de ouders kan aanbieden, zichtbaar gemaakt. Duidelijk is geworden dat beide ouders een omgangsregeling van [kind] met vader wenselijk vinden en ook dat beiden streven naar uitvoering van de regeling zoals die door de rechtbank in 2018 is vastgesteld. Daarvoor is nodig dat er vertrouwen in elkaar als ouders is en ook de bereidheid tot het maken van constructieve afspraken met elkaar over [kind] . Op dit moment ontbreekt deze elementaire basis. De ouders zijn tot op heden niet in staat om op constructieve wijze met elkaar te communiceren. Anders dan de vader stelt blijkt zijn verleden en dat van de ouders gezamenlijk daarbij wel degelijk een rol te spelen. Bij de moeder is dat de angst die zij heeft voor een terugval van de vader in middelengebruik met de daarbij behorende gedragsproblematiek. Die angst staat er bij de moeder aan in de weg het contact tussen de vader en [kind] onbevangen te legitimeren. Het ligt op de weg van de vader om over zijn middelengebruik meer open te zijn. De vader neemt een bagatelliserende houding aan ten aanzien van de gerede angst van de moeder dat hij weer in middelengebruik zal vervallen. Bij de vader is nog steeds sprake van boosheid jegens de moeder, hetgeen leidt tot respectloos en negatief gedrag jegens de moeder. Het feit dat hij zich respectloos en negatief uitlaat over de moeder is belastend voor [kind] (en de moeder) en vormt een contra-indicatie voor een onbevangen contact met [kind] . Positief is het vader-zoon-contact. Uit het verslag van de begeleide omgang op 19 juli 2019 blijkt dat vader op een positieve wijze het contact met [kind] aangaat en ook dat hij tijdens het contact adequaat aansluit bij de behoefte van [kind] . De vader en [kind] hebben een goede band en er is sprake van wederzijdse affectie. [kind] heeft echter meer nodig dan alleen dat. [kind] moet bij elke ouder veiligheid ervaren, en vertrouwen dat hij ook bij de andere ouder mag zijn. Zoals ook door de voorzieningenrechter is overwogen dienen de ouders, alvorens er weer sprake kan zijn van de uitvoering van de reguliere omgangsregeling, samen in gesprek te gaan om te kijken hoe zij weer kunnen bouwen aan het vertrouwen en hoe zij als ouders kunnen gaan samenwerken. Dit geldt temeer nu de medische aandoeningen van [kind] en de behandelingstrajecten een intensievere vorm van communiceren noodzakelijk maken. De vader heeft de bereidheid daartoe ook uitgesproken, maar die bereidheid blijkt nog onvoldoende consistent en constructief. Het hof acht het dan ook van belang dat de ouders het recent ingezette hulpverleningstraject bij JGT door- en voortzetten, met als doel een hervatting van de omgangsregeling zoals die door de rechtbank in 2018 is vastgesteld. Mocht gedurende het hulpverleningstraject de conclusie zijn dat de vader meer professionele hulp nodig heeft om over zijn boosheid jegens de moeder heen te komen, dan mag in het kader van zijn ouderlijke verantwoordelijkheid van hem verwacht en verlangd worden dat hij die hulp ook inroept. Concluderend is er sprake van een uitzondering als genoemd in rov. 5.7.. De grieven van de vader falen. Het hof zal zijn vorderingen afwijzen.

5.11

Als uitgangspunt geldt, gelet op de aard van het kort geding, dat in deze procedure in het algemeen geen plaats is voor uitgebreide bewijslevering. Er is niet voldoende gesteld of gebleken dat er in deze zaak redenen zijn om van dat uitgangspunt af te wijken. Het hof gaat daarom aan het (nader) bewijsaanbod van de vader voorbij.

6De slotsom

6.1

De grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.

6.2

Het hof zal voor nu beslissen dat de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd, gelet op de omstandigheid dat partijen in familierechtelijke rechtsbetrekking tot elkaar staan en het geschil hieruit voortvloeit. Dat zal in de toekomst anders kunnen zijn indien de vader voortgaat met procederen terwijl er andere meer constructieve en adequate middelen buiten de rechter om (dejuridiseren) voor handen zijn die op dat moment aangeboden worden.

7De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:

bekrachtigt het bestreden vonnis van de voorzieningenrechter;

bepaalt dat iedere partij haar eigen kosten in hoger beroep draagt;

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit arrest is gewezen door mrs. M.L. van der Bel, M.H.H.A. Moes en I.G.M.Th. Weijers-van der Marck en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2019.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733