Rechtbank Midden-Nederland 28-08-2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:3946

Datum publicatie03-09-2019
ZaaknummerC/16/479196 HA RK 19/118
ProcedureBeschikking
ZittingsplaatsUtrecht
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenErfrecht; Executeurs/vereffening/bewind
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

De bij uiterste wil bepaalde looptijd van bewind kan alleen worden gewijzigd door uiterste wil te herroepen en niet door sluiten van overeenkomst. Ingevolge art. 4:153 lid 1 BW kan erflater bij uiterste wilsbeschikking bewind instellen. In art. 4:177 lid 1 BW is bepaald dat bewind eindigt door verstrijken termijn waarvoor het werd ingesteld. Op grond van art. 4:42 lid 3 BW kan uiterste wilsbeschikking alleen bij uiterste wil en door erflater persoonlijk worden gemaakt en herroepen.

Volledige uitspraak


beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Team Toezicht

locatie Utrecht

zaaknummer / rekestnummer: C/16/479196 HA RK 19/118

Beschikking van 28 augustus 2019

inzake het verzoek van:

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] , [adres] ,

hierna te noemen: verzoeker,

advocaat: mr. A.O.C.A. van Schravendijk, werkzaam bij Stelvio advocaten | mediators te Arnhem,

tegen

[verweerster] ,

wonende te [woonplaats] , [adres] ,

hierna te noemen: verweerster,

advocaat: mr. O. Hammerstein, werkzaam bij Hammerstein Advocaten te Amsterdam.

Het verzoek heeft betrekking op de nalatenschap van:

[erflaatster] , geboren te [geboorteplaats] op [1965] , overleden te [woonplaats] op [2004] , laatst gewoond hebbende te [woonplaats] , hierna te noemen: erflaatster.

1Verloop van de procedure

1.1.

De rechtbank heeft kennisgenomen van:

- de verwijzingsbeschikking van de rechtbank Gelderland van 11 april 2019;

- het verzoekschrift met bijlagen, ter griffie ingekomen op 11 april 2019;

- de oproepbrieven van 20 mei 2019 voor een mondelinge behandeling van het verzoek op 17 juni 2019;

- de brief van de advocaat van verzoeker, ter griffie ingekomen op 23 mei 2019, waarin hij het namens [A] gedane verzoek intrekt en het namens verzoeker gedane verzoek handhaaft;

- de e-mail van 28 mei 2019 van de voormalig advocaat van verweerster,

mr. E. Coxon, waarin hij zich als advocaat stelt, aangeeft op de geplande zittingsdatum van 17 juni 2019 verhinderd te zijn en verzoekt een nieuwe zittingsdatum te bepalen in september gelet op de operatie en revalidatie van de echtgenoot van verweerster;

- de e-mail van 6 juni 2019 van de advocaat van verzoeker, waarin hij de rechtbank in overweging geeft het verzoek zonder mondeling behandeling af te doen en zich verzet tegen het aanhoudingsverzoek door de voormalig advocaat van verweerster;

- de e-mail van 7 juni 2019 van de advocaat van verzoeker, waarin hij zijn verhinderdata doorgeeft;

- de e-mail van 11 juni 2019 van de voormalig advocaat van verweerster,

mr. E. Coxon, waarin hij zijn verhinderdata doorgeeft;

- de e-mail van 12 juni 2019 van de advocaat van verzoeker, waarin hij de rechtbank wederom in overweging geeft het verzoek zonder mondeling behandeling af te doen en anders verzoekt de mondelinge behandeling te plannen op 31 juli 2019;

- de e-mail van 19 juni 2019 van de voormalig advocaat van verweerster,

mr. E. Coxon, waarin hij zich onttrekt als advocaat;

- de oproepbrieven van 3 juli 2019 voor een mondelinge behandeling van het verzoek op 31 juli 2019;

- de brief van de kantoorgenoot van de huidige advocaat van verweerster, ter griffie ingekomen op 22 juli 2019, waarin hij aangeeft dat mr. O. Hammerstein de behandeling van de zaak van mr. Coxon heeft overgenomen, dat de oproepbrief naar het verkeerde adres is gestuurd, dat mr. O. Hammerstein verhinderd is op 31 juli 2019 en hij verzoekt de behandeling van de zaak uit te stellen;

