Gerechtshof Amsterdam 06-08-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2926

Datum publicatie20-08-2019
Zaaknummer200.252.695/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsAmsterdam
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Verhuizing met kind
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Uit Denemarken afkomstige moeder krijgt ook in hb geen verv. toestemming om met kind (2013) naar VS te verhuizen. Toewijzing stuit reeds af op onzekerheid omtrent vooruitzichten vd vrouw op een permanente verblijfsvergunning voor haar en het kind. Afgezien daarvan is de door de vrouw voorgestelde verdeling vd zorg- en opvoedingstaken in geval verhuizing naar de VS niet realistisch, nog daargelaten of van vader verwacht mag worden dat hij jaarlijks al zijn vakantiedagen daarvoor gebruikt. Ook reislast kind speelt rol.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht

Team III (familie- en jeugdrecht)

Zaaknummer: 200.252.695/01

Zaaknummer rechtbank: C/13/650936 / FA RK 18-4336

Beschikking van de meervoudige kamer van 6 augustus 2019 inzake

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoekster in hoger beroep,

verder te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. W.A. van der Stroom-Willemsen te Rotterdam,

en

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerder in hoger beroep,

verder te noemen: de man,

advocaat: mr. C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers te Eindhoven.

In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:

de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Amsterdam,

hierna te noemen: de raad.

1Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 24 oktober 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1

De vrouw is op 11 januari 2019 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 24 oktober 2018.

2.2

De man heeft op 25 februari 2019 een verweerschrift ingediend.

2.3

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 13 mei 2019 met bijlagen (producties 16 tot en met 40), ingekomen op dezelfde datum.

2.4

De mondelinge behandeling heeft op 23 mei 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:

- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en vergezeld van een tolk in de Engelse taal;

- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;

- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw F.L.M. Huizinga.

3De feiten

3.1

Uit het inmiddels ontbonden huwelijk van de vrouw en de man is geboren:

- [de minderjarige] (hierna te noemen: [de minderjarige] ), [in] 2013 te [geboorteplaats] .

De vrouw en de man oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige] . [de minderjarige] verblijft bij de vrouw.

3.2

Bij de echtscheidingsbeschikking van 20 februari 2019, die op 26 maart 2019 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, is bepaald dat [de minderjarige] voorlopig zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw zal hebben en is een voorlopige omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] bepaald, die er inmiddels – wat de reguliere (twee)wekelijkse omgang betreft - op neerkomt dat [de minderjarige] om de week van vrijdag uit school tot maandag naar school bij de man verblijft alsmede iedere week op woensdag uit school tot donderdag naar school.

De definitieve beslissingen over het hoofdverblijf van [de minderjarige] , de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de kinderalimentatie zijn aangehouden in afwachting van de uitkomst van de onderhavige procedure.

4De omvang van het geschil

4.1

Bij de bestreden beschikking zijn afgewezen de verzoeken van de vrouw tot vervangende toestemming om met [de minderjarige] te verhuizen naar [plaats] (VS) en hem aldaar in te schrijven in de gemeentelijke basisadministratie en op een basisschool, en tot vaststelling van een zorgregeling tussen [de minderjarige] en de man.

4.2

De vrouw verzoekt in hoger beroep, kort gezegd, de bestreden beschikking te vernietigen en haar inleidende verzoeken, die zij – wat de zorgregeling betreft - nader heeft aangevuld en omschreven in haar beroepschrift, alsnog toe te wijzen.

4.3

De man verzoekt het door de vrouw in hoger beroep verzochte af te wijzen en – naar het hof begrijpt - de bestreden beschikking te bekrachtigen. Subsidiair verzoekt hij, voor het geval het hof de verzoeken van de vrouw toewijst, de beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

5De motivering van de beslissing

5.1

De vrouw stelt dat de rechtbank haar verzoeken die er in de eerste plaats toe strekken dat zij de mogelijkheid krijgt om met [de minderjarige] te verhuizen naar [plaats] , ten onrechte heeft afgewezen. Zij voert daartoe aan dat die verhuizing zowel uit psychisch oogpunt als uit economisch oogpunt noodzakelijk is, terwijl deze voorts goed is doordacht en voorbereid, en aan de belangen van de man tegemoet wordt gekomen door de voorgestelde zorg- en contactregeling.

