Gerechtshof Den Haag 07-08-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:2230

Datum publicatie20-08-2019
Zaaknummer200.254.514/01
ProcedureHoger beroep
Zittingsplaats's-Gravenhage
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenAlimentatie; Jongmeerderjarige (18 t/m 20 jaar);
Familieprocesrecht; Duurzame ontwrichting
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Vrouw kan als gevolmachtigde vd jongmeerderjarige in de echtscheidingsprocedure een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie verzoeken. Het is niet zo dat dit niet kan in een scheidingsprocedure. Bezwaar man tegen machtiging niet gegrond.
Jongmeerderjarige zelf is echter niet-ontvankelijk in appel. Zij is immers geen belanghebbende in de echtscheidingsprocedure.
Anders dan door de man betoogd is er wel sprake van een duurzame ontwrichting van het huwelijk.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel recht

zaaknummer : 200.254.514/01

zaaknummers rechtbank : C/10/542330 en C/10/547470

rekestnummers rechtbank : FA RK 18-90 en FA RK 18-2412

beschikking van de meervoudige kamer van 7 augustus 2019

inzake

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoeker in het principaal hoger beroep,

verweerder in het incidenteel hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. M.J.G. Schroeder te Voorburg,

tegen

[geïntimeerde] ,

hierna te noemen: de vrouw, mede als

gevolmachtigde van [de jongmeerderjarige] ,

geboren [in] 1998,

hierna te noemen: de jongmeerderjarige,

verweerster in het principaal hoger beroep,

verzoekster in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,

advocaat mr. M. ter Haar-Bas te Rotterdam.

1Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 15 november 2018, uitgesproken onder voormelde zaaknummers, hierna: de bestreden beschikking.

2Het geding in hoger beroep

2.1

De man is op 12 februari 2019 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.

2.2

De vrouw heeft op 3 april 2019 een verweerschrift, tevens houdende voorwaardelijk incidenteel hoger beroep, ingediend.

2.3

De man heeft op 22 mei 2019 een verweerschrift op het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep ingediend.

2.4

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

- een journaalbericht van de zijde van de man van 25 februari 2019 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;

- een journaalbericht van de zijde van de man van 24 juni 2019 met bijlagen, ingekomen 25 juni 2019.

2.5

De mondelinge behandeling heeft op 5 juli 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

De advocaat van de man heeft ter zitting de recente WW-specificatie van de man overgelegd.

3De feiten

3.1

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

3.2

Uit het huwelijk van partijen is – voor zover in hoger beroep van belang – de jongmeerderjarige geboren.

4De omvang van het geschil

4.1

Bij de bestreden beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Voorts is de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van de jongmeerderjarige (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van 3 januari 2018 tot 1 september 2018 bepaald op € 400,- per maand en met ingang van 1 september 2018 op € 297,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen. De door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie) is bepaald op € 1.962,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen voor het eerst op de dag dat de echtscheidingsbeschikking is of zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

4.2

De grieven van de man zien op de uitgesproken echtscheiding, op de vraag of in de echtscheidingsprocedure (door of namens de jongmeerderjarige) een verzoek tot het vaststellen van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie kan worden gedaan en op de draagkracht van de man voor zover het de partneralimentatie betreft. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, zo nodig onder verbetering en aanvulling van gronden opnieuw rechtdoende, met inachtneming van hetgeen de man heeft gesteld,

primair, het bij de rechtbank door de vrouw en de jongmeerderjarige ingediende verzoekschrift niet-ontvankelijk te verklaren,

subsidiair, de jongmeerderjarige niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek,

en verder

(indien de vrouw ontvankelijk is),

voor recht te verklarend dat het huwelijk niet duurzaam is ontwricht,

het huwelijk in stand te laten,

(indien de door de rechtbank uitgesproken echtscheiding blijft gehandhaafd),

de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud vast te stellen op het bedrag dat aan de wettelijke maatstaven beantwoordt, rekening houdend met in ieder geval de grieven 4 t/m 7,

Kosten rechtens.

