Gerechtshof Amsterdam 25-06-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2747

Datum publicatie26-07-2019
Zaaknummer200.250.158/01 NOT
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsAmsterdam
Formele relatiesEerste aanleg: ECLI:NL:TNORAMS:2018:30, Bekrachtiging/bevestiging
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenTuchtrecht / aansprakelijkheid; Tuchtrecht/aansprakelijkheid notaris;
Erfrecht
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Partijen laten in 2006 huwelijkse voorwaarden opstellen en in 2012 testamenten. Ook als er uitsluitend opdracht lag testamenten op te stellen, is het onbegrijpelijk en ernstig nalatig dat notaris bij opmaken testamenten niet huwelijksgoederenregime heeft betrokken. Dossieraantekeningen/gespreksnotities/opdrachtbevestiging ontbreken. Maar ook als vaststaat dat partijen notaris slechts beperkte opdracht gaven, bracht zorgplicht notaris mee dat hij zich had moeten vergewissen van relevante feitencomplex in de zaak.

Volledige uitspraak


beslissing

___________________________________________________________________ _ _

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht

zaaknummer : 200.250.158/01 NOT

nummer eerste aanleg : 642910/NT 18-4

beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 25 juni 2019

inzake

[naam] ,

oud-notaris, wonend te [plaats] ,

appellant,

gemachtigde: mr. P.H. Kramer, advocaat te Amsterdam,

tegen

[naam] ,

wonend te [plaats] ,

geïntimeerde,

gemachtigde: mr. R.A.M. Schram, advocaat te Haarlem.

1Het geding in hoger beroep

1.1.

Appellant (hierna: de notaris) heeft op 23 november 2018 een beroepschrift - met bijlage - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Amsterdam (hierna: de kamer) van 1 november 2018 (ECLI:NL:TNORAMS:2018:30). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van geïntimeerde (hierna: klaagster) deels gegrond verklaard en de notaris ter zake daarvan de maatregel van berisping opgelegd, alsmede een geldboete van € 5.000,-, te voldoen op de wijze en binnen de termijn als bepaald in rechtsoverweging 5.9. Voorts heeft de kamer de notaris veroordeeld tot betaling aan klaagster van het griffierecht van € 50,- en van de kosten van klaagster van € 1.050,-, op de wijze en binnen de termijn als bepaald in rechtsoverweging 5.13, alsmede tot betaling van € 3.500,- als kosten van behandeling van de klacht door de kamer, op de wijze en binnen de termijn als bepaald in rechtsoverweging 5.14.

1.2.

De notaris heeft op 30 januari 2019 de gronden van het beroep aangevuld.

1.3.

Klaagster heeft op 1 maart 2019 een verweerschrift bij het hof ingediend.

1.4.

Bij brief van 26 maart 2019, ter griffie van het hof ingekomen op 27 maart 2019, heeft de notaris aanvullende producties ingediend.

1.5.

De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 11 april 2019. De notaris, vergezeld van zijn gemachtigde en mr. dr. E.W.J. Ebben, zijn juridisch adviseur, en klaagster, vergezeld van haar gemachtigde, zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de gemachtigde van de notaris aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

2Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3Feiten

3.1.

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.

3.2.

Het gaat in deze zaak - in de kern - om het volgende.

3.2.1.

Klaagster en wijlen haar echtgenoot, [V] (hierna: de echtgenoot), zijn op 30 december 1971 in het huwelijk getreden op basis van huwelijkse voorwaarden, inhoudende de uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen.

3.2.2.

De aanvankelijk aan klaagster en de echtgenoot gezamenlijk toebehorende echtelijke woning, [naam] , in [plaats] (hierna: de woning) is in 2006 op naam van klaagster gesteld, met de bedoeling de woning te onttrekken aan verhaal door zakelijke schuldeisers van de besloten vennootschap waarin de echtgenoot aandelen hield.

3.2.3.