De vrouw heeft vanaf haar volwassenwording in 1993 (zij was toen 19 jaar) tot 2006 in [plaats] gewoond, waar zij heeft gestudeerd en gewerkt. In 2003 heeft zij aldaar een appartement gekocht dat zij nog steeds in eigendom heeft en verhuurt. Door een fout bij de visumverlenging in 2006 was het haar gedurende tien jaar niet toegestaan zich in de Verenigde Staten te vestigen. Zij is toen teruggekeerd naar Denemarken waar zij vandaan komt. In 2009 heeft zij de man leren kennen en nadat zij een relatie hadden gekregen, is zij in maart 2010 naar Nederland verhuisd. In juli 2013 is zij met de man getrouwd, waarna [de minderjarige] in november van dat jaar is geboren. Het is steeds haar bedoeling geweest terug te keren naar [plaats] , hetgeen zij de man ook duidelijk heeft verteld. De vrouw heeft het door haar aangekochte appartement aldaar aangehouden en tussen de vrouw en de man is regelmatig gesproken over emigratie. Ook hebben zij meegedaan aan een Green Card lottery. Partijen zijn in september 2017 uiteengegaan.

De vrouw heeft nooit kunnen aarden in Nederland. Zij heeft hier geen vrienden en heeft niet kunnen doordringen in sociale kringen, ondanks het feit dat zij daartoe haar best heeft gedaan door vrijwilligerswerk te doen. Nederlanders beschouwen haar als ‘te Amerikaans’. Ze mist haar leven in de VS en haar vrienden aldaar, met wie zij nog steeds een hecht contact heeft. Ze voelt zich hier ‘gevangen’ en diep ongelukkig, wat heeft geleid tot depressieve klachten waarvoor ze medicatie gebruikt en onder behandeling van een psycholoog is. Zonder [de minderjarige] terugkeren naar de Verenigde Staten is geen optie voor de vrouw. Zij is zijn hoofdverzorger en hij heeft haar nodig.

De vrouw heeft zich voorts al vanaf 2014 tot het uiterste ingespannen om een baan te vinden in Nederland, met hulp van een coach, maar om te functioneren op haar niveau mist zij de benodigde taalvaardigheden. Het alternatief is dat de vrouw een baan accepteert ver onder haar niveau, maar dat kan niet van haar worden gevergd. Per 8 november 2018 in dienst getreden als CEO bij [X] , een in de VS gevestigd bedrijf. Zij is aangenomen onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat zij uiterlijk in de zomer van 2019 naar de Verenigde Staten verhuist. De vrouw is gelukkig met deze baan en heeft als CEO de vrijheid haar werktijd naar eigen inzicht in te vullen, zodat zij haar werk goed kan combineren met de zorg voor [de minderjarige] . De baan biedt haar de mogelijkheid om duurzaam inkomen te borgen voor haarzelf en [de minderjarige] . Als zij geen toestemming krijgt om te verhuizen naar [plaats] , zal de vrouw haar baan verliezen. Zonder baan en zonder reserves zal zij terugvallen op minimaal inkomensniveau, zonder of met zeer beperkt baanvooruitzicht, beknot in haar ontplooiingsmogelijkheden vanwege de taal.

Het sociale netwerk van de vrouw in [plaats] , gevormd door een hechte vriendenkring, is bereid te helpen bij de verzorging van [de minderjarige] . Ook heeft de vrouw een school voor [de minderjarige] gevonden. Daarnaast heeft de vrouw een appartement met twee slaapkamers dat zij kan huren in [plaats] , terwijl haar eigen appartement per 1 juli 2019 vrij komt. Beide woningen, gelegen in een kindvriendelijke buurt, zijn geschikt voor [de minderjarige] en de vrouw. De vrouw heeft advies ingewonnen bij een ervaren immigratieadvocaat. Uit zijn verklaring die de vrouw overlegt, volgt dat het zeer onwaarschijnlijk is dat de vrouw en [de minderjarige] geen permanente verblijfsvergunning zouden kunnen krijgen. De vrouw voldoet aan alle vereisten die daarvoor gelden. Het visum van [de minderjarige] is gekoppeld aan dat van de vrouw. Mocht de vrouw haar baan verliezen, dan verliest zij niet haar verblijfsvergunning, mits zij gedurende een redelijke tijd (een periode van één jaar) in de VS heeft gewerkt.

