Rechtbank Den Haag 10-07-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:7162

Datum publicatie25-07-2019
ZaaknummerC/09/557718 / HA ZA 18-870
ProcedureBodemzaak
Zittingsplaats's-Gravenhage
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet;
Tuchtrecht / aansprakelijkheid; Tuchtrecht/aansprakelijkheid jeugdprofessional;
Kinderen; Gezag
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Onrechtmatige daad Politie en Veilig Thuis tov vader twee kinderen (toen 16) ivm hun vertrek uit Nederland naar de VS zonder zijn toestemming. Politie had ook vader moeten horen over mogelijkheden tijdelijke opvang en Veilig Thuis gaf verkeerd advies: kinderen mogen helemaal niet op hun 16-de beslissen waar ze willen wonen. Ook gaf VT de Politie niet in overweging om mogelijkheid tijdelijke netwerk-opvang in Nederland nader te onderzoeken door ook vader hierin te betrekken en vroeg VT geen spoedmachtiging UHP aan. En meer.

Volledige uitspraak


vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel

zaaknummer / rolnummer: C/09/557718 / HA ZA 18-870

Vonnis van 10 juli 2019

in de zaak van

[eiser] , te [plaats 1] ,

eiser,

advocaat mr. E.F. Muller te Deventer,

tegen

1de publiekrechtelijke rechtspersoon DE POLITIE, te Den Haag,

gedaagde,

advocaat mr. E.P. Ceulen te Arnhem,

2. de stichting STICHTING SAMEN VEILIG MIDDEN-NEDERLAND, te Utrecht ,

gedaagde,

procesadvocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,

behandelend advocaat: mr. E. Lam te Amsterdam

Partijen zullen hierna [eiser] , de Politie en de Stichting genoemd worden.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de aan de Politie op 26 juli 2018 betekende dagvaarding met producties 1 tot en met 17;

  • de aan de Stichting op 23 juli 2018 betekende dagvaarding met producties 1 tot en met 17;

  • de conclusie van antwoord aan de zijde van de Politie met producties 1 tot en met 9;

  • de conclusie van antwoord aan de zijde van de Stichting met producties 1 tot en met 10;

  • de op 14 maart 2019, 18 maart 2019 en 25 maart 2019 door mr. Muller ingediende B-16 formulieren met producties 18 tot en met 23;

  • het proces-verbaal van comparitie van 28 maart 2019.

1.2.

Het proces-verbaal van de comparitie is met instemming van partijen buiten hun aanwezigheid opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over het proces-verbaal voor zover het feitelijke onjuistheden betreft. [eiser] en de politie hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt. De brieven van 26 april 2019 en 2 mei 2019 zijn aan het proces-verbaal gehecht. Het proces-verbaal wordt met inachtneming daarvan gelezen.

1.3.

Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2. De feiten

Relatie tussen [eiser] en [de dochter] en [de zoon]

2.1.

[eiser] is gehuwd geweest met [de moeder] (hierna ook: de moeder). Uit dit huwelijk zijn in de Verenigde Staten van Amerika (hierna: de VS) geboren [de dochter] en [de zoon] (beiden op [geboortedatum 1] ), die hierna zullen worden aangeduid als de dochter respectievelijk de zoon en tezamen als de kinderen. De kinderen bezitten zowel de Nederlandse als de Amerikaanse nationaliteit.

2.2.

Op 28 januari 2005 heeft het Superior Court te Connecticut, VS, de beschikking van de echtscheiding tussen [eiser] en de moeder afgegeven. De afspraken die zij in het kader van de echtscheiding met elkaar hebben gemaakt, zijn vastgelegd in een overeenkomst van dezelfde datum (hierna: de Overeenkomst). De Overeenkomst is bekrachtigd door het Superior Court. Een van de afspraken luidt als volgt:

1. The parties shall share joint legal custody of the three minor children, whose primary residence shall be with the plaintiff (de moeder, rb.), subject to the defendant’s ( [eiser] , rb.) reasonable rights of visitation, as previously agreed and ordered”.

2.3.

