Gerechtshof Amsterdam 16-07-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2705

Datum publicatie30-07-2019
Zaaknummer200.177.325/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsAmsterdam
Formele relatiesEerste aanleg: ECLI:NL:RBAMS:2015:3924; Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHAMS:2016:2925; Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHAMS:2016:2657
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenIPR familierecht; IPR ontbinding huwelijk; IPR huwelijksvermogensrecht;
Familieprocesrecht; (Ontbinding) religieus huwelijk;
Alimentatie; Bruidsschat en bruidsgave
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Vervolg op nader schriftelijk advies IJI over bruidsgave en Tafriq echtscheiding. Uitleg Irakese wet- en regelgeving. Hof acht door man voorgestane uitleg van het decreet het meest aannemelijk en concludeert dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor de opvatting dat naar Iraaks recht de man ook bij een tafriq echtscheiding in beginsel gehouden is de uitgestelde bruidsgave te voldoen, gewaardeerd in goud.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht

Team III (familie- en jeugdrecht)

Uitspraak: 16 juli 2019

Zaaknummer: 200.177.325/01

Zaaknummer eerste aanleg: C/13/557707 / FA RK 14-329 (HH/DC)

in de zaak in hoger beroep van:

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoekster in hoger beroep,

advocaat: mr. P. Tijsterman te Uithoorn,

tegen

[de man] ,

wonende te [woonplaats] , Groot-Brittanië,

verweerder in hoger beroep,

advocaat: mr. R.P.J. Hendrikx te Mijdrecht.

1De verdere loop van het geding

1.1.

Partijen worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.

1.2.

Het hof neemt over hetgeen is overwogen en beslist in zijn beschikking van 5 juli 2016, aangevuld bij beschikking van 19 juli 2016.

1.3.

Op 16 januari 2017 is ter griffie van dit hof ingekomen een rapport van 12 januari 2017 van het IJI.

1.4.

De man heeft bij brief met bijlagen van 13 april 2017, ingekomen ter griffie van dit hof op dezelfde datum, op het rapport gereageerd.

1.5.

De vrouw heeft bij brief met bijlagen, ingekomen ter griffie van dit hof op 23 mei 2017, zowel op het rapport als op de hiervoor genoemde brief van de man gereageerd.

2De verdere beoordeling van het geschil

2.1.

Het hof heeft bij zijn beschikking van 5 juli 2016 aan het IJI verzocht een nader schriftelijk advies uit brengen naar aanleiding van de volgende vragen:

1. Is naar Iraaks recht de man ook bij een Tafriq echtscheiding in beginsel gehouden de uitgestelde bruidsgave te voldoen gewaardeerd in goud?

2. Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord, heeft, naar Iraaks recht, het feit dat in 2007 de Nederlandse rechter de echtscheiding tussen partijen heeft uitgesproken (zij het dat die echtscheiding nooit is ingeschreven), nog gevolgen voor aanspraken die de vrouw kan maken op de uitgestelde bruidsgave gewaardeerd in goud?

3. Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord, is het juist dat de wetgeving in Irak inmiddels is gewijzigd en dat de bruidsgave, gewaardeerd in goud, slechts is verschuldigd wanneer de man daartoe financieel in staat is? Zo ja, wanneer is die wetgeving gewijzigd en hoe luidt het toepasselijke overgangsrecht?

2.2.

Het IJI heeft in zijn rapport van 12 januari 2017 de vragen als volgt beantwoord (verkort weergegeven):

Vraag 1. In het eerdere advies aan de rechtbank (hof: het IJI advies van 22 oktober 2014) hebben wij vermeld dat wij in de geraadpleegde documentatie geen aanwijzing hebben gevonden dat de waardering in goud alleen in geval van een talaq plaatsvindt, en niet bij de tafriq.

(…)

Opnieuw hebben wij geen aanwijzingen gevonden voor beantwoording van de vraag of naar Iraaks recht (Islamitisch recht) de man zowel bij een talaq als bij een tafriq echtscheiding in beginsel gehouden is de uitgestelde bruidsgave te voldoen gewaardeerd in goud. Anders gezegd, in de door ons bestudeerde documentatie wordt bij de beschrijving van de verschillende vormen van huwelijksontbinding geen onderscheid gemaakt waar het de uitgestelde bruidsgave betreft.

(…)

Wij hebben de kwestie besproken met een Nederlandse deskundige in het islamitische familierecht

(…)

De bruidsgave is een essentieel element van de huwelijksvoltrekking en is daarmee een reële verplichting, die vaak in geld en goederen wordt uitgedrukt. Zoals het genoemde decreet [vertaald uit het Arabisch: besluit nummer 127 van de Revolutionaire Commandoraad, hierna: het decreet] laat zien, is de restant-betaling van de bruidsgave, voor zover in geld bepaald, geen nominale schuld. Er is dan ook geen enkele reden onderscheid te maken tussen een huwelijksontbinding door verstoting of door gerechtelijke scheiding.

