Rechtbank Noord-Nederland 07-08-2019, ECLI:NL:RBNNE:2019:3476

Datum publicatie12-08-2019
ZaaknummerC/19/122365 / FA RK 18-568
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAssen
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Gezag; Zorgregeling / omgang / informatie;
Jeugdbescherming / Jeugdwet; Ondertoezichtstelling 1:254 e.v. BW
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Rechtbank rest niets anders dan te proberen de kinderen uit de wind te houden: geen 2-hoofdig gezag meer. Rb benadrukt dat dit geen winst of verlies is voor moeder of vader, maar eerder een aan beiden uitgereikt brevet van onvermogen. De ouder die het gezag houdt (ic moeder) zal de ander moeten blijven informeren en consulteren, maar beslissen kan die ouder alleen. Dat scheelt een hoop potentiële strijd tussen de ouders waar de kinderen last van hebben en een hoop periodes van onduidelijkheid over hoe nu verder..

Volledige uitspraak


RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht

Locatie Assen

zaak-/rekestnummer: C/19/122365 / FA RK 18-568

beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 7 augustus 2019

inzake

A.,

wonende te [woonplaats moeder],

hierna ook te noemen de moeder,

advocaat mr. W.M. Bierens, kantoorhoudende te Assen,

tegen

B.,

wonende te [woonplaats vader],

hierna ook te noemen de vader,

advocaat mr. S.C. Bosch, kantoorhoudende te Dokkum,

1Procesverloop

1.1.

Bij beschikking van 6 februari 2019, die als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd, werd de beslissing in alle geschilpunten aangehouden in afwachting van het verloop van de ondertoezichtstelling. Partijen kregen de gelegenheid om zich uit te laten op 10 juni 2019.

Daarna ontving de rechtbank de brief van 7 maart 2019 van Jeugdbescherming Noord (hierna JBN en de brief van 1 april 2019 van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: De Raad).

Naar aanleiding daarvan schreef de rechtbank partijen aan bij brieven van 9 april 2019.

Daarna heeft de rechtbank kennis genomen van:

- het F4 verzoek van 22 april 2019 van mr. Bosch;

- de brief van mr. Bierens van 23 april 2019;

- de brief met bijlagen van mr. Bosch van 7 mei 2019;

- de brief met bijlagen van mr. Bierens van 15 mei 2019;

- het F9 formulier van mr. Bosch van 25 juli 2019.

2Motivering

2.1.

In deze procedure zijn eerder beschikkingen gewezen op 6 juni 2018 en 6 februari 2019, beide keren na een behandeling ter zitting. De ouders zijn verder diverse keren op zittingen geweest in verband met de ondertoezichtstelling van Kind 1 en Kind 2. De Raad rapporteerde op 7 november 2018 na onderzoek te hebben gedaan. Binnen de ondertoezichtstelling is door de GI getracht om ouders in het belang van hun zonen weer in de samenwerking te krijgen. Dat is niet gelukt. In april 2018 wilde JBN de ondertoezichtstelling daarom al niet meer verlengen. Nadat enige verbetering leek op te treden is die verlenging er wel gekomen. In de aanloop van de zitting op 10 januari 2019 leek er bereidheid bij de ouders om meer met JBN samen te werken en leek er bereidheid bij de ouders om zelf aan een behandeling te beginnen. Al bij brief van 7 maart heeft JBN vervolgens aan de rechtbank laten weten dat er sprake was van een impasse en dat de kansen om die te doorbreken verkeken waren. Voor JBN was geen rol meer weggelegd en een ondertoezichtstelling zou geen uitkomst bieden.

Bij brief van 1 april 2019 liet de Raad weten dat hij het eens was met de inschatting door JBN. De Raad schrijft "Zo lang de ouders hun strijd voortzetten en niet bereid zijn tot gezamenlijk overleg is hulpverlening gericht op de kinderen ook niet mogelijk. Deze hulp zou dan slechts symptoombestrijding zijn en de emotionele belasting voor Kind 1 en Kind 2 niet wegnemen. JBN heeft, desgevraagd, aangegeven een uithuisplaatsing van de kinderen te hebben overwogen maar aangezien deze ingrijpende maatregel ook schadelijk zal zijn voor de sociaal emotionele ontwikkeling van Kind 1 en Kind 2 is hiervan geen gebruik gemaakt"

2.2.

Kind 1 is op 18 december 2018 gehoord door de kinderrechter die deze zaak behandeld.

Hij wil niet dat zijn ouders wordt verteld wat hij in dat gesprek heeft verteld. Ze mogen wel weten dat hij niet dat wil.

Ter zitting van 10 januari 2019 is de ouders dat medegedeeld. Daarbij is de ouders ook verteld dat de kinderrechter zelden een kind ziet dat helemaal niet wil dat ouders iets wordt verteld en dat de kinderrechter de indruk heeft gekregen dat Kind 1 zich niet echt veilig en vrij voelt. Hij wekt de indruk klem te zitten en daar last van te hebben.

2.3.

De rechtbank maakt de balans op en stelt vast dat jarenlang geduldig is geprobeerd om iets te veranderen aan de manier waarop deze ouders zich tot elkaar verhouden, in een poging om het voor hun kinderen wat makkelijker te maken. Dat is niet gelukt.