[eiser] is na de echtscheiding teruggekeerd naar Nederland, waar zijn familie (onder wie zijn moeder) woont. De kinderen zijn bij hun moeder in de VS gebleven en zij hebben contact gehouden met [eiser] . Zij verbleven jaarlijks in de zomer één maand in Nederland en wekelijks vond contact via skype plaats.

2.4.

De Amerikaanse advocaat van [eiser] , mevrouw [de advocaat] , heeft in een e-mailbericht van 19 maart 2019 aan [eiser] het volgende verklaard over de echtscheiding:

I have been your family law attorney since the dissolution of your marriage action in 2004-2005. As part of that case, you and your former wife were awarded joint legal custody of your minor children. That order remains in full force and effect, as it was never modified.

Komst van de kinderen in Nederland

2.5.

In de zomer van 2016 hebben de kinderen kenbaar gemaakt aan [eiser] en de moeder dat zij naar Nederland wilden komen.

2.6.

Op 10 respectievelijk 11 augustus 2016 hebben [eiser] en de moeder een formulier van de [de Gemeente] ondertekend waarmee zij toestemming hebben gegeven voor het aanvragen van een Nederlands paspoort voor de (toen nog minderjarige) kinderen.

2.7.

Op 21 augustus 2016 zijn de kinderen aangekomen in Nederland.

2.8.

Op 23 augustus 2016 heeft [eiser] de kinderen op zijn woonadres ingeschreven in de basisregistratie personen van de [de Gemeente] . De kinderen zijn met ingang van 31 augustus 2016 ingeschreven op school en daarnaast lid geworden van een volleybal- respectievelijk tennisvereniging.

2.9.

Op 27 augustus 2017 heeft de moeder, op verzoek van [eiser] , de volgende verklaring met betrekking tot de kinderen afgegeven en ondertekend:

Re: Approval Residential Shared Custody

To Whom It May Concern

With this letter, I [de moeder] , (…), would like it to be known that it is with my expressed consent that the hereafter mentioned children travelled to the Netherlands on Sunday, August 21st. 2016, to reside and live with their father.

Child 1:

[de dochter]

(…)”

Child 2:

[de zoon]

(…)

Father:

[eiser]

(…)

Residential Address (father):

[adres 1]

[postcode en plaats]

The Netherlands

In anticipation that the request at hand can be processed with this letter and the information contained within. (…)”

2.10.

De kinderen zijn op school gestart en zijn ook begonnen met sporten.

Gebeurtenissen op 15 september 2016

2.11.

In de ochtend van 15 september 2016 heeft de dochter aangegeven dat zij terug wilde naar de VS. [eiser] liet weten daar geen toestemming voor te geven. De kinderen zijn daarop naar school gegaan.

2.12.

Om omstreeks 09:00 uur heeft de moeder telefonisch contact opgenomen met [eiser] en geëist dat de kinderen per direct naar de VS zouden reizen. [eiser] ging hiermee niet akkoord.

2.13.

Om omstreeks 09:30 uur heeft de moeder contact gezocht met de Politie en toen gesproken met de heer [A] , een Operationeel Coördinator. Het mutatierapport van de Politie van 11 oktober 2016 (hierna: het Mutatierapport) vermeldt hierover:

Een Engelssprekende mevrouw uit de USA genaamd

[de moeder] van [geboortedatum 2]

Tel: [telefoonnummer 1]

belde in met het verhaal dat zij een ex heeft die in [plaats 2] woont. Deze ex is [eiser] van [geboortedatum 3]

[adres 1]

Samen hebben ze een tweeling. [de zoon] en [de dochter] van [geboortedatum 1] . Volgens de meldster wonen de kinderen in de USA maar zij(n, rb.) ze nu tijdelijk bij vader om een band op te bouwen. Onlangs werd meldster gebeld dat de tweeling terug wilde naar de USA maar dat ze niet weg mochten van vader. Kinderen waren bang volgens meldster. De tweeling staat sinds

23-08-2016 GBA ingeschreven op genoemd adres.

Tel. [de dochter] : [telefoonnummer 2]

Tel. [de zoon] : [telefoonnummer 3]

De tweeling zit op een internationale school, [X] op de [adres 2] .

