Rechtbank Gelderland 19-07-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:3540

Datum publicatie05-08-2019
ZaaknummerC/05/355144/ZJ RK 19-576
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsZutphen
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet; 1:262b BW Geschillenregeling OTS; 1:263 e.v. BW Aanwijzing GI
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Vader wil via de geschillenregeling van art. 1:262b BW de GI dwingen om de muhp te effectueren en 2 schriftelijke aanwijzingen te geven. Op het gebied van een contactregeling met de kinderen en persoonlijkheidsonderzoek van moeder via het NIFP. Kan dit? Rechtbank: nee. Verzochte mbt de aanwijzingen valt niet onder de geschillenregeling. Vader moet de GI vragen om een schriftelijke aanwijzing en zich ogv art. 1:265f BW en art. 1:264 BW tot de rechter wenden.

Volledige uitspraak


beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en jeugdrecht

Zittingsplaats: Zutphen

Zaaknummer : C/05/355144 / ZJ RK 19-576

datum uitspraak: 19 juli 2019

beschikking geschillenregeling

in de zaak van

[naam vader] , hierna te noemen de vader,

wonende te Hengelo (Gld),

advocaat: mr. W.F.A. Zwart-Peters te Deventer,

tegen

Jeugdbescherming Gelderland regio midden, hierna te noemen de GI,

gevestigd te Doetinchem,

betreffende

[minderjarige] , geboren [geboorte-datum/plaats minderjarige] , hierna te noemen [minderjarige] .

De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[naam moeder] , hierna te noemen de moeder,

wonende te Ruurlo,

advocaat: mr. H. Ravenshorst te Zutphen.

Het procesverloop


Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:

- het verzoek met bijlagen van de vader van 18 juni 2019, ingekomen bij de griffie op 19 juni 2019;

- de brief met drie bijlagen van de vader, ingekomen ter griffie op 5 juli 2019.

Op 9 juli 2019 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.

Gehoord zijn:

- de minderjarige [minderjarige] , die apart is gehoord,

- de vader, bijgestaan door de advocaat voornoemd,

- de GI, door de gezinsvoogd mevrouw [naam gezinsvoogd] ,

- de moeder, bijgestaan door de advocaat voornoemd.

De feiten

Uit het ontbonden huwelijk van de vader en de moeder is geboren:

- [minderjarige] , geboren [geboorte-datum/plaats minderjarige] .


Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.

In maart 2018 heeft de vader een verzoek bij deze rechtbank ingediend (nummer C/05/335166 FZRK 18/770) om een zorgregeling, de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] en het gezag te wijzigen ten gunste van de vader. Tijdens de mondelinge behandeling van de deze zaak is op 9 mei 2018 de ondertoezichtstelling uitgesproken.

Bij beschikking van 30 oktober 2018 zijn de verzoeken van de vader afgewezen.

Bij beschikking van deze rechtbank van 16 april 2019 is [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 9 mei 2020.

Bij dezelfde beschikking is machtiging verleend om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een gezinshuis tot uiterlijk 9 mei 2020.

[minderjarige] verblijft sinds 5 juli 2019 in een gezinshuis.

Het verzoek


De vader heeft een geschil voorgelegd met betrekking tot de uitvoering van de ondertoezichtstelling.

Hij heeft verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,:

  • te bepalen dat de GI tijdig gebruik zal maken van de bij beschikking van 16 april 2019 aan haar verleende machtiging om [minderjarige] uit huis te plaatsen;

  • te bepalen dat de GI middels een aanwijzing zorg draagt voor het schriftelijk vaststellen en begeleiden van een contactregeling tussen de vader en [minderjarige] van eens per week een dag(deel), althans van een in goede justitie te bepalen verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;

  • te bepalen dat de GI middels een schriftelijke aanwijzing de moeder opdraagt zich aan te melden voor een persoonlijkheidsonderzoek bij het NIFP dan wel een soortgelijk instituut.

De vader heeft daartoe aangevoerd dat de machtiging uithuisplaatsing verloopt op grond van artikel 1:265c lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW) indien hiervan niet binnen drie maanden na verlening van de machtiging gebruik wordt gemaakt. De vader acht het in het belang van [minderjarige] dat de Gl tijdig gebruik maakt van deze machtiging.