(…)

De door ons geraadpleegde deskundige heeft voorts opgemerkt dat de voetnoot bij artikel 19 van de Iraakse WPS [Wet op het Personeel Statuut, toevoeging hof] ook in zijn Arabische tekst onvoldoende duidelijk is om te mogen concluderen dat het decreet een verschil tussen talaq en tafriq maakt. De authentieke tekst van het decreet is niet beoordeeld.

(…)

Het decreet drukt uit dat de bruidsgave, voor zover die in geld is uitgedrukt, berekend moet worden naar de historische waarde ervan, dus naar de waarde in goud ten tijde van de huwelijkssluiting, en niet naar de nominale waarde ten tijde van de huwelijksontbinding. Een berekening naar de goudswaarde alleen bij een talaq en niet bij een tafriq is niet begrijpelijk.

Bovendien moet worden bedacht dat de tafriq-procedure zowel door de vrouw als door de man kan worden ingesteld. Zou de goudswaarde alleen bij een talaq en niet bij een tafriq gelden, dan zou de man daarmee eenzijdig en naar willekeur de hoogte van het restant kunnen bepalen. Dat is zeer onwaarschijnlijk.

Wat de Engelse vertaling betreft kan volgens de door ons geraadpleegde deskundige niet worden afgegaan op het gebruik van het woord divorce. Het woord wordt in verschillende betekenissen gebruikt.”

Vraag 2.: “In de eerste plaats wijzen wij erop dat het nog maar zeer de vraag is of een niet-ingeschreven Nederlandse echtscheidingsbeslissing in Irak wordt erkend. Het lijkt ons zeer onwaarschijnlijk, te meer dat er geen sprake is van een huwelijksontbinding waaraan de betaling van het restant van de bruidsgave gekoppeld is. Het is dan ook weinig aannemelijk dat een niet-ingeschreven Nederlandse echtscheidingsbeslissing tot gevolg heeft dat naar Marokkaans [het hof neemt aan dat is bedoeld: Iraaks] recht een verjaring van het recht de betaling van het restant van de bruidsgave in werking heeft gesteld.”

Vraag 3.: “Wij hebben niet kunnen nagaan of er sprake is van een wetswijziging in Irak met een dergelijke inhoud. De door ons geraadpleegde deskundige is hier eveneens niet mee bekend.”

2.3.

Naar aanleiding van het advies van het IJI heeft de man in zijn hiervoor onder 1.4. genoemde brief - kort samengevat - het volgende naar voren gebracht.

Het rapport van het IJI kan niet worden gevolgd. Het rapport kenmerkt zich door aannames en vaagheden. Het is niet bekend welke documentatie het IJI heeft gebruikt. De in het rapport genoemde deskundige is anoniem. Het IJI beschikte niet over de authentieke tekst van het decreet waarop de vrouw haar verzoek gegrond heeft. Het IJI heeft de gestelde vragen derhalve niet kunnen beantwoorden. Het advies van het IJI is ook inhoudelijk onjuist. Het IJI weet niet hoe het zit, kent de tekst van het decreet ook niet, maar gaat vervolgens gissen naar wat dan wel de waarschijnlijke uitkomst zal zijn. In tegenstelling tot wat het IJI meent, maakt het decreet onderscheid tussen de talaq en de tafriq. Het IJI heeft een conclusie getrokken op basis van wat het begrijpelijk vindt, maar niet op basis van het Iraakse recht. Het decreet is bedoeld om misbruik van het recht op verstoting (talaq) tegen te gaan, juist omdat de vrouw in die situatie (nagenoeg) rechteloos is.

De man verwijst onder meer naar een door hem in het geding gebrachte vertaling van de originele tekst van het decreet door een beëdigd vertaalster, te weten mevrouw I.A. Goldsman, ingeschreven bij de rechtbank Amsterdam en bij het Bureau Beëdigde Tolken en Vertalers.

De man verwijst tot slot naar een verklaring van 31 januari 2017 van dr. S.F. Milani van de Al Khoei Foundation in Londen, Engeland, waarin onder meer staat vermeld:

“Subject: Legal Clarification

1. When a divorce (Talaq) is based on abusive behaviour, the deferred dowry may be calculated to match its value in gold.

2. When legal separation (Tafriq) is decided by the court, articles 40-43 from Iraqi personal law read (The deferred Dowry mentioned in the marriage contract is to be paid exactly as it is stipulated, and no value in gold to be considered).”