Bij akte van 13 november 2006, verleden voor de notaris, zijn voormelde huwelijkse voorwaarden gewijzigd. Onder andere is in de huwelijkse voorwaarden een facultatief finaal verrekenbeding opgenomen, dat - voor zover hier van belang - luidt als volgt:

Afrekening aan het einde van het huwelijk

Artikel 14

1. Ingeval het huwelijk wordt ontbonden of tussen de echtgenoten scheiding van tafel en bed wordt uitgesproken, heeft ieder van de echtgenoten het recht te vorderen dat er verrekening van de vermogens van de echtgenoten plaatsvindt, zo dat ieder van de partijen gerechtigd is tot een waarde gelijk aan die, waartoe zij gerechtigd zouden zijn indien tussen de echtgenoten de algehele gemeenschap van goederen had bestaan, met dien verstande dat ingeval van ontbinding van het huwelijk als gevolg van echtscheiding de helft van de waarde van het aan de comparante sub 2 [hof: klaagster] in eigendom toebehorende woonhuis [naam] (…) , dan wel de daarvoor in de plaats gekomen goederen of waarde, alsmede een perceel bollengrond, (…) toekomt aan de comparant sub 1 [hof: de echtgenoot]. De comparante sub 2 [hof: klaagster] is alsdan op eerste vordering van de comparant sub 1 [hof: de echtgenoot] verplicht - onder verrekening van aan de comparant sub 1 [hof: de echtgenoot] toekomende waarde en de eventuele overbedelingsvordering - gemeld registergoed aan hem over te dragen.

(…)”

3.2.4.

Omstreeks januari 2012 hebben klaagster en de echtgenoot de notaris opnieuw benaderd, waarna zij een bespreking met hem hebben gehad.

3.2.5.

Bij testament van 9 maart 2012, opgemaakt ten overstaan van de notaris, heeft de echtgenoot klaagster en ieder van zijn kinderen, ieder voor een gelijk deel, tot zijn erfgenamen benoemd. In het testament is een uitsluitingsclausule opgenomen. Klaagster heeft bij (gelijkluidend) testament van dezelfde datum over haar nalatenschap beschikt. Beide testamenten zijn op dezelfde datum door de notaris gepasseerd.

3.2.6.

De echtgenoot is in 2016 overleden.

3.2.7.

Bij brief van 24 januari 2017 heeft de advocaat van klaagster, voor zover hier van belang, aan de notaris het volgende bericht:

“Zoals u bekend is, is in de huwelijkse voorwaarden die u zelf in het verleden heeft opgesteld, een facultatief verrekenbeding opgenomen. Dit leidt er toe dat bij overlijden van [de echtgenoot] , cliënte een hoger bedrag aan successierecht verschuldigd is ten opzichte van de situatie dat in de huwelijkse voorwaarden een niet-facultatief verrekenbeding zou zijn opgenomen.

Cliënte is van mening dat het op uw weg had gelegen om bij het opmaken van het testament ook de huwelijkse voorwaarden te betrekken c.q. te beoordelen. (…) Door bij het opmaken van het testament geen rekening te houden met de huwelijkse voorwaarden c.q. deze niet mee te nemen in uw beoordeling en door niet te adviseren om de huwelijkse voorwaarden te wijzigen (met name ten aanzien van het verrekenbeding), is cliënte van mening dat u ernstig tekort bent geschoten in de nakoming van uw verplichtingen en dat u wanprestatie heeft gepleegd.

(…)”

3.2.8.

Bij brief van 30 januari 2017 heeft de adviseur van de notaris aan de advocaat van klaagster (onder andere) het volgende bericht:

“(…) De aansprakelijkheid wordt niet erkend.

Het is niet zo dat bij het opmaken van de testamenten in 2012 het huwelijksvermogensregime c.q. de huwelijksvoorwaarden niet relevant waren, wat mw. [E] heeft aangegeven in de door u aangehaalde email is dat er in het dossier geen opdracht tot het raadplegen van de huwelijksvoorwaarden voorlag van cliënten.

Ook was geen opdracht verstrekt tot het maken van een estate-planning voor cliënten en zelfs was aan kantoor geen staat van vermogen van cliënten overlegd. Cliënten zijn vooraf bijgestaan door hun boekhouder van het kantoor van [naam] accountants uit [plaats] .

