Rechtbank Limburg 15-08-2018, ECLI:NL:RBLIM:2018:7714

Datum publicatie21-08-2019
ZaaknummerC/03/212506 / FA RK 15-3526
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsRoermond
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet; Ondertoezichtstelling 1:254 e.v. BW;
Kinderen; DNA-onderzoek;
Familieprocesrecht; Lijfsdwang / gijzeling
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Moeder zeer volhardend in haar weigering aan een DNA- onderzoek mee te werken. Oplegging van dwangsommen heeft geen resultaat gehad. Door de weigerachtige houding van de moeder, komt de ontwikkeling van dochter (2015) ernstig in gevaar. Deze heeft er recht op te weten wie haar vader is. Dat is belangrijk voor haar identiteitsontwikkeling. Dat moeder zegt zeker te weten dat vader de vader is, is in dit geval niet voldoende. Volgt OTS en lijfsdwang voor elke keer dat moeder niet meewerkt aan het DNA-onderzoek.

Volledige uitspraak


Rechtbank Limburg

Familie en jeugd

Zittingsplaats Roermond

Zaaknummer: C/03/212506 / FA RK 15-3526

Beschikking van 15 augustus 2018

in de zaak van:

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats verzoeker] , [adres verzoeker] ,

hierna te noemen de man,

advocaat: mr. A.H. van Gerwen;

tegen:

[verweerder] ,

wonende te [woonplaats verweerder] , [adres verweerder] ,

hierna te noemen de vrouw;

advocaat: mr. E.H.J. Plass.

Betreffende de minderjarige:

[minderjarige] , geboren te [geboorteplaats minderjarige] op [geboortedag minderjarige] 2015, hierna te noemen: [minderjarige] .

Als belanghebbende merkt de rechtbank tevens aan:

MR. S.C. VAN HEERD, in zijn hoedanigheid als bijzondere curator van [minderjarige] , kantoorhoudende te Venlo.

1Het verdere verloop van de procedure

1.1.

Dit blijkt uit het volgende:

  • de uitspraak van deze rechtbank van 15 augustus 2017, waarbij zij een DNA-onderzoek heeft gelast;

  • de correspondentie, bestaande uit:

  • het F4-formulier d.d. 6 oktober 2017 van mr. Van Gerwen;

  • het F9-formulier d.d. 10 oktober 2017 van een kantoorgenoot van mr. Plass;

  • de brief van Verliabs van 6 november 2017;

  • de brief van mr. Van Gerwen van 24 november 2017;

  • het F9-formulier d.d. 20 december 2017 van mr. Van Gerwen;

  • het F9-formulier d.d. 16 januari 2018 van mr. Van Gerwen;

  • het F9-formulier d.d. 13 februari 2018 van mr. Van Gerwen;

  • het F9-formulier d.d. 14 februari 2018 van mr. Van Heerd;

  • de brief van Verilabs van 15 februari 2018;

  • het F9-formulier d.d. 16 maart 2018 van mr. Van Gerwen;

  • het F9-formulier d.d. 12 juni 2018 van mr. Van Gerwen;

  • het F9-formulier d.d. 12 juni 2018 van mr. Van Heerd;

  • het F9-formulier d.d. 13 juni 2018 van mr. Plass;

  • de brief van Verilabs van 3 juli 2018.

1.2.

Naar aanleiding van voorgaande correspondentie zal de rechtbank een beschikking wijzen.

2De vaststellingen en overwegingen

2.1.

Bij beschikking van 20 april 2016 heeft de rechtbank Verilabs verzocht een DNA-onderzoek te verrichten.

De vrouw heeft hieraan niet meegewerkt. De man heeft vervolgens verzocht haar te bevelen mee te werken aan het DNA-onderzoek en daaraan een dwangsom en lijfsdwang op te verbinden. Bij de mondelinge behandeling van 6 juli 2017 heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van zes maanden.

Bij beschikking van 15 augustus 2017 heeft de rechtbank Verilabs wederom verzocht een DNA-onderzoek te verrichten en de vrouw veroordeeld hieraan haar medewerking te verlenen, op straffe van een dwangsom van € 250,= per dag of dagdeel dat zij vanaf drie weken na betekening van de beschikking in gebreke blijft om hieraan haar medewerking te verlenen, totdat een bedrag van € 5.000,= aan dwangsommen zal zijn verbeurd.

De behandeling van de zaak is aangehouden tot een nader te bepalen datum en tijdstip na ontvangst van het rapport van Verilabs.

2.2.

Vast staat dat de vrouw niet heeft meegewerkt aan het door de rechtbank opgelegde DNA-onderzoek en dat de dwangsommen zijn verbeurd. Verilabs heeft de rechtbank op 3 juli 2018 het volgende bericht:

“Wij hebben het DNA-materiaal van de vermeende vader in ons bezit sinds 10 november 2017.

Op 13 februari jongsleden hebben wij een email ontvangen namens dhr [A] en mevr. [verweerder] . Met daarin de vraag of de achternaam van [minderjarige] overeen moet komen met de achternaam die in de beschikking staat. Hier hebben wij vervolgens telefonisch contact over gehad met de rechtbank waarin verteld werd dat dit geen probleem is voor het DNA onderzoek. Dit hebben wij per email doorgegeven aan dhr. [A] en mevr. [verweerder] .

