Rechtbank Midden-Nederland 29-01-2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:271

Datum publicatie14-08-2019
ZaaknummerC/16/450006 / FA RK 17-6344
ProcedureBeschikking
ZittingsplaatsUtrecht
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenIPR familierecht; IPR huwelijksvermogensrecht; IPR huwelijk;
Familievermogensrecht; Verdeling
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Verdeling eenvoudige gemeenschappen naar Afghaans recht. Bestaan aanspraak op bruidsgave moet beoordeeld naar recht op grond waarvan aanspraak tot stand is gekomen, waarbij zoveel mogelijk moet worden aangesloten bij bedoeling partijen. Bruidsgave naar Afghaans recht heeft eigen karakter (niet gelijk aan alimentatie of huwelijksvermogensrechtelijke aanspraak). Bruidsgave vloeit voort uit naar Afghaans recht gesloten huwelijk, zodat bepalingen over bruidsgave in huwelijksakte moeten worden beoordeeld naar Afghaans recht.

Volledige uitspraak


RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht

Locatie Utrecht

zaaknummer: C/16/450006 / FA RK 17-6344

Beschikking van 29 januari 2019


in de zaak van:

[de vrouw] ,

wonende op een bij de rechtbank bekend geheim adres,


hierna te noemen de vrouw,

advocaat mr. J.E. Jalandoni,

tegen

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,


hierna te noemen de man,

advocaat mr. M.M. Dezfouli.


1. Verloop van de procedure

1.1.

Bij beschikking van 16 februari 2018 heeft de rechtbank de beslissingen op de verzoeken van partijen met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en het verzoek van de vrouw met betrekking tot de bruidsgave aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de gevolgen van de toepasselijkheid van het Afghaans recht op het huwelijksvermogensregime van partijen en eventueel hun verzoeken aan te passen.

1.2.

De rechtbank heeft nadien kennisgenomen van de volgende stukken:

  • een brief van 29 juni 2018 van de vrouw, met daarin gewijzigde verzoeken;

  • een brief van 14 augustus 2018 van de man, met daarin gewijzigde verzoeken.

1.3.

De zaak is behandeld ter zitting met gesloten deuren van 6 december 2018. Verschenen zijn: partijen, bijgestaan door hun advocaten.

1.4.

De rechtbank heeft de man ter zitting in de gelegenheid gesteld nadere stukken in te dienen en vervolgens de vrouw in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren. De rechtbank heeft kennisgenomen van:

  • een brief van 10 december 2018 van de man met bijlagen;

  • een brief van 20 december 2018 van de vrouw.

2Vaststaande feiten

2.1.

De rechtbank verwijst voor de vaststaande feiten naar de beschikking van

16 februari 2018.

3Verdere beoordeling

3.1.

Bij beschikking van 16 februari 2018 heeft de rechtbank bepaald dat op het huwelijksvermogensregime van partijen Afghaans recht van toepassing is. De vrouw heeft hierop haar oorspronkelijke verzoek ter zake van de verdeling gewijzigd. Zij verzoekt de rechtbank te bepalen dat de man aan haar dient te betalen:

  • een bedrag van € 21.517,50 terzake de helft van de opbrengst van de verkoop van de woning;

  • een bedrag van € 3.500,-- zijnde de helft van de geschatte waarde van de inboedel;

  • de resterende bruidsschat van € 19.000,--.

3.2.

De man voert verweer en stelt zich op het standpunt dat de verzoeken van de vrouw moet worden afgewezen. Daarnaast begrijpt de rechtbank dat de man ook zijn oorspronkelijke verzoeken wijzigt. Hij verzoekt de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen zoals door hem omschreven in zijn reactie van 14 augustus 2018.

3.3.