Een algemene zorgplicht in deze zin zoals door u bedoeld bij een opdracht tot het maken van een testament heb ik in de rechtspraak niet kunnen ontdekken. Het feit dat cliënt bij het verstrekken van de opdracht reeds ziek was, wijzigt de bedoelde zorgplicht niet.

Omdat geen opdracht was verstrekt met betrekking tot estate-planning maakt reeds dat er geen sprake kan zijn van wanprestatie bij het opmaken van het testament van cliënt. Van een tekortschieten in de verplichtingen jegens cliënt kan geen sprake zijn omdat de uiterste wil conform de wens van erflater is opgesteld.

(…)”

3.2.9.

Op 23 februari 2017 heeft klaagster de notaris gedagvaard in een civiele procedure, waarin zij heeft gevorderd voor recht te verklaren dat de notaris wanprestatie heeft gepleegd en onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Daarnaast heeft zij schadevergoeding gevorderd.

3.2.10.

Bij vonnis van 21 maart 2018 heeft de rechtbank Noord-Holland de vorderingen van klaagster afgewezen. Daarbij heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:

“(…)

4.2

In de onderhavige zaak staan twee vragen centraal. De eerste vraag is of de notaris in 2006 aan [klaagster] en [de echtgenoot] had moeten adviseren een verplicht finaal verrekenbeding op te nemen in de te wijzigen huwelijkse voorwaarden, in plaats van een facultatief finaal verrekenbeding. De tweede vraag is of de notaris in 2012 bij het opstellen van de testamenten [de echtgenoot] en [klaagster] had moeten informeren over de fiscale gevolgen van het in de huwelijkse voorwaarden opgenomen facultatief finaal verrekenbeding. Met deze vraag hangt samen de beoordeling van de stelling van [klaagster] dat de notaris haar en [de echtgenoot] in 2012 had moeten adviseren om het facultatief finaal verrekenbeding in de huwelijkse voorwaarden om te zetten in een finaal verrekenbeding. (...)

2006

4.3

Tussen partijen is niet in geschil dat [klaagster] en [de echtgenoot] de notaris in 2006 hebben benaderd om de woning waarin zij woonden veilig te stellen voor verhaal door schuldeisers. De woning stond op hun beider naam. In 2006 dreigde een faillissement van het bedrijf waar [de echtgenoot] aandelen in had. (...) De huwelijkse voorwaarden zijn, zoals de notaris ter zitting onbetwist heeft gesteld, gewijzigd omdat [de echtgenoot] aanspraak op mede-eigendom dan wel de waarde van de woning wilde kunnen blijven maken voor het geval dat er tussen [klaagster] en [de echtgenoot] zelf problemen zouden optreden. Door opname van het facultatief finaal verrekenbeding werd dit voor [de echtgenoot] mogelijk gemaakt. De notaris heeft voorts aangevoerd dat het opnemen in de huwelijkse voorwaarden van een verplicht wederkerig verrekenbeding zou hebben betekend dat [de echtgenoot] en [klaagster] zich er op voorhand aan committeerden om in geval van ontbinding van het huwelijk door overlijden of echtscheiding af te rekenen alsof er een algehele gemeenschap van goederen had bestaan. Bij vooroverlijden van [de echtgenoot] zou dat betekenen dat de curator en eventuele andere schuldeisers van [de echtgenoot] , althans diens bedrijf, toch verhaal zouden kunnen nemen op de echtelijke woning en het vermogen van [klaagster] . Dat stond haaks op hetgeen [klaagster] en [de echtgenoot] in 2006 nu juist beoogden. (...) Dat brengt de rechtbank tot het oordeel dat de notaris de hem gegeven opdracht heeft uitgevoerd zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend notaris mocht worden verwacht. Van een tekortkoming in de nakoming van de opdracht kan niet worden gesproken. Ook van onrechtmatig handelen jegens [klaagster] en [de echtgenoot] is geen sprake. (...)

2012

(...)