Volgens meldster was vader in de tijd dat ze samenwoonden in de USA bekend bij politie en was hij soms agressief. Hij zou ooit een mes op zijn eigen keel hebben gezet. Niet duidelijk hoe lang dit geleden is. In BVI-IB geen bijzonderheden te vinden over deze man, behoudens rijden onder invloed uit 2010.”

2.14.

[A] heeft vervolgens contact opgenomen met de zoon om meer te weten te komen over de situatie. Het Mutatierapport vermeldt over dit gesprek het volgende: “Ik kan het moeilijk helder krijgen in welke mate vader de tweeling belemmert om terug te gaan naar de USA en wat nu werkelijk het probleem is (of er sprake is van strafbare feiten). Duidelijk is wel dat de tweeling terug wil. Dat hebben ze al uitgesproken tegen hun vader.

2.15.

Om omstreeks 13:00 uur heeft de moeder opnieuw contact opgenomen met [A] . In het Mutatierapport staat over dit gesprek het volgende vermeld:

“(…) sprak ik [de moeder] opnieuw, of er al iets meer bekend was. Ze ziet het liefst haar kinderen vanavond nog naar huis toe komen. Mevrouw is bezorgd en een terugkoppeling wordt op prijs gesteld. [de moeder] is bereikbaar op het hierboven genoemde nummer (denk wel even aan het feit dat het in de USA gemiddeld 6 uur later is).”

2.16.

[A] heeft diezelfde middag contact gezocht met de heer [B ] van de Buurtteamorganisatie Sociaal [plaats 1] (hierna: het buurtteam). Een buurtteam biedt hulp aan jeugdigen en gezinnen bij opgroeien en opvoeden. Hij heeft hem de casus voorgelegd en gevraagd om advies. Het Mutatierapport vermeldt hierover het volgende:

Hij raad[t, rb.] aan om mevrouw te verwijzen naar Veilig Thuis / Save. Daar hebben ze alle know how omtrent de zeggenschap etc. Ook mede gezien het feit dat de kinderen 16 jaar zijn en ze dus in NL eigen zeggenschap hebben vwb de keuze bij wie ze willen wonen.”

Daarop heeft [A] zijn collega, de heer [C] , verzocht om de volgende dag contact op te nemen met de moeder.

2.17.

Veilig Thuis is het advies- en meldpunt voor alle vragen en zorgen omtrent huiselijk geweld, kindermishandeling en oudermishandeling (het AMHK). Zij heeft een crisisdienst die buiten de reguliere kantoortijden bereikbaar is. Veilig Thuis werkt samen met de jeugdhulpverleningsorganisatie SAVE. Beide zijn onderdeel van de Stichting.

2.18.

Om omstreeks 22:00 uur, kort nadat de kinderen thuiskwamen van het sporten, zag [eiser] de zoon met een koffer in de woonkamer lopen. Hij is toen met zijn zoon gaan praten om na te gaan wat zijn intentie was, maar die wilde daar niet veel over zeggen. Hij is daarop naar zijn dochter gegaan en heeft tegen haar gezegd dat over een terugkeer van haar naar de VS kon worden gesproken maar dat hij het niet verstandig vond dat ook de zoon zou teruggaan. Vervolgens is hij weer met de zoon gaan praten. Daarbij raakte hij op enig moment zijn zoon aan. Nadat zij nog een tijdje met elkaar hebben gesproken, is [eiser] naar zijn slaapkamer gegaan en in slaap gevallen.

2.19.

Rond 23:00 uur heeft de moeder bij de Politie een telefonische melding gedaan van mishandeling van de zoon door [eiser] . Hierop zijn twee eenheden van de Politie, Operationeel Commandant de heer [Operationeel Commandant] met een collega agent, de heer [agent 1] , en twee andere agenten, de heren [agent 2] en [agent 3] , met spoed naar de woning van [eiser] gestuurd, waar op dat moment ook de drie minderjarige kinderen van de partner van [eiser] aanwezig waren.

2.20.