De rechtbank stelt voorop dat het Afghaans huwelijksvermogensrecht een strikte scheiding van vermogens kent (zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 24 juli 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:6877, rov.2.2 en rechtbank Den Haag 13 oktober 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:14029: rov. 2.6.10). Dit sluit echter niet uit dat partijen goederen in gemeenschappelijke eigendom kunnen hebben en dat zij gezamenlijk schulden kunnen hebben. Gelet op de gewijzigde verzoeken van partijen beperkt het geschil tussen hen beiden zich tot de verdeling van (i) de verkoopopbrengst van de woning, (ii) de verdeling van de inboedel, (iii) de vordering op de zus van de vrouw, (iv) schulden en (v) de bruidsgave. Op de stellingen van partijen wordt – voor zover van belang – hierna ingegaan.

Verkoopopbrengst van de woning

3.4.

De vrouw stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van de voormalige echtelijke woning (hierna: de woning) van partijen een eenvoudige gemeenschap is ontstaan en dat de netto-verkoopopbrengst (in depot bij de notaris) bij helfte moet worden verdeeld. De man betwist dat de vrouw enig recht heeft op deze verkoopopbrengst omdat zij nooit een bijdrage heeft geleverd aan de kosten van de gemeenschappelijke huishouding van partijen. De vrouw kan naar Afghaans recht enkel aanspraak maken op persoonlijke goederen - zoals kleding en sieraden - en goederen die zij met eigen vermogen heeft gekocht, aldus de man.

3.5.

Het Afghaans huwelijksvermogensrecht gaat zoals hiervoor overwogen uit van een strikte scheiding van vermogens. Vaststaat dat de woning gezamenlijk eigendom van partijen was, zodat partijen gezamenlijk rechthebbende zijn op de na verkoop (na aflossing van de hypothecaire schuld) resterende opbrengst, zoals deze nu in depot staat bij de notaris.

3.6.

De omstandigheid dat de vrouw gedurende het huwelijk niet heeft bijgedragen aan de hypotheeklasten, verzekeringen en andere kosten van levensonderhoud, zoals de man stelt in zijn brief van 14 augustus 2018, leidt niet ertoe dat afgeweken dient te worden van een verdeling bij helfte van het depotbedrag. Immers, de man stelt in voornoemde brief ook dat de vrouw tijdens het huwelijk nooit eigen inkomsten heeft gehad (en dat uitsluitend de man inkomsten genoot), zodat gelet op de primaire maatstaf van artikel 1:84 lid 1 BW de vrouw ook niet hoefde bij te dragen aan de door de man gestelde kosten van de huishouding. Gesteld noch gebleken is dat het Afghaanse recht ter zake van de kosten van de huishouding een ander uitgangspunt hanteert (art. 10:36 aanhef en sub a, BW) .

3.7.

De man stelt om en nabij de € 16.000,-- van zijn spaargeld te hebben aangewend voor de aankoop van de woning. Partijen zijn volgens de man overeengekomen dat

€ 8.000,-- van dit bedrag een voorschot op de bruidsgave van de vrouw betrof, dat zij overeenkomstig de tussen partijen gemaakte afspraken heeft aangewend voor de verkoop van de woning. De vrouw betwist dat de man een voorschot op haar bruidsgave heeft betaald dat is aangewend voor de koop van de woning.

3.8.

Uit de door de man overgelegde stukken volgt dat hij op 27 februari 2014 een bedrag van € 15.216,34 heeft overgemaakt van zijn bankrekening aan [notaris] ter voldoening van de nota van afrekening van diezelfde notaris. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw, staat niet vast – zoals de man stelt – dat € 8.000,-- van dit bedrag een voorschot op de bruidsgave van de vrouw betrof. De vrouw betwist echter niet dat het volledige bedrag van € 15.216,34 uit het eigen vermogen van de man afkomstig was en was bestemd voor de aankoop van de gezamenlijke woning van partijen. De man heeft daarom een vergoedingsrecht op de gemeenschap tussen partijen ter hoogte van € 15.216,34.

3.9.