4.9

Gelet op de genoemde wetsartikelen [hof: artikelen 17 jo 43 lid 1 Wna] is de rechtbank van oordeel dat de zorgplicht van de notaris bij het opstellen van de testamenten niet zo ver strekte dat hij uit eigen beweging onderzoek had moeten doen naar de huwelijkse voorwaarden en had moeten wijzen op de mogelijke fiscale gevolgen die samenhingen met het in die huwelijkse voorwaarden opgenomen facultatief finaal verrekenbeding. Niet gebleken is dat [klaagster] en [de echtgenoot] aan de notaris opdracht hebben gegeven te beoordelen of de huwelijkse voorwaarden nog voldeden aan hun wensen. De notaris had de opdracht een testament op te stellen en zijn zorgplicht zag op deze opdracht. De notaris diende [klaagster] en [de echtgenoot] te wijzen op de gevolgen die uit de inhoud van de testamenten zouden voortvloeien. Niet gesteld of gebleken is dat hij dat niet heeft gedaan. (...) Op grond van het al het voorgaande kan de notaris naar het oordeel van de rechtbank geen verwijt worden gemaakt van het feit dat hij bij het opstellen van de testamenten niet heeft gesproken over het verrekenbeding. (...)”

3.2.11.

Op 17 juli 2018 heeft klaagster tegen voormelde uitspraak hoger beroep ingesteld bij dit hof (zaaknummer 200.236.831/01).

3.2.12.

De notaris is met ingang van 8 oktober 2018 gedefungeerd.

4Standpunt van klaagster

Klaagster verwijt de notaris - in de kern - het volgende:

    De notaris heeft in 2012 onzorgvuldig gehandeld door ten onrechte niet het bestaan en de inhoud van de huwelijkse voorwaarden uit 2006 - met het daarin opgenomen facultatieve verrekenbeding - aan de orde te stellen ten tijde van het opmaken van de beide testamenten voor klaagster en haar echtgenoot. De notaris had tevens moeten uitleggen wat de (fiscale) gevolgen waren van het facultatief verrekenbeding bij het overlijden van de echtgenoot. Daarmee hangt samen het klachtonderdeel dat de notaris ten onrechte ontkent dat hij door klaagster en haar echtgenoot op de hoogte is gesteld van de persoonlijke omstandigheden c.q. de ernstige ziekte van haar echtgenoot, hetgeen voor klaagster en haar echtgenoot de reden was om zich in maart 2012 tot de notaris te wenden. Voorts verschuilt de notaris zich ten onrechte achter het feit dat klaagster en haar echtgenoot zich indertijd door een accountant en/of fiscaal adviseur lieten bijstaan, hetgeen feitelijk ook niet het geval was.

    De notaris weigert om zijn dossier- c.q. gespreksnotities aan klaagster te verstrekken, zodat niet vastligt wat tussen partijen is besproken. Het had op de weg van de notaris gelegen om het dossier van klaagster en haar echtgenoot te bewaren, hetgeen hij ten onrechte niet heeft gedaan.

5Standpunt van de notaris

De notaris heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de notaris wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6Beoordeling

6.1.

Het hof stelt voorop dat bij de beoordeling in hoger beroep de zaak ingevolge artikel 107 lid 4 Wet op het notarisambt opnieuw in volle omvang wordt behandeld. Daarbij worden alleen in beschouwing genomen klachten die ook in de procedure in eerste aanleg aan de orde zijn geweest. De vorenbedoelde behandeling in volle omvang houdt in dat de discussie zich in hoger beroep niet beperkt tot hetgeen in hoger beroep aan grieven is aangevoerd.

Klachtonderdeel 1

6.2.

De kamer heeft klachtonderdeel 1 gegrond geacht, daartoe – kort gezegd – overwegende dat, daargelaten het feit dat bij een geschil over de inhoud van de opdracht het op de weg van de notaris ligt zijn visie te onderbouwen met een schriftelijke opdrachtbevestiging of gespreksaantekeningen, de precieze inhoud van de opdracht in het midden kan blijven. Ook indien klaagster en haar echtgenoot zich begin 2012 opnieuw tot de notaris wendden uitsluitend met de opdracht testamenten op te stellen, acht de kamer het onbegrijpelijk en ernstig nalatig dat de notaris bij het opmaken van de testamenten niet het huwelijksgoederenregime heeft betrokken en noch tijdens de voorbespreking noch tijdens de passeerafspraak van beide testamenten bij klaagster en haar echtgenoot heeft geverifieerd of de specifieke feiten en omstandigheden, die in 2006 aanleiding waren voor het wijzigen van de huwelijkse voorwaarden en die naar hun aard doorgaans tijdelijk zijn, nog steeds aanwezig waren of dat deze inmiddels waren gewijzigd.