4.3

De vrouw en de jongmeerderjarige verweren zich tegen de verzoeken van de man en verzoeken het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

- de man in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren althans het verzoek van de man af te wijzen als zijnde ongegrond en/of niet bewezen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie vermeent te behoren, kosten rechtens.

De grieven van de vrouw en de jongmeerderjarige zien op de draagkracht van de man. Bij voorwaardelijk incidenteel appel verzoeken de vrouw en de jongmeerderjarige, ingeval het hof een inhoudelijke beslissing zal nemen over het netto besteedbaar inkomen van de man en over de draagkracht van de man, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

- de bestreden beschikking te vernietigen en voor zover voornoemde beschikking betreft de overweging en beslissing van de rechtbank ten aanzien van het netto besteedbaar inkomen van de man en de draagkracht van de man en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het hogere inkomen van de man in 2017 van € 76.298,- bruto, in beschouwing dient te worden genomen althans een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie vermeent te behoren, kosten rechtens.

4.4

Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

5De motivering van de beslissing

Ontvankelijkheid

5.1

De man stelt dat de jongmeerderjarige als (mede)verzoekster door de rechtbank niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard in het verzoek tot echtscheiding en in haar verzoek om een bijdrage in haar levensonderhoud. Volgens de man kan een verzoek tot echtscheiding uitsluitend door echtgenoten worden ingediend, hetgeen volgt uit artikel 1:150 van het Burgerlijk Wetboek. Een jongmeerderjarige kan zich niet via voeging of tussenkomst mengen in de echtscheidingsprocedure en daarin een eigen verzoek doen. Voorts is de man van mening dat de vrouw niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard in het echtscheidingsverzoek, nu het verzoek is ingediend door meerdere verzoekers, hetgeen niet mogelijk is.

5.2

Volgens de vrouw en de jongmeerderjarige volgt uit de parlementaire geschiedenis (Kamerstukken I 1988/89, 19 242, nr. 75b, p.6) dat een jongmeerderjarige een ouder kan machtigen om namens hem of haar een onderhoudsbijdrage te vragen in de echtscheidingsprocedure zodat hij of zij dat niet zelf, in een afzonderlijke procedure hoeft te doen waarbij in de wetsgeschiedenis geen onderscheid is gemaakt tussen een jongmeerderjarige die tijdens de echtscheidingsprocedure meerderjarige is geworden en een jongmeerderjarige die al voor aanvang van de bedoelde procedure meerderjarige was.

5.3

Het hof overweegt als volgt. In het inleidend verzoekschrift heeft de vrouw een verzoek tot echtscheiding ingediend. Verder heeft zij, als gevolmachtigde van de jongmeerderjarige, een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en studie verzocht. De jongmeerderjarige is dan ook niet mede als verzoekster ten aanzien van het verzoek tot echtscheiding opgetreden. Uit artikel 827 lid 1 sub c van het Wetboek van burgerlijke Rechtsvordering volgt dat ingeval de echtscheiding wordt uitgesproken, de rechter als nevenvoorziening kan treffen: een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van de echtgenoten. Uit de parlementaire geschiedenis volgt inderdaad dat een ouder in de echtscheidingsprocedure het verzoek namens de jongmeerderjarige kan doen na daartoe door deze jongmeerderjarige gemachtigd te zijn, ook als deze jongmeerderjarige reeds bij de aanvang van de procedure tot echtscheiding meerderjarig is. De jongmeerderjarige zelf behoeft dus niet altijd vooruitlopend op de scheidingsprocedure van zijn ouders een daartoe strekkend verzoek te doen (Kamerstukken I 1988/89, 19242, 75n, p. 6.). Het hof is tegen die achtergrond met de rechtbank van oordeel dat de vrouw in het verzoek waartoe de jongmeerderjarige haar heeft gemachtigd, ontvankelijk is. Het hof acht de bezwaren van de man tegen de verleende machtiging ongegrond. Uit de machtiging volgt duidelijk dat de jongmeerderjarige haar moeder volmacht geeft om namens haar dit verzoek in te dienen. De vrouw is in de procedure vertegenwoordigd door een advocaat. Het is niet nodig dat de jongmeerderjarige de advocaat een opdracht tot vertegenwoordiging geeft, nu die advocaat voor de vrouw optreedt.