Gelet op het voorgaande, zal de rechtbank bepalen dat uit de netto verkoopopbrengst van de woning een bedrag ter hoogte van € 15.216,34 moet worden voldaan aan de man ter voldoening van zijn vergoedingsrecht. Het resterende deel van de netto verkoopopbrengst van de woning moet bij helfte tussen partijen worden verdeeld.

Inboedel

3.10.

Zoals hiervoor overwogen gaat het Afghaans huwelijksvermogensrecht uit van een strikte scheiding van vermogens. Tussen partijen is niet in geschil dat de inboedel hun gezamenlijke eigendom is.

3.11.

Partijen verschillen van mening over de wijze waarop de inboedel moet worden verdeeld. De vrouw meent aanspraak te maken op de helft van de waarde van de inboedel ter hoogte van € 3.500,--. De man betwist dat de actuele waarde van de reeds jaren geleden aangeschafte inboedel € 7.000,-- bedraagt en verklaart dat de vrouw een lijst kan maken van welke goederen ze wil hebben.

3.12.

De rechtbank overweegt dat partijen niet aangeven welke goederen tot de inboedel behoren. Bovendien is, gelet op de stellingen van partijen over en weer, niet vast te stellen dat de actuele waarde van de inboedel € 7.000,-- bedraagt. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat aanknopingspunten voor het verdelen van de inboedel of het vaststellen van een onderbedelingsvordering ontbreken. Het verzoek van de vrouw zal daarom worden afgewezen.

Vordering op de zus van de vrouw

3.13.

De man stelt dat partijen € 1.500,-- aan de zus van de vrouw hebben uitgeleend. Hij meent dat de vordering op de zus van de vrouw aan de vrouw moet worden toebedeeld, onder verrekening van de helft van de waarde ten gunste van de man. De vrouw betwist dat partijen geld aan haar zus hebben uitgeleend. Volgens de vrouw heeft zij uit eigen vermogen het bedrag aan haar zus geschonken.

3.14.

De rechtbank overweegt dat de man ter onderbouwing van zijn stelling enkel een overschrijvingsbewijs overlegt waaruit volgt dat de vrouw op 15 december 2016 een bedrag van € 1.500,-- aan haar zus heeft overgemaakt. Hieruit blijkt niet dat sprake is van een overeenkomst van geldlening. Hieruit blijkt ook niet dat het geld aan de zus van de vrouw is voldaan uit gemeenschappelijk vermogen. Het verzoek van de man zal daarom worden afgewezen.

Schulden

3.15.

De man verzoekt de rechtbank te bepalen dat de verkoopopbrengst van de woning moet worden gebruikt ter aflossing van de schulden van partijen. Volgens de man is er sprake van een gezamenlijke schuld ter hoogte van € 38.829,06 uit hoofde van verschillende geldleningen bij familie en vrienden van de man. Ter onderbouwing legt de man verklaringen van diverse familieleden en vrienden en overeenkomsten over.

De vrouw betwist dat partijen samen geld hebben geleend bij familie en vrienden van de man.

3.16.

De rechtbank overweegt dat dat op de door de man overgelegde overeenkomsten van geldlening alleen de man als schuldenaar staat vermeld. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat het geld aan partijen samen is uitgeleend en sprake is van een gezamenlijke schuld. Nu het Afghaans huwelijksvermogensrecht een strikte scheiding van vermogens van echtgenoten kent, zal – nu de man geen andere rechtsgrond heeft aangevoerd voor de draagplicht bij helfte van deze schulden van de man – het verzoek van de man in zoverre worden afgewezen.

Bruidsgave

3.17.

Tussen partijen is niet in geschil dat zij – overeenkomstig de huwelijksakte – bij het aangaan van het huwelijk een later uitkeerbare bruidsgave ter hoogte van 1.480.000 afghani zijn overeengekomen. De vrouw stelt dat de man haar ter voldoening van de bruidsgave

€ 19.000,-- moet betalen. De man voert aan dat naar Afghaans recht de enige mogelijkheid om op eenzijdig verzoek van de vrouw te kunnen scheiden een zogenaamde khul (vrijkoping) betreft. Het rechtsgevolg van een khul is volgens de man dat de vrouw haar recht op de bruidsgave prijsgeeft.