Het verweer van de notaris dat geen uitdrukkelijke opdracht tot het wijzigen van de huwelijkse voorwaarden van partijen voorlag en dat hij niet heeft nagevraagd of deze feiten en omstandigheden nog steeds aanwezig waren, omdat dat een gevoelige kwestie was en hij er liever niet zelf over wilde beginnen, miskent naar het oordeel van de kamer zijn verantwoordelijkheid als notaris om bij partijen na te gaan wat hun wensen ten aanzien van de nalatenschap waren en daarmee samenhangend de vermogensbestanddelen van die nalatenschap waren en derhalve ook het huwelijksregime van partijen te bespreken. Het was in dezen aan de notaris om partijen hierin te adviseren of dit anderszins aan de orde te stellen en daarbij de mogelijke fiscale nadelen van de bestaande huwelijkse voorwaarden te betrekken.

6.3.

De notaris stelt thans allereerst in hoger beroep dat het in de onderhavige zaak gaat om de vraag welke opdracht aan de notaris is gegeven en dat het aan klaagster was om te stellen en te bewijzen dat zij en haar echtgenoot de notaris hebben opgedragen om “alles door te nemen”. Op klaagster rust de stelplicht en de bewijslast van de inhoud van de opdracht. De kamer is hieraan ten onrechte voorbij gegaan en heeft ten onrechte aangenomen dat klaagster en haar echtgenoot een algemene opdracht tot het opstellen van testamenten aan de notaris hebben verstrekt. Volgens de notaris hebben klaagster en haar echtgenoot hem uitsluitend aangezocht om gelijkluidende testamenten op te stellen met als enige doel de zogenoemde ‘koude kant’ van de familie uit te sluiten, zodat het vermogen in de familie zou blijven. Uit de ratio van artikel 43 Wna vloeit volgens de notaris voort dat zijn zorgplicht uitsluitend ziet op de akte waarvoor hij wordt aangezocht, in dit geval de testamenten. Hij hoefde daarom niet de huwelijkse voorwaarden van klaagster en haar echtgenoot aan de orde te stellen. Voorts voert de notaris aan dat het risico van crediteurendreiging los staat van de inhoud of de rechtsgevolgen van de testamenten en niet relevant was voor het opstellen van de testamenten. Hij was daarom niet gehouden navraag te doen naar de crediteurendreiging en vervolgens te onderzoeken of de huwelijkse voorwaarden nog aansloten bij de situatie van klaagster en haar echtgenoot. Klaagster en haar echtgenoot hebben tijdens de besprekingen in 2012 niets over de crediteurendreiging gezegd, zodat voor hem geen aanleiding bestond te vermoeden dat de situatie was gewijzigd. Bovendien is het volgens de notaris niet zo dat de huwelijkse voorwaarden van klaagster en haar echtgenoot bij afwezigheid van die crediteurendreiging per definitie niet meer zouden aansluiten bij hun situatie, omdat bij vooroverlijden van de minst vermogende echtgenoot een verplicht verrekenbeding (fiscaal) zeer ongunstig zal uitpakken voor de achterblijvende echtgenoot. Volgens de notaris mocht hij ten tijde van het opstellen van de testamenten uitgaan van gelijke sterftekansen van klaagster en haar echtgenoot. Tot slot voert de notaris aan dat klaagster en haar echtgenoot hem geen inzicht hebben gegeven in hun vermogensposities en dat hem ten tijde van het opstellen van de testamenten evenmin is gevraagd te adviseren over de huwelijkse voorwaarden, dan wel over ‘estate planning’ of fiscale optimalisering. Een notaris heeft ervoor te waken dat hij te snel werkzaamheden naar zich toetrekt en een cliënt op kosten jaagt, aldus de notaris.

6.4.