De vader heeft geen vertrouwen (meer) in de inschatting en de regie van de GI. Zij volgt als een zachte heelmeester de grillen van de moeder en pakt niet door. De moeder is op haar manier bezig [minderjarige] te isoleren, in de war te brengen en op te zetten tegen de vader. De moeder is niet in staat aan [minderjarige] het goede voorbeeld te geven en hem te begeleiden bij het maken van de juiste keuzes voor zijn toekomst. Vanuit een neutrale setting heeft de vader enige kans om weer met [minderjarige] in contact te komen. De verstreken tijd brengt schade toe aan de ontwikkeling van [minderjarige] . De GI moet regie nemen en niet langer bemiddelen.

Daarnaast dient de GI door te pakken door de moeder te verplichten een persoonlijkheidsonderzoek te laten verrichten, zoals door de Raad voor de Kinderbescherming is geadviseerd in de vorige procedure, aldus de vader. Het is immers van belang dat men weet waar de capaciteiten liggen van de ouders.

Het standpunt van belanghebbenden

De GI heeft ter zitting verklaard dat zij in samenwerking met de moeder heeft gewerkt aan een stapsgewijze opbouw van het contact tussen [minderjarige] en de vader. Het gaat met ups en downs. De GI is van mening dat het moeilijk voor de vader is om sensitief aan te sluiten bij [minderjarige] . Terzake de uithuisplaatsing verklaart de GI dat het voor [minderjarige] van groot belang was om te kijken naar een goede plek voor hem. Er zijn diverse mogelijkheden onderzocht. Uiteindelijk is het gezinshuis waar hij afgelopen vrijdag is geplaatst het meest geschikt voor hem bevonden. [minderjarige] heeft een goede klik met deze mensen. Het is nu vooral zaak om rust te creëren zodat [minderjarige] toekomt aan zijn eigen ontwikkeling. De contacten met zowel de vader als de moeder zijn minimaal, juist om ervoor te zorgen dat [minderjarige] kan settelen. Het is niet in het belang van [minderjarige] om nu een strikte regeling op te leggen. Er zal vanuit de nieuwe situatie gekeken moeten worden wat aansluit bij [minderjarige] . Met betrekking tot de persoonlijkheidsonderzoeken voert de GI aan dat beide ouders stappen zetten en dat er uiteraard gekeken moet worden naar de onderzoeken.

De moeder verzet zich tegen de verzoeken. Zij stelt zich op het standpunt dat zij [minderjarige] niet negatief beïnvloedt, dat zijn houding tegenover de vader uit hemzelf komt en dat zij, net als [minderjarige] , het gevoel heeft dat er niet naar hem geluisterd wordt. Zij kan hem niet verplichten naar de vader te gaan als hij dat absoluut niet wil. Een opgelegde contactregeling is niet realistisch en brengt veel onrust bij [minderjarige] . Het was de bedoeling dat [minderjarige] zou worden geplaatst bij Eerde, waar de vader ook aanvankelijk voor openstond. De vader heeft zijn toestemming ingetrokken en [minderjarige] neemt het zijn vader kwalijk dat hij daar nu niet naar toe kan. Deze mogelijkheid is er nog steeds en de moeder wacht af hoe het met [minderjarige] gaat in het gezinshuis. Met betrekking tot het persoonlijkheidsonderzoek merkt de moeder op dat de GI wel een aanwijzing zal kunnen geven, maar dat zij niet verplicht is hieraan haar medewerking te verlenen. Er bestaat immers geen wettelijke bepaling die een partij daartoe verplicht. Zij verwijst daarbij naar een uitspraak van de rechtbank Overijssel (ECLI:NL:RBOVE:2017:4651). Zij geeft aan dat zij niet heeft geweigerd mee te werken aan een persoonlijkheidsonderzoek, maar zij heeft als voorwaarde gesteld dat beide partijen van tevoren verklaren en ervoor tekenen dat de resultaten van het onderzoek in te zien zijn en mogen worden gebruikt in relatie tot de vraag waar [minderjarige] moet verblijven en hoe het met het contact met de andere ouder moet.

De beoordeling

machtiging uithuisplaatsing

Nog daargelaten dat de kinderrechter de GI niet kan verplichten om de machtiging uithuisplaatsing te effectueren, heeft de vader op dit moment geen belang meer bij zijn verzoek. [minderjarige] is immers op 5 juli 2019 uit huis geplaatst. Dit verzoek van de vader zal dan ook worden afgewezen.

opleggen van schriftelijke aanwijzing aan de GI

De vader heeft verzocht de GI te verplichten een tweetal schriftelijke aanwijzingen te geven: om een contactregeling vast te stellen en om de moeder te verplichten mee te werken aan een persoonlijkheidsonderzoek. Hij heeft gesteld dat dit gezien kan worden als een geschil op grond van artikel 1:262b BW.