3.18.

De rechtbank stelt voorop dat de vraag naar het bestaan van een aanspraak op de bruidsgave dient te worden beoordeeld naar het recht op grond waarvan die aanspraak tot stand is gekomen, waarbij zoveel mogelijk dient te worden aangesloten bij de bedoeling van partijen. De bruidsgave naar Afghaans recht heeft een geheel eigen karakter en is niet gelijk te stellen aan een uitkering tot levensonderhoud of een huwelijksvermogensrechtelijke aanspraak (vgl. gerechtshof Den Haag 26 februari 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:486, rov. 13 en 14). De bruidsgave vloeit voort uit het door partijen naar Afghaans recht gesloten huwelijk, zodat de bepalingen over de bruidsgave in de huwelijksakte dienen te worden beoordeeld naar Afghaans recht.

3.19.

De rechtbank volgt de man niet in zijn stelling dat de vrouw haar recht op de bruidsgave heeft prijsgegeven. Op het (toegewezen) echtscheidingsverzoek van de vrouw is Nederlands recht van toepassing. De rechtbank verwijst naar haar beschikking van

16 februari 2018.Van een khul en het daaraan door de man gekoppelde rechtsgevolg – het tenietgaan van de aanspraak van de vrouw op de bruidsgave – is dan ook geen sprake. Verder heeft de man zijn stelling dat naar Afghaans recht (dat zoals gezegd van toepassing is op de aanspraak van de vrouw op de bruidsgave) de vrouw haar aanspraak verliest zodra zij zelf een echtscheidingsverzoek indient, niet onderbouwd. De man verwijst niet naar enige concrete bepaling van Afghaans recht. Voor zover met de man moet worden aangenomen dat naar Afghaans recht de vrouw haar aanspraak op de bruidsgave verliest door het indienen van een echtscheidingsverzoek, is de rechtbank van oordeel dat dit onderdeel van het buitenlandse recht zich niet kan doorzetten in de Nederlandse rechtsorde vanwege strijd met de openbare orde (art. 10:6 BW) . Dit zou immers erop neer komen dat de vrouw in feite door middel van een financiële sanctie wordt belemmerd in haar vrijheid om een verzoek tot echtscheiding in te dienen. Voor het overige is de rechtsfiguur van de bruidsgave op zichzelf ook niet strijdig met de Nederlandse openbare orde.

3.20.

Gelet op het voorgaande is het verzoek van de vrouw toewijsbaar, met inachtneming van het volgende. De rechtbank constateert dat partijen bij het omrekenen van afghani naar euro elk uitkomen op een ander bedrag. De rechtbank zal daarom de door de man en de vrouw gestelde bedragen middelen en bepalen dat de man aan de vrouw ter voldoening van de bruidsgave een bedrag van € 18.750,-- moet betalen.

4Beslissing

De rechtbank:

4.1.

gelast de wijze van de van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap als volgt:

4.1.1.

de netto verkoopopbrengst van de woning dient te worden aangewend ter voldoening van het vergoedingsrecht van de man jegens de gemeenschap ter hoogte van een bedrag van € 15.216,34, het restantbedrag dienen partijen bij helfte te delen;

4.2.

veroordeelt de man tot betaling van € 18.750,-- aan de vrouw ter voldoening van de bruidsgave van 1.480.000 afghani;

4.3.

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

4.4.

wijst af het meer of anders verzochte;

4.5.

compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Deze beschikking is gegeven door mr. J.F. Beens, rechter, in tegenwoordigheid van

mr. F. de Kleijn, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 januari 2019.

Hoger beroep

Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het beroepschrift kan uitsluitend door een advocaat worden ingediend. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden kunnen het hoger beroep uiterlijk drie maanden na de dag van de uitspraak instellen. Andere belanghebbenden kunnen het beroep instellen uiterlijk drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733