Voor zover de stellingen van de notaris zien op de inhoud van de aan hem verleende opdracht, gaat het hof daaraan voorbij. Het is vaste jurisprudentie van het hof dat bij een geschil over de inhoud en/of reikwijdte van de aan de notaris verleende opdracht, het aan de notaris is om zijn stellingen daaromtrent te onderbouwen met een schriftelijke opdrachtbevestiging dan wel gespreksnotities, waaruit een en ander valt af te leiden. In de onderhavige zaak is echter niet gebleken van een door de notaris aan klaagster en haar echtgenoot gezonden opdrachtbevestiging. Ook ontbreken bijvoorbeeld dossieraantekeningen en/of gespreksnotities, waaruit de aan de notaris verstrekte opdracht dan wel hetgeen tijdens de besprekingen met klaagster en haar echtgenoot in 2012 met de notaris is besproken, zou zijn af te leiden. Het is aan de notaris om een opdracht schriftelijk vast te leggen. Thans kan het hof niet vaststellen wat de inhoud en strekking van de opdracht (en besprekingen) is geweest, althans dat de aan de notaris door klaagster verleende opdracht inderdaad zo beperkt is geweest als de notaris thans stelt, te weten het opstellen van testamenten uitsluitend met de bedoeling de ‘koude kant’ van de familie uit te sluiten, hetgeen klaagster overigens gemotiveerd heeft betwist. De gevolgen hiervan komen voor risico van de notaris.

6.5.

Het hof is echter – evenals de kamer – van oordeel dat de inhoud van de opdracht in het onderhavige geval niet doorslaggevend is geweest. Ook in het geval zou zijn komen vast te staan dat klaagster en haar echtgenoot de notaris slechts een beperkte opdracht hadden gegeven, bracht de op de notaris rustende zorgplicht mee dat hij zich voorafgaand aan het passeren van de testamenten had moeten vergewissen van het relevante feitencomplex in deze zaak. Daarbij is van belang dat de notaris zelf in 2006 een akte houdende wijziging van de huwelijkse voorwaarden had opgemaakt voor klaagster en haar echtgenoot, waarvoor destijds een specifieke reden bestond. Van de notaris had mogen worden verwacht dat hij in 2012 zijn eigen dossier had geraadpleegd en had onderzocht in hoeverre de in 2006 gewijzigde huwelijkse voorwaarden (nog) aansloten op de nog op te stellen testamenten. De notaris had deze huwelijkse voorwaarden dan ook aan de orde moeten stellen tijdens zijn besprekingen met klaagster en haar echtgenoot en daarbij onder andere moeten nagaan of de feiten en omstandigheden ten tijde van het opmaken van voormelde akte, waaronder de crediteurendreiging, nog steeds aanwezig waren. Het verweer van de notaris dat hij buiten de opdracht zou zijn getreden indien hij de huwelijkse voorwaarden aan de orde had gesteld, stuit eveneens hierop af. De vraag of klaagster en haar echtgenoot in 2012 de notaris uitdrukkelijk opdracht hebben geven om hen tevens te adviseren over de huwelijkse voorwaarden, is dan ook niet relevant. Het behoorde tot de verantwoordelijkheid van de notaris om eventuele (fiscale) consequenties van het tussen klaagster en haar echtgenoot geldende huwelijksgoederenregime voor de nalatenschap met hen te bespreken en aldus na te (kunnen) gaan wat hun wensen en bedoelingen dienaangaande waren. Vast staat dat de notaris dit niet heeft gedaan, terwijl het hof gelet op de mededelingen van de notaris tijdens de zitting in hoger beroep zich niet aan de indruk kan onttrekken dat de notaris in 2012 ook niet duidelijk voor ogen heeft gestaan wat de gevolgen waren voor klaagster en haar echtgenoot van de combinatie van de in 2006 gewijzigde huwelijkse voorwaarden en de in 2012 opgestelde testamenten. Niet relevant is dan ook verder of klaagster en haar echtgenoot destijds tevens werden geadviseerd door een accountant, nog daargelaten dat klaagster een en ander gemotiveerd heeft betwist zodat dit niet is komen vast te staan. Door dit alles na te laten, heeft de notaris zijn zorgplicht in ernstige mate veronachtzaamd en tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Het hof acht dit klachtonderdeel dan ook, evenals de kamer, gegrond.