Voor wat betreft het indienen van een verweerschrift in hoger beroep en het daarbij instellen van (voorwaardelijk) incidenteel appel heeft echter te gelden dat de jongmeerderjarige geen belanghebbende is in de procedure tot echtscheiding en zij zich daarom niet zelf kan verweren tegen het hoger beroep van de man en zij daarom ook niet zelf een (voorwaardelijk) incidenteel appel kan instellen. Het is uitsluitend de vrouw die dit kan doen en die zich als gevolmachtigde van de jongmeerderjarige kan verweren voor zover het hoger beroep van de man de bijdrage in het levensonderhoud en studie van de jongmeerderjarige betreft. De jongmeerderjarige is dan ook in hoger beroep niet als belanghebbende aangemerkt. Zij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in het (voorwaardelijk) incidenteel appel. De vrouw heeft in het verweerschrift in hoger beroep evenwel verklaard mede als gemachtigde voor de jongmeerderjarige op te treden, wat verder niet door de man is betwist.

Echtscheiding

Duurzame ontwrichting

5.4

De man betwist dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht. Volgens de man is sprake van ontwrichting, maar niet van duurzame ontwrichting en is het huwelijk nog te redden door middel van mediation. Partijen wonen nog in de echtelijke woning en de voortzetting van de samenleving is niet ondraaglijk geworden, aldus de man. Dat de vrouw meent dat de echtscheiding voor de kinderen beter is, is volgens de man onvoldoende om te concluderen dat sprake is van een duurzame ontwrichting.

5.5

De vrouw stelt dat de man sinds 2015 een andere relatie heeft. De onaangekondigde aanwezigheid van de man in de echtelijke woning levert spanningen op voor de vrouw en de drie inwonende kinderen, aldus de vrouw. Zij stelt dat de relatie tussen partijen definitief beëindigd is en dat er geen zicht bestaat op herstel van de echtelijke verhoudingen en ook mediation of andere hulpverlening kan daar geen verandering in brengen. De vrouw komt tot de conclusie dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in beroep heeft de vrouw nogmaals aangegeven te willen scheiden.

5.6

Het hof stelt het volgende voorop. Op grond van artikel 1:151 BW wordt de echtscheiding op verzoek van één der echtgenoten uitgesproken, indien het huwelijk duurzaam is ontwricht. Voor het antwoord op de vraag of het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht, is van belang hoe de huidige – relationele – omstandigheden van partijen zijn. Uit de parlementaire geschiedenis (MvT, kamerstukken II, 10213, nr. 3, p. 14 e.v.; MvA II, nr. 6, p. 3 e.v.) volgt dat een huwelijk duurzaam is ontwricht in de zin van artikel 1:151 BW indien de voortzetting van de samenleving ondragelijk is geworden, zonder dat er uitzicht bestaat op herstel van behoorlijke echtelijke verhoudingen. Dat daarvan sprake is kan bijvoorbeeld blijken uit het feit dat de echtgenoten reeds geruime tijd gescheiden leven en de ontbinding door één van de echtgenoten (of door hen beiden) wordt gewenst. Beslissend is het bestaan van die toestand en niet (de wijze van) ontstaan ervan. In beginsel kan dan ook in het midden worden gelaten welke gedragingen of omstandigheden tot de ontwrichting hebben geleid. Uit jurisprudentie (Hoge Raad 23 januari 1998, NJ 1998/331) blijkt voorts dat de vraag of sprake is van duurzame ontwrichting, moet worden beoordeeld naar het tijdstip van de uitspraak.

5.7

Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht de duurzame ontwrichting van het huwelijk heeft aangenomen. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die tot een andere beslissing leiden. Het hof neemt daartoe in aanmerking dat de vrouw ook in hoger beroep nadrukkelijk volhardt in haar wens tot echtscheiding. Nu de vrouw persisteert bij haar stelling dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, is het hof van oordeel dat er geen uitzicht meer bestaat op herstel van behoorlijke echtelijke verhoudingen. Het hof zal de bestreden beschikking ten aanzien van de echtscheiding dan ook bekrachtigen.