- de e-mail van 22 juli 2019 van de advocaat van verzoeker, waarin hij verzoekt de mondelinge behandeling op 31 juli 2019 doorgang te laten vinden;

- de e-mail van 22 juli 2019 van de kantoorgenoot van de huidige advocaat van verweerster, waarin hij nogmaals verzoekt de behandeling van de zaak uit te stellen;

- de e-mails van 24 juli 2019 van de griffier aan de advocaten van verzoeker en verweerster met de mededeling dat de mondelinge behandeling van 31 juli 2019 doorgaat en dat de motivering van de afwijzing van het uitstelverzoek volgt in de beschikking.

1.2.

Het verzoek is behandeld ter zitting van 31 juli 2019. Verschenen zijn:

- de advocaat van verzoeker;

- verweerster;

- mr. K. Spee, kantoorgenoot van de advocaat van verweerster;

- [B] , echtgenoot van verweerster.

Van het verhandelde ter zitting zijn aantekeningen bijgehouden.

2De feiten

Erflaatster heeft bij testament van 16 juni 2014 voor het laatst over haar nalatenschap beschikt. In dit testament heeft zij haar twee kinderen, verzoeker en [A] , tot enige erfgenamen benoemd. Verweerster, de zus van erflaatster, is in het testament tot voogd over de toen nog minderjarige kinderen benoemd.

In voormeld testament heeft erflaatster tevens bepaald dat hetgeen door verzoeker en zijn zus uit de nalatenschap wordt verkregen onder testamentair bewind wordt gesteld tot zij de leeftijd van 24 jaar hebben bereikt. Verweerster is tot testamentair bewindvoerder benoemd.

Op 5 augustus 2014 is een ‘aanvullende beheersovereenkomst’ gesloten tussen erflaatster (namens haar toen nog minderjarige kinderen) en verweerster en haar echtgenoot. Daarin is de looptijd van het testamentaire bewind in die zin gewijzigd dat de looptijd zal voortduren tot de kinderen de leeftijd van 40 jaar hebben bereikt. Deze is overeenkomst is opgesteld door mr. E.C. Hingst, destijds werkzaam bij Toenbreker Advocaten te Amsterdam.

3De beoordeling

Motivering afwijzing uitstelverzoek

Alvorens op het inhoudelijke verzoek in te gaan, zal de rechtbank haar beslissing om het uitstelverzoek af te wijzen motiveren.

Op 20 mei 2019 is onder andere aan verweerster een oproepbrief verzonden voor een mondelinge behandeling van het verzoek op 20 mei 2019. In deze brief is verweerster er op gewezen dat indien zij schriftelijk verweer wenst te voeren, zij zich dient bij te laten staan door een advocaat.

Bij e-mail van 28 mei 2019 stelt mr. E. Coxon van Advocatenkantoor Coxon zich als advocaat van verweerster. In deze e-mail bericht mr. Coxon tevens dat zowel hij als verweerster op de geplande zittingsdatum verhinderd zijn en verzoekt hij om een nieuwe zittingsdatum te bepalen in de maand september, rekening houdend met de periode van revalidatie en herstel van echtgenoot van verweerster en zijn verhindering in de maand augustus.

De rechtbank heeft dit uitstelverzoek gehonoreerd, nu de zittingsdatum was bepaald zonder dat partijen in de gelegenheid waren gesteld verhinderdata op te geven. Vervolgens is telefonisch aan mr. Van Schravendijk en mr. Coxon verzocht om de verhinderdata in de komende drie maanden door te geven.

Bij e-mail van 7 juni 2019 geeft mr. Van Schravendijk de volgende verhinderdata door:

- juni: 13 en 14;

- juli: 5, 8, 10 en 15 tot en met 24;

- augustus: 12 tot en met 30;

- september: 2.

Bij e-mail van 11 juni 2019 geeft mr. Coxon de volgende verhinderdata door:

- juli: 1 tot en met 30;

- augustus 1 tot en met 31;

- september: 2, 6, 9.