Uit de door hem aangevoerde bronnen blijkt – aldus de man - zonder uitzondering dat waardering in goud alleen plaats kan vinden in geval van een talaq. Aangezien in deze zaak geen sprake is van een talaq maar van een tafriq, kan van een waardering in goud geen sprake zijn, aldus de man.

2.4.

De vrouw heeft in haar hiervoor onder 1.5. genoemde brief – kort samengevat - het volgende naar voren gebracht. Het IJI is terecht tot de conclusie gekomen dat in het Iraakse recht geen aanwijzingen te vinden zijn die erop duiden dat alleen in het geval van een talaq en niet in het geval van een tafriq de uitgestelde bruidsgave in goud berekend dient te worden. Een bruidsgave heeft naast immateriële functies ook materiële functies. Deze bestaan onder meer uit het verzekeren van financiële zelfstandigheid aan de vrouw. De bruidsgave is in het leven geroepen om de vrouw ná de echtscheiding een financiële buffer te bieden en om vóór de echtscheiding de man te weerhouden van ongewenst gedrag (het plegen van overspel). Het is in strijd met de ratio van de bruidsgave om enkel de nominale vergoeding toe te kennen. De overeengekomen bruidsgave van 20.000 dinar komt in dat geval neer op een bedrag van slechts € 14,92. Ten tijde van het sluiten van het huwelijk vertegenwoordigde de overeengekomen uitgestelde bruidsgave een waarde van ruim vier kilogram goud. Op dit moment komt dat overeen met een waarde van € 160.000,-.

De vrouw heeft de verklaring van dr. S.F. Milani betwist. Het is onwaarschijnlijk dat voetnoot 9 bij artikel 19 van de Iraakse WPS onderscheid maakt tussen talaq en tafriq. Zou dit anders zijn, dan zou dit tot willekeurige situaties leiden waarbij de man zou kunnen kiezen voor een tafriq echtscheiding om zo aan een vergoeding in goud te ontkomen, aldus de vrouw.

2.5.

Het hof overweegt als volgt. De vrouw heeft haar onderhavige verzoek gebaseerd op het decreet.

De man heeft bij zijn hiervoor onder 1.4. genoemde brief als productie 7 van dat decreet een beëdigde vertaling van I.A. Goldsman, beëdigd vertaler Arabisch, uit het Iraaks naar het Nederlands in het geding gebracht. In die vertaling staat onder meer het volgende vermeld.

“Titel van de wetgeving: De volledige betaling van een uitgestelde bruidsgave, die op moment van de huwelijkssluiting vastgesteld is in goud, aan een vrouw (…)

Nummer van de wetgeving: 127

Jaar van de wetgeving: 1999

Datum van de wetgeving: 24.07.1999 00:00:00

Op basis van de bepalingen van paragraaf a) van het tweeënveertigste artikel van de grondwet, heeft de Revolutionaire Commandoraad het volgende besloten:

Ten eerste - Een vrouw ontvangt haar volledige uitgestelde bruidsgave, die op moment van de huwelijkssluiting vastgesteld is in goud, in het geval van een Talaq. (…)”

De vrouw heeft deze vertaling niet betwist.

2.6.

Anders dan het IJI acht het hof de door de man voorgestane uitleg van het decreet het meest aannemelijk. Daartoe wordt als volgt overwogen. De bewoordingen van het decreet zijn duidelijk, en luiden: “…in het geval van een Talaq”. Uit het laatste rapport van het IJI blijkt dat de door het IJI geraadpleegde deskundige, een niet nader genoemde Nederlandse deskundige in het islamitische familierecht, ten tijde van het onderzoek de authentieke tekst van het decreet (of een (beëdigde) vertaling daarvan) niet heeft beoordeeld, zodat het ervoor moet worden gehouden dat die authentieke tekst niet het uitgangspunt vormde voor het gegeven advies. In zijn rapport heeft het IJI niet inzichtelijk gemaakt waarom het als uitgangspunt heeft genomen dat in het Iraakse recht geen aanwijzingen zijn die erop duiden dat alleen in het geval van een talaq en niet in het geval van een tafriq de uitgestelde bruidsgave in goud berekend dient te worden. Zonder dat inzicht, dat gelet op de bewoordingen van de beëdigde vertaling wel moet worden geboden, mist het advies overtuiging. Het IJI heeft een uiteenzetting gegeven (met als bron: de door hem geconsulteerde deskundige alsmede “Inleiding in de shari’a. een kennismaking met het recht van de Islam en van de Islam-georiënteerde wereld” door auteur J. van der Velden (2015)) over de bruidsgave naar Islamitisch recht en de bedoeling van de bruidsgave in het algemeen, zonder concreet in te gaan op de uitleg van het decreet naar Iraaks recht.