Partneralimentatie

Behoefte

5.8

Niet in geschil is dat de vrouw behoefte heeft aan het door haar verzochte bedrag aan partneralimentatie.

Draagkracht

Inkomen

5.9

Nu de echtscheiding nog niet kon worden ingeschreven als gevolg van het beroep daartegen ligt de ingangsdatum van de partneralimentatie in de nabije toekomst. Van belang is derhalve de draagkracht van de man op dit moment. Niet in geschil is dat de man sedert 5 juni 2019 een WW-uitkering ontvangt van 70% van zijn bruto maandloon ad € 4.125,11, zijnde € 2.887,60 per maand, en vrijgesteld is van de plicht om te solliciteren, nu hij minder dan een jaar voor zijn AOW-leeftijd in de WW terecht is gekomen. Evenmin is in geschil dat de man begin volgend jaar laatstgenoemde leeftijd bereikt, hetgeen – gelet op de hoogte van dit pensioen – ertoe zal leiden dat hij per pensioendatum geen draagkracht meer zal hebben om enige alimentatie aan de vrouw te voldoen.

Woonlasten

5.10

De man verzoekt rekening te houden met een hogere woonlast dan de werkelijke woonlast omdat hij niet in aanmerking komt voor een sociale huurwoning. De vrouw voert gemotiveerd verweer. Het hof zal rekening houden met de woonlasten die de man daadwerkelijk heeft, zijnde € 500,- per maand. Het betreft de kosten voor de echtelijke woning waar de man nu nog steeds verblijft. Dat deze woonlasten in de toekomst wellicht hoger zullen worden als de man elders gaat wonen, is een onzekere omstandigheid die het hof buiten beschouwing zal laten.

5.11

Gelet op het hiervoor overwogene neemt het hof bij de berekening van de draagkracht van de man een WW-inkomen van € 34.651,- bruto per jaar, inclusief vakantietoeslag tot uitgangspunt. Voorts neemt het hof de volgende maandlasten van de man in aanmerking: de woonlasten ad € 500,-, de ziektekosten ad € 126,- en vrijwillig eigen risico ad € 32,-. Op basis van deze gegevens bedraagt de draagkrachtruimte van de man € 318,- per maand. Daarop dient in mindering te worden gebracht het bedrag dat de man ingevolge artikel 1:395a BW volgens de bestreden beschikking dient te betalen aan de jongmeerderjarige (tot 12 december 2019), zijnde een bedrag van € 297,- per maand. Dit resulteert in een partneralimentatie van € 21,- per maand, gebruteerd € 34,- per maand. Het hof zal de partneralimentatie met ingang van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand tot het moment dat de man de pensioengerechtigde leeftijd zal hebben bereikt, bepalen op € 34,- bruto per maand.

5.12

Nu het hof een inhoudelijke beslissing zal nemen over de draagkracht van de man, komt het hof toe aan de beoordeling van het voorwaardelijk ingestelde incidenteel appel. Op wat de vrouw in haar grief aanvoert is het hof hiervoor al ingegaan door te overwegen dat het inkomen vanaf een datum in 2019 bepalend is voor de draagkracht van de man en dus niet het in 2017 genoten inkomen. Deze grief wordt daarom gepasseerd.

Proceskosten

5.12

Gelet op de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep aldus compenseren dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.13

Dit leidt tot de volgende beslissing.

6De beslissing

Het hof:

verklaart de jongmeerderjarige niet-ontvankelijk in het (voorwaardelijke) incidenteel appel;

vernietigt de bestreden beschikking, voor zover deze de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:

bepaalt de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw ten laste van de man, met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand tot het moment dat de man de pensioengerechtigde leeftijd zal hebben bereikt, op € 34,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;

compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, E.A. Mink en M.Th. Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door mr. Z. Vis als griffier, en is op 7 augustus 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733