Bij aankomst bij de woning, rond 23:15 uur, trof de Politie de kinderen met een (rug)tas buiten aan. [agent 2] en [agent 3] hebben de kinderen meegenomen de politiebus in, terwijl [Operationeel Commandant] en [agent 1] de woning binnen gingen om met [eiser] te praten. De zoon vertelde [agent 2] en [agent 3] dat hij was geslagen door zijn vader, maar dat hij daarvan geen aangifte wilde doen. De kinderen gaven aan dat zij terug wilden naar de VS, omdat zij geen klik met [eiser] hadden en zij redelijk vaak ruzie met hem maakten, en dat zij geen mogelijkheid hadden om tijdelijk bij familie te logeren. In zijn gesprek met [Operationeel Commandant] en [agent 1] ontkende [eiser] dat er ruzie was geweest tussen hem en de kinderen. [eiser] vertelde dat hij zijn zoon een goedbedoelde tik had gegeven. Hij gaf aan dat hij met de moeder het gezamenlijk gezag over de kinderen had en vroeg [Operationeel Commandant] en [agent 1] in dat verband om kennis te nemen van de echtscheidingsbeschikking. [Operationeel Commandant] besloot dit niet te doen. Ter gelegenheid van de op 13 april 2018 gehouden hoorzitting van de Commissie voor de politieklachten van de Eenheid Midden-Nederland (hierna: de Commissie) (zie rov. 2.35) heeft hij hierover het volgende verklaard:

“(…) SAVE toetst het ouderlijk gezag. Klager wilde dat de politie in zijn woning stukken inzag. Dat is een heel dossier. Dat kan ’s nachts niet worden doorgenomen. Bovendien kunnen stukken verouderd zijn. Betrokkenen wisten niet welke stukken de ex-vrouw van klager in haar bezit had. Daarnaast liepen de kinderen al de woning uit. Dan is sprake van een crisissituatie.

[eiser] heeft verder onder druk van de Politie de paspoorten van de kinderen moeten afgeven.

2.21.

[agent 2] heeft de van de kinderen verkregen informatie teruggekoppeld aan [Operationeel Commandant] . [Operationeel Commandant] constateerde dat het verhaal van de kinderen en [eiser] niet op elkaar aansloot, dat mogelijk sprake was van mishandeling, dat geen mogelijkheid bestond om [eiser] aan te houden, dat de kinderen bang waren en niet bij [eiser] wilden blijven. [Operationeel Commandant] ging ervan uit dat de kinderen niet tijdelijk bij familie terecht konden. Hij heeft toen contact opgenomen met de crisisdienst van Veilig Thuis. Hij kreeg mevrouw [D] aan de lijn. [D] heeft in het door haar ingevulde overdrachtsformulier het volgende genoteerd over de aanleiding voor dit contact:

Politie belt en vraagt om advies. Politie is bij een woning in […] waar een tweeling van 16 jaar bij hun vader woont, een jongen en een meisje. De jongen zou van zijn vader een klap hebben gehad. De politie vertelde dat ze sinds kort bij hun vader en zijn partner wonen en ze vader de afgelopen jaren alleen een maand per jaar in de vakantie hebben gezien. Ze woonden bij moeder in Amerika. Het plan is dat ze nu een poos bij vader zouden gaan wonen. Nu het incident heeft plaatsgevonden zeggen de jongeren terug te willen naar hun moeder in Amerika en dus niet meer bij vader te willen blijven. Politie vraagt wat te doen nu.

2.22.

[Operationeel Commandant] heeft de situatie aan [D] uitgelegd en hij heeft haar gevraagd om ter plaatse te komen om de zorg van de kinderen over te nemen. [D] gaf aan dat dit niet mogelijk was. Vervolgens hebben [Operationeel Commandant] en [D] gesproken over het onderbrengen van de kinderen in een crisisopvang. Dat was volgens [D] niet gewenst, omdat dat zou betekenen dat de kinderen waarschijnlijk van elkaar gescheiden zouden worden en het grote impact op hen zou hebben. [D] adviseerde om de kinderen tijdelijk op te vangen bij familie. Omdat dit volgens [Operationeel Commandant] gelet op de informatie van de kinderen niet mogelijk was, heeft hij contact opgenomen met de moeder om te informeren naar alternatieven. De moeder gaf aan dat een kennis van haar stage zou lopen in Den Haag, maar dat de kinderen die kennis niet kenden en dat de kennis ook geen ruimte voor hen had. [Operationeel Commandant] heeft vervolgens overleg met [D] gezocht en met haar gesproken over de wens van de kinderen en de moeder om de kinderen terug te laten gaan naar de VS, nu ook de moeder [Operationeel Commandant] had laten weten dat zij een ticket voor de kinderen zou boeken en had voorgesteld om de kinderen in een hotel in de buurt van het vliegveld onder te brengen. [Operationeel Commandant] heeft, in het kader van het nadere onderzoek van de Commissie, op 10 september 2018 het volgende verklaard over de reactie van [D] :