In artikel 1:262b BW is bepaald dat geschillen die de uitvoering van de ondertoezichtstelling betreffen, voor zover niet vallend onder de reikwijdte van het klachtrecht als bedoeld in artikel 4.2.1 van de Jeugdwet, aan de kinderrechter kunnen worden voorgelegd. De kinderrechter neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt. Alvorens te beslissen beproeft zij een vergelijk tussen betrokkenen.

Op grond van artikel 1:263, eerste lid van het BW kan de GI ter uitvoering van haar taak schriftelijke aanwijzingen geven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Zij kan dit doen indien de met het gezag belaste ouder of minderjarige niet instemt met, dan wel onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van het hulpverleningsplan of indien dit noodzakelijk is teneinde de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige weg te nemen. Ingevolge het tweede lid dienen de met het gezag belaste ouder of ouders en de minderjarige een schriftelijke aanwijzing op te volgen.

Anders dan de vader heeft gesteld, is de kinderrechter van oordeel dat de verzoeken van de vader niet onder artikel 1:262b BW vallen. Naar het oordeel van de kinderrechter ligt het op de weg van de vader, indien hij niet instemt met het beleid van de GI met betrekking tot de regie dan wel de invulling van de contactregeling dan wel het ondergaan van een persoonlijkheidsonderzoek door de moeder en indien overleg niet tot een oplossing leidt, aan de GI te verzoeken een schriftelijke aanwijzing te geven zodat hij op de grond van artikel 1:265f jo 1:264 BW de beslissing van de kinderrechter en in hoger beroep van het hof kan inroepen. Dit leidt tot de conclusie dat de verzoeken van de vader zullen worden afgewezen.

Ten overvloede merkt de kinderrechter het volgende nog op. Uit de overgelegde stukken, hetgeen ter zitting is besproken, maar ook uit het gesprek van de kinderrechter met [minderjarige] , is duidelijk gebleken dat er grote zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige] . Er is sprake van een ernstig loyaliteitsconflict, [minderjarige] leeft in twee gescheiden werelden en zit ernstig klem tussen de ouders. Het is thans zo ernstig dat het erop lijkt dat hij zijn vader volledig buiten beeld wil houden. Volgens de vader is dat door de negatieve bemoeienis van de moeder; volgens de moeder is dat omdat [minderjarige] geen rust wordt gegund en er niet naar hem geluisterd wordt.

Wat daar ook van zij, het doel van de ondertoezichtstelling is om te trachten dat ouders elkaar niet langer diskwalificeren, zodat [minderjarige] niet langer klem zit. Daarbij dienen contactmomenten onder regie van de GI tot stand te komen. Gebleken is dat er het afgelopen jaar acht contactmomenten zijn gepland, waarvan er zes zijn doorgegaan, de laatste keer bij de vader thuis op 16 januari 2019. Dit is bij aanvang van de ondertoezichtstelling niet de insteek geweest, te meer nu de moeder in het verleden meermalen – zoals ook is weergegeven in de beschikking van 30 oktober 2018 – heeft aangegeven er alles aan te zullen doen om het contact tussen [minderjarige] en de vader te bewerkstelligen. Dat beide ouders een ander karakter hebben en een andere opvoedstijl hebben is duidelijk, maar niet onoverkomelijk. Dit was immers ten tijde van het opstellen van het ouderschapsplan in 2011 eveneens zo en toch is er op dat moment gekozen voor een co-ouderschap dat vele jaren is uitgevoerd. Uiteraard moet er ook gelet worden op hetgeen [minderjarige] wil en aan kan, maar naar het oordeel van de kinderrechter is er thans een situatie ontstaan waardoor [minderjarige] een vertekend beeld van de vader krijgt. Het is van het allergrootste belang dat er nu duidelijke stappen worden gezet en regie wordt gevoerd, op welke wijze dan ook, zodat het voor iedereen, maar zeker voor [minderjarige] , duidelijk is wat van hem wordt verlangd.

De beslissing


De kinderrechter:

wijst de verzoeken van de vader af.

Deze beschikking is gegeven door mr. S. Kuijpers, kinderrechter, in tegenwoordigheid van [naam griffier] als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2019.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733