Op 12 juni jongstleden ontvingen wij een email van mevr. [verweerder] , met daarin dat Verilabs naar de rechtbank zou hebben uitgesproken dat mevr. [verweerder] mee zou willen werken aan het DNA onderzoek. Gezien het eerdere contact gingen wij ervan uit dat mevrouw bereid was mee te werken aan het onderzoek. Ze stelt echter dat ze op geen enig moment contact met ons heeft gehad.”

2.3.

Namens de man is vervolgens meermalen verzocht om alsnog het verzoek tot lijfsdwang op te leggen.

2.4.

Namens de vrouw is gesteld dat zij telkens naar voren heeft gebracht dat zij van mening is dat de man de verwekker is van [minderjarige] en dat zij die wetenschap op gepaste leeftijd ook met [minderjarige] zal delen. De man wenst een DNA-onderzoek slechts voor de zekerheid.

2.5.

Volgens de bijzondere curator negeert de vrouw niet alleen een uitspraak van de rechtbank, maar handelt zij ook niet in het belang van [minderjarige] . De vrouw probeert op deze wijze koste wat kost de biologische vader van [minderjarige] uit haar leven te houden en het is vrijwel zeker dat dit nu, dan wel in de toekomst ernstige gevolgen zal hebben voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] . Een zwaardere maatregel is niet alleen gerechtvaardigd, maar ook noodzakelijk.

De bijzonder curator verwijst naar de uitspraak met van de Hoge Raad van 17 januari 2014 (ECLI:HR:2014:91). Handelen door de rechtbank is daarom noodzakelijk, hetzij door een ondertoezichtstelling, hetgeen de voorkeur heeft, hetzij door het toepassen van lijfdwang.

Het belang van [minderjarige] dient te prevaleren boven dat van de vrouw.

2.6.

De rechtbank overweegt als volgt.

2.6.1.

De ondertoezichtstelling.

De rechtbank is van oordeel dat de houding van de vrouw niet in het belang van [minderjarige] is. De moeder is zeer volhardend in haar weigering aan een DNA onderzoek mee te werken. Oplegging van dwangsommen heeft geen resultaat gehad. Door de weigerachtige houding van de moeder, komt de ontwikkeling van [minderjarige] ernstig in gevaar. [minderjarige] heeft er recht op te weten wie haar vader is. Dat is belangrijk voor haar identiteitsontwikkeling. Dat moeder zegt zeker te weten dat vader de vader is, is in dit geval niet voldoende, nu er bij vader twijfel is ontstaan, mede door mededelingen van de vader van de vrouw, ook al heeft hij die later op verzoek van zijn dochter ingetrokken. Als moeder zeker weet dat vader de vader is, dan is er ook geen enkele reden niet aan het onderzoek mee te werken om vader en [minderjarige] die bevestiging te geven. Moeder verliest het belang van vader maar vooral van [minderjarige] volledig uit het oog.

De rechtbank is van oordeel dat voldaan is aan de voorwaarde van artikel 1:255 BW, hetgeen een ondertoezichtstelling van [minderjarige] noodzakelijk maakt.

2.6.2.

Dwangmiddelen

Vast staat dat ondanks de opgelegde dwangsommen de vrouw weigerachtig blijft om aan een DNA-onderzoek haar medewerking te verlenen. Dit terwijl de rechtbank reeds in april 2016 een DNA-onderzoek nodig heeft geacht, hetgeen is bevestigd in de beschikking van 15 augustus 2017.

Gezien de wel bijzonder hardnekkige en weigerachtige houding van de vrouw en het feit dat een dwangsom geen effectief middel is gebleken om naleving af te dwingen, is het naar het oordeel van de rechtbank onontkoombaar om ook het uiterste middel om nakoming af te dwingen - lijfsdwang - zoals verzocht toe te wijzen.

De vrouw hoeft daar geen negatieve gevolgen van te ondervinden. Als zij de beschikking van 20 april 2016 alsnog naleeft, hetgeen van haar verlangd mag worden, zal van lijfsdwang immers geen sprake zijn. Mocht de vrouw zo ver gaan dat zij het tot lijfsdwang laat komen, dan waarborgt de ondertoezichtstelling dat het belang van [minderjarige] niet uit het oog wordt verloren.

3De beslissing

De rechtbank:

3.1.

machtigt de man om, na betekening van deze beschikking, de nakoming van de beschikking van deze rechtbank van 20 april 2016 te bewerkstelligen door de vrouw, voor elke keer dat zij niet meewerkt aan het DNA-onderzoek, in gijzeling te doen nemen voor de duur van 2 dagen, tot een maximum van 30 dagen is bereikt.

3.2.

stelt [minderjarige] onder toezicht van de Gecertificeerde Instelling Bureau Jeugdzorg Limburg tot uiterlijk 15 februari 2019;

3.3.

verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mr. W.TH.M. Raab, plaatsvervangend kinderrechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van D.C. Tanghe, griffier op 15 augustus 2018.

Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:

a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;

b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733