Klachtonderdeel 2

6.6.

Blijkens het beroepschrift richt het hoger beroep van de notaris zich uitsluitend tegen het oordeel van de kamer omtrent het gegrond verklaarde klachtonderdeel 1. Klaagster heeft zich in haar verweerschrift in hoger beroep ook uitsluitend tot dit klachtonderdeel beperkt. Het hof zal het door de kamer ongegrond verklaarde klachtonderdeel 2 buiten verdere bespreking laten, omdat het hof geen reden ziet ten aanzien van dit onderdeel van de oorspronkelijke klacht anders te oordelen dan de kamer heeft gedaan.

Maatregel

6.7.

Anders dan de kamer is het hof van oordeel dat de notaris, gezien het feit dat hij in de civiele procedure in eerste aanleg in het gelijk is gesteld, niet als bijkomende omstandigheid kan worden verweten dat hij geen blijk heeft gegeven de klachtwaardigheid van zijn handelen in te zien. De hiervoor onder 6.5 weergegeven handelwijze van de notaris is echter dermate in strijd met de vereiste zorgvuldigheid en met het wezen van het ambt van notaris, dat het hof, evenals de kamer, de maatregel van berisping gecombineerd met de maatregel van een geldboete van € 5.000,- passend en geboden acht. Het valt de notaris, die bij uitstek deskundig moet worden geacht om rechtzoekenden die hun nalatenschap wensen te regelen adequaat voor te lichten, ernstig tuchtrechtelijk te verwijten dat hij bij het opstellen van de testamenten geen acht heeft geslagen op de huwelijkse voorwaarden uit 2006 en deze op geen enkele wijze tijdens de besprekingen met klaagster en haar echtgenoot aan de orde heeft gesteld.

6.8.

Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.

Griffierecht en kostenveroordeling

6.9.

Per 1 januari 2018 is de Wet op het notarisambt gewijzigd (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen). In verband met deze wijziging van de Wna heeft dit hof per 1 januari 2018 de Tijdelijke richtlijn kostenveroordeling notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer Gerechtshof Amsterdam (Staatscourant 2017, nr. 75085; hierna: de richtlijn) vastgesteld, die geldt voor beroepschriften die vanaf die datum bij het hof worden ingediend.

Het beroepschrift in deze zaak is ingediend na 1 januari 2018 (op 23 november 2018), derhalve na de wijziging van de Wna.

6.10.

Nu het hof de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en de notaris tevens een maatregel oplegt, zal het hof de notaris op grond van de artikelen 103b lid 1 Wna jo. 107 lid 3 Wna jo. de richtlijn veroordelen in de volgende kosten in hoger beroep:

- € 50,- kosten van klaagster;

- € 1.000,- ( twee punten) kosten van de klaagster in verband met door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

- € 3.000,- kosten van behandeling van de klacht door het hof.

Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een andere beslissing.

6.11.

De notaris dient de kosten van klaagster in hoger beroep binnen vier weken na deze uitspraak aan klaagster te voldoen, hetgeen kan geschieden door betaling op een daartoe door klaagster aan de notaris opgegeven rekeningnummer.

6.12.

De notaris dient de kosten van behandeling van de klacht in hoger beroep door het hof te voldoen aan het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR), waarbij de in de artikelen 103b lid 3 Wna jo. 107 lid 3 Wna bepaalde termijn en de wijze waarop de kosten moeten worden voldaan door het LDCR per brief aan de notaris zullen worden meegedeeld.

6.13.

Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7Beslissing

Het hof:

- bevestigt de bestreden beslissing;

- veroordeelt de notaris tot betaling aan klaagster van haar kosten in hoger beroep, bestaande uit

€ 50,- aan kosten klaagster en € 1.000,- aan kosten rechtsbijstand, derhalve in totaal € 1.050,-, binnen vier weken na heden;

- veroordeelt de notaris tot betaling van de kosten van behandeling van de klacht in hoger beroep door het hof (€ 3.000,-) aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de notaris zal worden meegedeeld.

Deze beslissing is gegeven door mrs. A.R. Sturhoofd, H.T. van der Meer en B.J.M. Gehlen en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2019 door de rolraadsheer.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733