Bij e-mail van 12 juni 2019 vraagt mr. Van Schravendijk de mondelinge behandeling vast te stellen op 31 juli 2019, de enige dag in de maanden juli en augustus waarop mr. Coxon en verweerster niet verhinderd zijn.

Bij e-mail van 19 juni 2019 onttrekt mr. Coxon zich als advocaat van verweerster. De rechtbank besluit de mondelinge behandeling te bepalen op 31 juli 2019. Op

3 juli 2019 zijn de oproepbrieven voor de mondelinge behandeling op 31 juli 2019 verzonden.

Bij brief, ter griffie ingekomen op 22 juli 2019, geeft een kantoorgenoot van de huidige advocaat van verweerster aan dat mr. O. Hammerstein de behandeling van de zaak van

mr. Coxon heeft overgenomen. Tevens geeft hij aan dat de oproepbrief van 3 juli 2019 hem pas op 22 juli 2019 bereikt heeft, nu deze naar een verkeerd adres van zijn cliënte is gestuurd. Daarnaast meldt hij dat mr. Hammerstein op 31 juli 2019 verhinderd is en verzoekt hij om de behandeling van de zaak daarom uit te stellen.

De rechtbank heeft dit uitstelverzoek afgewezen gelet op het volgende.

Mr. Van Schravendijk heeft de rechtbank bij e-mail van 22 juli 2019 bericht dat

mr. Hammerstein zich al op 18 juni 2019 schriftelijk bij hem heeft gemeld als opvolgend advocaat van verweerster. Dit is in de lijn met de onttrekking van mr. Coxon op

19 juni 2019. Op de vraag ter zitting waarom mr. Hammerstein zich, gezien deze opmerking van mr. Van Schravendijk, pas op 22 juli 2019 bij de rechtbank heeft gesteld, heeft mr. Spee geantwoord dat hij daar geen zinnig woord over kan zeggen. Verder heeft mr. Spee gemeld dat mr. Coxon tegen verweerster zou hebben gezegd dat uitstel was verleend voor de duur van drie maanden en dat dat zaak pas in september behandeld zou worden.

De rechtbank stelt vast dat ten tijde van de bepaling van de zittingsdatum op 31 juli 2019 mr. Coxon zich had onttrokken, zodat met zijn verhinderdata geen rekening meer hoefde te worden gehouden. Onweersproken heeft mr. Van Schravendijk gesteld dat mr. Hammerstein zich reeds op 18 juni 2019 bij hem had gemeld als opvolgend advocaat. Nu mr. Hammerstein kennelijk om hem moverende redenen zich pas op 22 juli 2019 heeft gesteld bij de rechtbank, heeft de rechtbank geen rekening hoeven te houden met – op dat moment pas ingebrachte – verhinderdata van mr. Hammerstein.

De oproepbrief aan verweerster is door de rechtbank naar het oude adres van verweerster gestuurd. Later is gebleken dat zij op 27 juni 2019 is verhuisd. Uit het feit dat mr. Hammerstein zich al op 18 juni 2019 bij mr. Van Schravendijk heeft gemeld kan worden opgemaakt dat verweerster al voor haar verhuizing contact heeft gehad met mr. Hammerstein. Had mr. Hammerstein zich gelijktijdig of direct na zijn bericht aan mr. Van Schravendijk op 18 of 19 juni 2019 gesteld, dan zou de verhuizing van verweerster irrelevant zijn geweest en had wellicht wel rekening gehouden kunnen worden met de verhinderdata van mr. Hammerstein.

Voorzover in het uitstelverzoek wordt gesteld dat mr. Coxon aan verweerster zou hebben gezegd dat de zaak zou worden aangehouden tot september: vanuit de rechtbank is nimmer een dergelijke mededeling naar partijen gedaan. Deze mededeling blijft voor rekening en risico van verweerster, danwel mr. Coxon.