De vrouw is, anders dan de rechtbank, van mening dat de band tussen [de minderjarige] en de man onderhouden kan worden door een goede internationale zorg- en contactregeling. Volgens het door haar opgestelde schema zien [de minderjarige] en de man elkaar om de maand en kunnen zij in elk geval gedurende tien weken per jaar samen zijn, met een uitloop naar dertien weken en zelfs ongeveer zestien weken. De weken bestaan uit een combinatie van vakantieweken en schoolweken en bieden de man de gelegenheid om [de minderjarige] in Nederland te hebben en hem ook in zijn dagelijks leven in de VS te zien. Daarnaast zal er dagelijks digitaal contact kunnen zijn, bijvoorbeeld via Skype, Facetime en TinyBeans. Tijdens de momenten dat [de minderjarige] met de man in Nederland is, kan hij contact hebben met de grootouders van vaderszijde, net zoals het nu ook gaat. De vrouw is bereid de man een bedrag van $ 5.000,- per jaar te betalen als compensatie voor zijn reis- en verblijfskosten. De vrouw is van mening dat de communicatie met de man doelmatig en effectief is en dat deze soepeler zal verlopen wanneer er duidelijkheid is waar [de minderjarige] zal opgroeien. Zij is ervan overtuigd dat partijen effectief in staat zullen zijn uitvoering aan de zorg- en contactregeling te geven. De vrouw is bereid tot cross border mediation, maar is van mening dat dit eerst toegevoegde waarde heeft wanneer het woonland duidelijk is. Ten overvloede wijst de vrouw erop dat zij met behulp van een recruiter haar best zal doen de man te helpen bij het zoeken naar een baan in [plaats] als hij besluit zich ook in de Verenigde Staten te vestigen.

De vrouw acht de verhuizing naar [plaats] in het belang van [de minderjarige] , nu [de minderjarige] er belang bij heeft dat het primaat van de verzorging bij haar blijft en een verhuizing naar de VS noodzakelijk is, waar hij kan opgroeien met een gelukkige moeder die financieel en psychisch in staat is optimaal voor hem te zorgen. Hun beider belangen prevaleren boven de belangen van de man, zeker nu daaraan in voldoende mate tegemoet wordt gekomen.

5.2

De man stelt dat de rechtbank de vrouw terecht geen vervangende toestemming heeft verleend om met [de minderjarige] naar [plaats] te verhuizen, omdat de noodzaak voor de verhuizing onvoldoende aannemelijk is gemaakt, de verhuizing onvoldoende is voorbereid en de geboden alternatieven voor contact tussen de man en [de minderjarige] onvoldoende zijn. Het belang van [de minderjarige] om in een voor hem vertrouwde omgeving op te groeien en een volwaardige band met de man te ontwikkelen prevaleert boven de belangen van de vrouw.

Op het verdere verweer van de man zal het hof, voor zover nodig, hierna ingaan.

5.3

De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. De raad heeft daarbij het belang van [de minderjarige] tot uitgangspunt genomen. [de minderjarige] is geworteld in Nederland. Bij een verhuizing naar [plaats] zal het goede en regelmatige contact van [de minderjarige] met de man onder druk komen te staan. [de minderjarige] zal zijn leven daar opbouwen en naar verwachting steeds minder naar Nederland tanen. De man zal letterlijk en figuurlijk op afstand komen te staan. De raad acht dit niet in het belang van [de minderjarige] . Zijn belang is ermee gediend dat de vrouw haar leven in Nederland verder opbouwt en dat zij hierbij zo nodig hulp vraagt.

5.4

Het hof overweegt als volgt. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek dient de rechter in geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag een zodanige beslissing te nemen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij deze beoordeling dient de rechter de belangen van alle betrokkenen in aanmerking te nemen en tegen elkaar af te wegen. Het belang van het kind staat daarbij voorop en dient een overweging van de eerste orde te zijn. Dat neemt niet weg dat, afhankelijk van alle omstandigheden van het geval, andere belangen zwaarder kunnen wegen.