De jeugdbeschermers hebben ondanks al hun pogingen met deze ouders niets kunnen bereiken. Dat ligt niet aan die jeugdbeschermers, dat ligt aan die ouders. Dat zijn goed opgeleide intelligente mensen die heel sociaal wenselijk kunnen antwoorden, maar als het erop aankomt, dan verandert er niets. De jeugdbeschermers kunnen de situatie van de kinderen alleen veranderen als de ouders zich anders gedragen en dat gebeurt niet. De laatste poging, waarbij ouders hebben toegezegd hulpverlening voor zichzelf te zullen accepteren en inschakelen, is gestrand op uitstellen van afspraken, voorwaarden stellen aan afspraken, klagen over de GI en financiële obstakels. Dit terwijl de ouders meer dan eens is uitgelegd dat hulpverlening voor hun kinderen niet van de grond kan komen, als er in hun situatie niets verandert.

2.4.

De situatie tussen de ouders ziet de rechtbank niet verbeteren. Dan rest de rechtbank weinig anders dan proberen de kinderen uit de wind te houden in een poging die kinderen van die situatie minder last te laten hebben. Momenteel is "klem en verloren" wel van toepassing.

2.5.

Dat maakt dat de rechtbank het gezag over de jongens bij één van de ouders zal leggen. Die ouder zal de ander moeten blijven informeren en consulteren, maar beslissen kan die ouder alleen. Dat scheelt een hoop potentiële strijd tussen de ouders waar de kinderen last van hebben en het scheelt een hoop vertraging en periodes van onduidelijkheid over hoe nu verder.

De jongens wonen bij hun moeder in [woonplaats moeder]. Die hoofdverblijfplaats staat niet ter discussie tussen de ouders. Dat is ook terecht. De jongens gaan daar naar school, hebben daar hun vrienden en hun sociale leven ontwikkelt zich met name daar.

Onder die omstandigheden is het louter denkbeeldig dat vader, zoals hij inmiddels verzoekt, alleen het gezag over de jongens zou kunnen krijgen. Als middel om rust te creëren lijkt het niet bijzonder effectief om vader het gezag te geven, terwijl de jongens bij moeder wonen. Dat zou louter leiden tot meer strijd.

De rechtbank zal moeder met het eenhoofdig gezag belasten.

Dat is geen overwinning van moeder, dat is geen nederlaag voor vader, maar het is meer een aan beide ouders uitgereikt brevet van onvermogen.

2.6.

De kinderen worden ouder. Kind 1 gaat inmiddels naar de middelbare school. Hij moet de kans hebben zich te ontwikkelen richting een zelfstandige puber met steeds meer een eigen sociaal leven. Een regeling waarbij hij 3 van de 4 weekenden bij zijn vader is houdt hem daarin tegen. Spontaan met vrienden iets ondernemen in het weekend kan maar eens in de vier weken.

Dat er steeds moet worden overlegd tussen de ouders over activiteiten tijdens de weekenden bij vader, waarbij vader dan besluit of de jongens aan die activiteiten kunnen meedoen is belastend. Dat is temeer het geval als vader de maatstaf aanlegt dat activiteiten die volgens vader activiteiten zijn die voortvloeien uit moeders sociale leven geen activiteiten zijn waarvoor ze bij hun moeder kunnen blijven, of vanuit zijn woning kunnen worden bezocht. Er zit een natuurlijke overlap tussen het sociale leven van moeder en dat van de zonen, maar daar lijkt vader geen oog voor te hebben.

2.7.

Een omgangsregeling tussen ouders en kinderen moet met die kinderen meegroeien en aan die kinderen worden aangepast. Dat is hier niet gebeurd. Een regeling die geschikt is voor kinderen van - in mei 2014 - zeven en vijf jaar hoeft dat niet te zijn voor kinderen van nu twaalf en 11 jaar. Dat klemt temeer als ouders niet in staat zijn om soepel met die regeling om te gaan, op een manier waar die kinderen geen last van hebben.

De rechtbank zal de bij beschikking van 28 mei 2014 bepaalde regeling aanpassen. Dat zal de rechtbank doen voor beide jongens.

De regeling voor vakanties en feestdagen blijft onveranderd, evenals de regeling rond halen en brengen. Wat de rechtbank wel verandert is de frequentie van het verblijf bij vader. De jongens zullen om het weekend van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de man verblijven. De rechtbank ziet geen aanleiding om die weekenden te laten doorlopen tot maandag naar school. De moeder lijkt de enige die een voorstander is van die regeling, waarbij de kinderen op maandag vroeg uit de veren moeten om door hun vader vanuit [woonplaats vader] in [woonplaats moeder] naar twee verschillende scholen gebracht te worden

2.8.

Vader diende in april 2018 een zelfstandig verzoek in, waarbij hij toestemming vroeg voor een vakantie in december 2018. Vader concludeert zelf al dat dit verzoek feitelijk achterhaald is, maar hij heef het verzoek niet ingetrokken.

De rechtbank zal het verzoek afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:

- bepaalt dat A. met het eenhoofdig gezag wordt belast over Kind 2 (geboren …2008 te [geboorteplaats])en Kind 1 (geboren …2006 te [geboorteplaats]).

- wijzigt de in de beschikking van 28 mei 2014 bepaalde contactregeling in zoverre dat de jongens om het weekend bij hun vader verblijven van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur;

- verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

- wijst het verzoek tot vervangende toestemming voor de vakantie af;

- wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.

Deze beschikking is gegeven te Assen door mr T.M.L. Veen, lid van de kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op woensdag 7 augustus 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.

Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:

- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,

- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat. worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden

fn: ***



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733