Inhoudelijke verzoek

Verzoeker vraagt de rechtbank primair om voor recht te verklaren dat het testamentaire bewind is geëindigd op 8 juli 2016 toen hij 24 jaar oud werd. Volgens verzoeker wordt testamentair bewind blijkens artikel 4:153 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ingesteld bij uiterste wilsbeschikking en eindigt het bewind blijkens artikel 4:177 lid 1 BW door het verstrijken van de termijn waarvoor het - bij uiterste wilsbeschikking - was ingesteld. Verzoeker stelt dat de testamentaire termijn de enige relevante termijn is. Wijziging van de termijn bij gewone akte buiten het zich van een notaris - die toezicht kan houden op de vrije wilsbepaling van de erflater - zet volgens verzoeker de deur open naar malversaties. Verzoeker vermoedt ook dat zijn moeder, zo kort voor haar overlijden, niet meer heeft overzien waarvoor zij tekende.

Verweerster stelt dat de achtergrond voor de wijziging van de looptijd van het testamentaire bewind is dat erflaatster kort voor haar overlijden de angst heeft uitgesproken dat de vader van de kinderen, de heer [C] , er met de voor haar kinderen bestemde erfenis vandoor zou gaan. De verlenging van de looptijd tot het moment dat de kinderen de leeftijd van 40 jaar hebben bereikt zou een weloverwogen keuze van erflaatster zijn geweest, waarna aan mr. Hingst zou zijn verzocht om voor een (correcte) vastlegging daarvan zorg te dragen. Voor zover er wel sprake zou zijn van een overeenkomst waarvan geen rechtskracht uitgaat, kan dit volgens verweerster niet aan haar worden tegengeworpen. Deze beroepsfout van

mr. Hingst, uitgevoerd in opdracht van erflaatster, zou geen aanleiding geven om te tornen aan de laatste wil van erflaatster, zoals die uit de overeenkomst zou blijken, aldus verweerster.

De rechtbank acht zich bevoegd om over het primaire verzoek te oordelen, nu de rechter op grond van artikel 3:302 BW bevoegd is een verklaring voor recht te geven en in artikel 4:177 lid 1 BW niets staat vermeld over de bevoegdheid van de rechtbank danwel de kantonrechter. Uit de literatuur en rechtspraak volgt dat ook in een verzoekschriftprocedure om een verklaring voor recht kan worden verzocht.

In artikel 4:177 lid 1 BW is bepaald dat het bewind eindigt door het verstrijken van de termijn waarvoor het werd ingesteld. Ingevolge artikel 4:153 lid 1 BW kan een erflater bij uiterste wilsbeschikking bewind instellen over een of meer door hem nagelaten of vermaakte goederen. Op grond van artikel 4:42 lid 3 BW kan een uiterste wilsbeschikking alleen bij uiterste wil en slechts door de erflater persoonlijk worden gemaakt en herroepen.

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de bij uiterste wil bepaalde looptijd van het bewind enkel gewijzigd kan worden door de uiterste wil te herroepen en dus niet door het sluiten van een overeenkomst. Het door verweerster gestelde maakt dit niet anders.

Nu erflaatster in haar testament heeft bepaald dat hetgeen door verzoeker en zijn zus uit de nalatenschap wordt verkregen onder testamentair bewind wordt gesteld tot zij de leeftijd van 24 jaar hebben bereikt, is dit de looptijd/het einde van het bewind waarvan uitgegaan moet worden. Dit betekent dat het bewind over hetgeen verzoeker uit de nalatenschap van zijn moeder heeft verkregen van rechtswege is geëindigd op het moment dat hij 24 jaar werd, te weten op 8 juli 2016. De rechtbank zal het primaire verzoek daarom toewijzen.

Nu het primaire verzoek zal worden toegewezen, behoeven het subsidiaire en meer subsidiaire verzoek geen bespreking meer.

4De beslissing

De rechtbank:

- verklaart voor recht dat het testamentair bewind over hetgeen [verzoeker] voornoemd heeft verkregen uit de nalatenschap van [erflaatster] voornoemd van rechtswege is geëindigd op 8 juli 2016;

- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

- wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. Crouwel, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2019, in aanwezigheid van de griffier.

Tegen deze beslissing kan binnen drie maanden na de dag van de uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Het beroepschrift kan uitsluitend door een advocaat worden ingediend.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733