5.5

Het belang van de vrouw bij toewijzing van haar verzoeken is zonder meer aannemelijk. Duidelijk is dat zij een diepgevoelde wens heeft om met [de minderjarige] naar [plaats] te verhuizen waar zij in het verleden dertien jaar heeft gewoond en gewerkt, en aldaar haar leven op te bouwen. Die wens is in het licht van hetgeen uit de stukken en ter zitting naar voren is gekomen, alleszins voorstelbaar. Het hof heeft geen aanleiding eraan te twijfelen dat de vrouw zich in Nederland niet gelukkig voelt. Dat is ook niet met zoveel woorden door de man betwist. Aan het belang van de vrouw is dat van [de minderjarige] gerelateerd die immers sinds het uiteengaan van partijen tot op heden het merendeel van de tijd bij haar verblijft en door haar wordt verzorgd en opgevoed. Het hof gaat van die laatste situatie uit, nu in dit stadium nog niet duidelijk is hoe de definitieve verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zal zijn. Het belang van [de minderjarige] bij verzorging en opvoeding door een moeder die gelukkig is en zich thuis en in balans voelt zoals door haar in de stukken en ter zitting is omschreven, is evident en behoeft geen nadere toelichting.

5.6

Tegenover de belangen van de vrouw en [de minderjarige] staat het belang van de man en [de minderjarige] om de omgang die zij op regelmatige wijze met elkaar hebben – thans een weekend per twee weken en wekelijks van woensdag uit school tot donderdag naar school – te kunnen voortzetten. Tevens is het belang van de man, die mede het gezag heeft over [de minderjarige] , erin gelegen om actief bij zijn verzorging en opvoeding betrokken te blijven en [de minderjarige] in zijn directe omgeving te zien opgroeien. Ook daaraan is het belang van [de minderjarige] gerelateerd: om in de omgeving van beide ouders te kunnen opgroeien en daarbij door hen beiden te worden begeleid. Daar komt bij dat [de minderjarige] in Nederland is geboren en opgegroeid. Hij is geworteld in Nederland en heeft hier zijn school en familie.

5.7

Het hof is van oordeel dat in de gegeven omstandigheden de belangen van de man (en [de minderjarige] ) zwaarder moeten wegen dan de belangen van de vrouw (en [de minderjarige] ). Daarbij acht het hof het volgende doorslaggevend. Voorop staat het belang van [de minderjarige] bij duidelijkheid over de plaats en het land waar hij zal opgroeien. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het belang van [de minderjarige] er niet mee is gediend als hij, eenmaal woonachtig in [plaats] , de Verenigde Staten zal moeten verlaten en weer in een ander land zal moeten aarden (rov. 5.7 van de bestreden beschikking). Om aan het belang van [de minderjarige] tegemoet te komen, moet naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat de vrouw, die de Amerikaanse nationaliteit niet bezit en geen familie heeft in de VS, in aanmerking komt voor een permanente vergunning tot verblijf in de VS. De vrouw stelt dat dit het geval is, maar deze stelling vindt tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de man, onvoldoende steun in de door haar overgelegde stukken.

5.8

Gebleken is dat de vrouw met ingang van 8 november 2018 werkzaam is als CEO bij [X] BV. De door haar overgelegde arbeidsovereenkomst (productie 6 bij het hoger beroepschrift) is aangegaan voor een periode van twaalf maanden en eindigt op 8 november 2019. Onder het kopje ‘1. Job description’ is onder meer bepaald: The company has the intention to move the Employee to the United States of America in the summer of 2019. Once the Employee will have residence in the United States of America, the Contract of Employment will be changed from [X] BV to a Contract of Employment to [X] LLC. Verder bepaalt artikel 2.1 onder het kopje ‘2. Duration of the Contract of Employment, probationary period and notice’: One month prior to the end of the Contract of Employment by operation of law, the Company will inform the Employee in writing whether the Company would like to continue the Contract of Employment and if so, under which conditions.