Volgens het IJI en de door het IJI geraadpleegde deskundige, die kennelijk de Engelse vertaling van het decreet tot voorwerp van onderzoek hebben gehad, wordt het woord divorce in verschillende betekenissen gebruikt, en kan het woord divorce in het decreet worden gelezen zowel als tafriq als talaq. Dit is verder niet onderbouwd. Het hof volgt dit uitgangspunt dan ook niet. Daartoe overweegt het hof in de eerste plaats dat de advocaat van de man de vertaalster van het decreet heeft verzocht om, indien zij de Arabische woorden talaq en tafriq zou aantreffen in de tekst, deze niet te vertalen om discussie over de vertaling te voorkomen, hetgeen tot bovengenoemde vertaling heeft geleid. Daarbij neemt het hof voorts in aanmerking dat naar Iraaks recht onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende vormen van echtscheiding – de talaq (verstoting), geregeld in artikel 34 tot en met 38 WPS, de tafriq (gerechtelijke scheiding), geregeld in artikel 39 tot en met 45 WPS, en de khul (huwelijks ontbinding in onderling overleg), geregeld in artikel 46 WPS -, waarbij blijkt dat deze niet alle dezelfde (rechts-)gevolgen hebben. In dat verband verwijst het hof onder andere naar artikel 41 lid 4 B en C WPS waarin een aantal gevolgen van separation voor de bruidsgave zijn bepaald. In dit licht bezien is niet zonder meer aannemelijk dat bij de uitleg van het decreet, waarin zoals gezegd duidelijk “…in het geval van een Talaq” staat vermeld, geen onderscheid dient te worden gemaakt als het om de uitgestelde bruidsgave in goud gaat.

De vrouw stelt zich op het standpunt dat het doel van de bruidsgave is om de vrouw te verzekeren van voldoende financiën na de echtscheiding en om de man ervan te weerhouden overspel te plegen. Zij heeft verwezen naar wetenschappelijke bronnen (waaronder: “Understanding and Use of Islamic Family Rules in German Courts. The Exemple of the Mahr” door de auteur N. Yassari (2013) en “Multicultureel familierecht in Nederland: ja?, en hoe?” door de auteur F.J.A. van der Velden (2004)), die over het Islamitisch recht uitleg geven, doch niet naar bronnen die voldoende concreet houvast bieden voor een uitleg van het decreet zoals de vrouw die voorstaat. Datzelfde geldt voor het artikel “Inleiding tot de Rechten van Moslimvrouwen” van A.Y. Hilbri waarnaar de vrouw verwijst. Het artikel gaat in op de uitgestelde ‘mahr’ bij echtscheiding/ontbinding van het huwelijk, maar geeft geen inzicht in de vraag of bij de rechtgevolgen daarvan naar Iraaks recht onderscheid moet worden gemaakt tussen talaq en tafriq en evenmin in de wijze van berekenen van de bruidsgave in geval van een tafriq.

Ten slotte overweegt het hof dat aannemelijk is, zoals de man heeft betoogd, dat het decreet is bedoeld om te voorkomen dat een man lichtvaardig gebruik maakt van zijn recht op een talaq, waarvoor geen gronden vereist zijn, terwijl dit voor tafriq wel het geval is. Ook dit vormt een aanwijzing dat de regeling in het decreet niet ziet op een tafriq.

Concluderend: er zijn onvoldoende aanknopingspunten voor de opvatting dat naar Iraaks recht de man ook bij een tafriq echtscheiding in beginsel gehouden is de uitgestelde bruidsgave te voldoen, gewaardeerd in goud.

Dat de vrouw gezien de op basis van de nominale waarde betaalde bruidsgave niet in staat is om in haar levensonderhoud te voorzien, leidt niet tot een ander oordeel. In dit geding is niet aan de orde de vraag of, en zo ja, op welke wijze de man in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw dient te voorzien.

2.7.

Gezien het vorenoverwogene is het hof van oordeel dat grief II faalt en dat het verzoek van de vrouw het door de man aan haar te betalen bedrag aan bruidsgave te bepalen op een bedrag van 20.000,- Iraakse Dinar in goud per de datum huwelijkssluiting, niet toewijsbaar is. Dit brengt mee dat de overige verweren van de man – als weergegeven onder 4.8 in de beschikking van 5 juli 2016 – geen bespreking meer behoeven.

2.8.

Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

3Beslissing

Het hof:

bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;

wijst af het meer of anders in hoger beroep verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. Sturhoofd, mr. A.N. van de Beek en mr. P.J.W.M. Sliepenbeek in tegenwoordigheid van mr. T. Mekkelholt als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2019.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733