Anders dan de vrouw aanvoert, volgt uit het gestelde in de arbeidsovereenkomst niet zonder meer dat zij is aangenomen onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat zij in de zomer van 2019 naar de VS verhuist. Verder volgt uit de overeenkomst dat haar huidige werkgever ( [X] BV) de vrouw pas in oktober 2019 schriftelijk zal laten weten of de overeenkomst wordt verlengd en zo ja, onder welke voorwaarden. Voor zover de vrouw betoogt dat door haar werkgever thans al tot verlenging is beslist, moet aan dat betoog voorbij worden gegaan, nu het door de man is betwist en door de vrouw niet nader is onderbouwd. Enig schriftelijk stuk daaromtrent, hetzij van [X] BV hetzij van [X] LLC, ontbreekt, evenals stukken van (een van) deze ondernemingen waarin het voornemen om de vrouw naar de VS uit te zenden nader wordt geconcretiseerd in de zin dat tenminste duidelijkheid bestaat over het tijdstip en de plaats van vestiging. Het hof acht de betreffende bepaling in de arbeidsovereenkomst zonder nadere toelichting te vaag en te vrijblijvend. Dat geldt temeer, nu de overeenkomst noch de overige door de vrouw overgelegde stukken, waaronder een mailbericht van de vrouw met haar telefoonnummers (productie 19 bij het beroepschrift) en een vacature omschrijving van augustus 2018 (productie 28 bij het beroepschrift), steun bieden aan de - door de man betwiste - stelling van de vrouw dat de plaats waar zij te werk gesteld zal worden, [plaats] is, in welke stad zich haar vriendenkring bevindt en zij een appartement in eigendom heeft. Het door de man in dat verband overgelegde stuk (productie 3 bij verweerschrift in hoger beroep) bevat veeleer een aanwijzing dat dit niet het geval is. Uit dat stuk blijkt dat het hoofdkantoor van [X] zich in New York bevindt. In de aan eerder genoemde arbeidsovereenkomst gehechte Annex A is onder het opschrift ‘The role’ vermeld: The exact location of the USA HQ is to be decided in a later stage.

De vrouw heeft ter zitting nog aangevoerd dat haar werkgever niet van de onderhavige procedure op de hoogte is. Dat gegeven brengt in het hiervoor overwogene echter geen verandering. Voor zover het ertoe heeft geleid dat de vrouw geen nadere stukken c.q. verklaringen van haar werkgever in het geding heeft kunnen brengen, moet het gevolg daarvan voor haar rekening blijven.

Het hof merkt voor het overige nog op dat, anders dan de vrouw aanvoert, uit de arbeidsovereenkomst niet volgt dat de vrouw, indien zij geen toestemming krijgt om te verhuizen, haar baan zal verliezen.

5.9

Gelet op het voorgaande moet ervan worden uitgegaan dat thans onzeker is of en zo ja, onder welke voorwaarden de arbeidsovereenkomst tussen de vrouw en [X] BV zal worden verlengd, of en onder welke voorwaarden die overeenkomst door [X] LLC zal worden overgenomen en of de vrouw in dat geval in [plaats] te werk gesteld zal worden.

In dat licht bezien, kan aan het door de vrouw als productie 13 bij haar beroepschrift overgelegde verklaring van mr. G. Lake, advocaat te Amsterdam en gespecialiseerd in immigratie, niet de betekenis worden toegekend die de vrouw daaraan geeft. Volgens die verklaring is het zeer onwaarschijnlijk is dat de vrouw en [de minderjarige] geen permanente verblijfsvergunning (een zogenoemd EB-3 visum en vervolgens een Green Card) voor de VS zouden kunnen verkrijgen. Duidelijk is echter dat de advocaat daarbij niet is uitgegaan van de hiervoor beschreven onzekere situatie van de vrouw waarvan het hof uitgaat. Ook als dat anders zou zijn, kan de aanspraak van de vrouw (en [de minderjarige] ) op een permanente verblijfsvergunning naar het oordeel van het hof in dit stadium niet zeker worden geacht. Nog afgezien van het feit dat een aanvraag daartoe door een werkgever in de VS moet worden gedaan, hetgeen tot op heden niet is gebeurd, moet volgens de voorwaarden voor een EB-3 visum onder meer komen vast te staan dat voor de baan van de vrouw geen geschikte werknemers in de VS voorhanden zijn. Verder moet onder meer worden onderzocht of de vrouw in het verleden enige wetsovertreding heeft begaan. Niet duidelijk is of en zo ja, in hoeverre de visumproblemen die de vrouw in 2006 heeft ondervonden en waardoor zij zich gedurende tien jaar niet in de VS mocht vestigen, van invloed zijn. De vrouw heeft ter zitting verklaard dat dit geen invloed zal hebben, dat zij destijds (in 2006) langer in de VS heeft verbleven dan haar visum toeliet, dat dit is veroorzaakt door een computerfout en dat zij daarvoor excuses van het consulaat heeft gekregen. Op verdere vragen daarover ter zitting heeft zij geantwoord dat zij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het vestigingsverbod, omdat zij toen toch geen geld had om naar de VS te gaan, dat haar in die periode nooit officieel de toegang tot de VS is geweigerd, dat de Amerikaanse autoriteiten hebben afgezien van dat verbod en dat zij in 2013 met een werkvisum voor korte tijd in de VS heeft verbleven. Het hof constateert dat de verklaringen van de vrouw met betrekking tot de (oorzaak van) de visumproblemen en het vestigingsverbod niet met stukken of anderszins zijn onderbouwd, zodat niet valt na te gaan of deze juist c.q. volledig zijn. Mr. Lake rept in zijn verklaring op geen enkele wijze over deze kwestie, zodat niet duidelijk is of hij hiervan op de hoogte was en hiermee rekening heeft gehouden. Aan zijn constatering dat de vrouw het betreffende antecedentenonderzoek al eerder met goed gevolg heeft doorlopen, gaat het hof voorbij, omdat hij daarbij kennelijk doelt op een onderzoek in het verleden, voordat de visumproblematiek zich in 2006 voordeed.

De omstandigheid dat de vrouw inmiddels beschikt over een zogenoemd B1/B2 visum (productie 32 bij het hoger beroepschrift) brengt in het voorgaande geen verandering. Ter zitting is desgevraagd door de vrouw bevestigd dat het hier een zogenoemd non immigrant visum betreft. Gesteld noch gebleken is dat dit uitzicht biedt op permanent verblijf in de VS.

5.10

Toewijzing van het verzoek van de vrouw om met [de minderjarige] naar [plaats] te verhuizen, stuit naar het oordeel van het hof reeds af op de onzekerheid omtrent het (duurzame) verblijf van de vrouw en [de minderjarige] aldaar, zoals hiervoor is overwogen. Afgezien daarvan is het hof met de rechtbank van oordeel dat de door de vrouw voorgestelde verdeling van zorg- en opvoedingstaken in het geval van een verhuizing naar [plaats] niet realistisch is. Doordat de reguliere, (twee)wekelijkse omgang dan niet meer tot de mogelijkheden zou behoren, zou de man voor contact met [de minderjarige] zijn aangewezen op de vakanties. Niet uitgesloten is dat een (ruime) zorgregeling gedurende de vakanties tegemoet zou kunnen komen aan belangen zoals die van de man en [de minderjarige] . In het onderhavige geval is echter gebleken dat de man jaarlijks 24,7 vakantiedagen heeft. Zou de man al zijn vakantiedagen gebruiken ten behoeve van de omgang met [de minderjarige] , dan levert dit niet een zorgregeling op die voldoende compensatie biedt voor het wegvallen van de (twee)wekelijkse omgang. Dat geldt ook als het aanbod van de vrouw in aanmerking wordt genomen om [de minderjarige] in de gelegenheid te stellen op regelmatige basis contact met de man te hebben via Skype of andere middelen. Het hof laat dan nog buiten beschouwing of redelijkerwijs van de man kan worden gevergd dat hij jaarlijks al zijn vakantiedagen voor de omgang met [de minderjarige] gebruikt. Het voorstel van de vrouw is, gelet op het voorgaande, al helemaal niet uitvoerbaar, nog afgezien van de vraag of het belang van [de minderjarige] , gelet op zijn jonge leeftijd, ermee is gediend dat hij op regelmatige basis de vliegreis van [plaats] naar Nederland en vice versa moet maken en het daarmee samenhangende tijdsverschil moet ervaren.

5.11

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de verzoeken van de vrouw ook in hoger beroep niet toewijsbaar zijn. De overige argumenten van de vrouw behoeven geen bespreking meer. Het hof zal de betreden beschikking bekrachtigen.

6Beslissing

Het hof:

bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;

wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. A. van Haeringen, mr. R.G. Kemmers en mr. L. van Dijk, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op 6 augustus 2019 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733