“(…) Mevrouw [D] vertelde mij dat gezien het feit dat de kinderen 16 jaar oud zijn, zij zelf mogen bepalen bij wie zij willen wonen. Zij vertelde mij dat vader heeft hierdoor geen recht om de kinderen bij zich te houden. Dit verbaasde mij enigszins, maar ik had op dat moment geen reden om daaraan te twijfelen aangezien SAVE op dat gebied de expertise behoort te hebben. (…)”

Het overdrachtsformulier van [D] vermeldt hierover het volgende:

Welk advies heb je gegeven? Welke actie is gedaan? Wat heb je afgesproken?

1. De jongeren zijn 16+ en wanneer ze niet bij vader willen blijven mogen ze hier wettelijke gezien zelf keuzes in maken.

(…)

3. Met de politie heb ik afgesproken dat zij de zorg hebben dat de kinderen in het hotel komen en checken of ze met de vlucht mee gaan.

2.23.

Na ruggespraak te hebben gehouden met de dienstdoende hulpofficier van justitie heeft [Operationeel Commandant] in overleg met de moeder voor de kinderen een kamer geregeld in het IBIS budget hotel in [plaats 3] en met het hotelpersoneel afgesproken dat zij de kinderen in de gaten zouden houden en ervoor zouden zorgen dat de kinderen de volgende dag de shuttlebus naar luchthaven Schiphol zouden nemen. De Politie heeft de kinderen vervolgens naar het hotel gebracht, waar zij de nacht konden doorbrengen, terwijl de moeder ondertussen tickets regelde voor een vlucht die de volgende dag (16 september 2016) om 14:00 uur zou vertrekken. De Politie heeft de kinderen de instructie gegeven om in geval van problemen met haar contact op te nemen.

2.24.

Bij het verlaten van de woning heeft [Operationeel Commandant] (of een zijn collega’s) niet gezegd tegen [eiser] waar de kinderen naar toe gingen. Hij heeft [eiser] medegedeeld dat hij de volgende dag contact kon opnemen met SAVE en hem verwezen naar de website van SAVE zonder dat woord te spellen en zonder het websiteadres te vermelden.

Gebeurtenissen op 16 september 2016

2.25.

De volgende dag, 16 september 2016 om 09:21 uur, heeft de Politie per e-mail bij Veilig Thuis een melding van huiselijk geweld gedaan. Deze melding hield het volgende in:

Datum melding: 15-9-2016

Datum incident: 15-9-2016

(…)

Omschrijving incident en pleeglocatie:

Onverwachte wending in het verhaal [agent 2] , [agent 3] , [agent 1] en [Operationeel Commandant] : Belde moeder vanuit Amerika dat zij berichtjes kreeg van haar zoon dat hij vanavond was geslagen door zijn vader. De kinderen zouden erg bang zijn en weg willen. Hierop direct TP gegaan. Tp zagen rapps beide kinderen nog net de woning uit vluchten. [de zoon] vertelde dat hij vanavond geslagen was op zijn schouder. Hij wilde geen aangifte doen en wilde alleen maar naar huis. Geen zichtbaar letsel bij [de zoon] . De partner van de vader troffen rapps in haar badjas in de achtertuin aan. Zij reageerde verbaasd (gespeeld?) en vertelde dat er niets aan de hand was. Het duurde ook enige tijd voordat vader beneden was en reageerde ook verbaasd. Volgens beiden was er niets gebeurd. Rapps hadden een slecht gevoel bij het verhaal van hen. Hierop de partner en vader van elkaar gescheiden. Vader praatte heel veel en ontweek alle vragen over wat er vanavond was gebeurd. Na lang aandringen vertelde hij dat er wel wat was gebeurd en dat hij zijn zoon een kleine goedbedoelde tik op de schouder had gegeven. Vader bleef ontkennen dat er ruzie was geweest. Vreemd, want kinderen en vader hadden twee verschillende verhalen. De kinderen waren bang en wilde absoluut niet meer bij vader zijn. Hierop contact gezocht met spoedlijn van SAVE. Gesproken met [D] . Omdat de kinderen 16 jaar zijn mogen zij zelf bepalen bij wie zij willen wonen. Vader heeft hierdoor geen recht om de kinderen bij zich te houden. Een plaatsing in een crisisplek zou betekenen dat de tweeling van elkaar gescheiden zou worden en dat de locatie van plaatsing vermoedelijk grote impact op de kinderen zou hebben. Zij adviseerde tussentijdse oplossing bij familie. Aangezien dat geen optie was is in overleg met de moeder en met [D] door rapps een kamer geregeld in het IBIS budget Hotel in [plaats 3] . Het IBIS verhuurt eigenlijk geen kamers aan minderjarigen maar maakte een uitzondering vanwege het verzoek van de politie. Het IBIS was goed meewerkend en zou de tweeling in de gaten houden. Vader gaf aan dat zijn zoon psychische problemen heeft en dat hij daarvoor in Amerika geen behandeling voor krijgt. Hij wil dat zijn zoon hier in Nederland behandeld wordt. Vader haalde ook aan dat hij voor 50% de voogdij heeft. Moeder beweerde aan de telefoon dat zij 100% voogdij heeft. Vader wilde ook liever niet de paspoorten van de kinderen geven. Vader duidelijk gemaakt dat het achterhouden van het paspoort geen optie was. Hierop gaf hij dan toch het paspoort. De tweeling is door rapps bij het IBIS hotel afgezet. Vanaf het hotel gaat er regelmatig een shuttle naar schiphol. Het personeel zou ervoor zorgen dat de tweeling op de shuttle zouden komen. Door moeder was er ondertussen een vlucht geregeld terug naar Amerika. Betrof een vlucht met Iceland Air met vluchtnummer [nummer 1] . Reserveringsnummer: [nummer 2] . De vlucht vertrekt 16-09 om 14.00 uur. De tweeling duidelijk meegegeven dat ze bij problemen de politie moesten bellen. De tweeling is behoorlijk wereldwijs en aangezien ze al eerder alleen gereisd hebben gaat dit ook goed komen. Des ondanks het verzoek aan de dagdienst om moeder rond een uur of 12 te bellen of alles goed verloopt. De tweeling heeft weliswaar een telefoon, maar deze werkt niet in Nederland. Via een wifiverbinding kunnen zij echter wel contact houden met moeder. Moeder is te bereiken op + [telefoonnummer 1] . UTRO3572 15/9/16 Rapp aangaande casus gesproken met [B ] van het Buurtteam. Hem de casus voorgelegd en gevraagd naar zijn advies. Hij raadt aan om mevrouw te verwijzen naar Veilig Thuis/Save. Daar hebben ze alle know how omtrent de zeggenschap etc. Ook mede gezien het feit dat de kinderen 16 zijn en ze dus in NL eigen zeggenschap hebben vwb de keuze bij wie ze willen verblijven. Rapp heeft gezien het tijdstip (en het tijdsverschil) het verzoek bij coll [C] neergelegd om morgen overdag te bellen met mevrouw en haar het nummer te geven van Save tw [telefoonnummer 4] .

Vandaag op 15-09-2016 omstreeks 09:30 uur een telefoontje gekregen van het RCS over het volgende:

Een Engelssprekende mevrouw uit de USA genaamd

[de moeder] van [geboortedatum 2]

Tel: [telefoonnummer 1]

Belde in met het verhaal dat zij een ex heeft die in [plaats 2] woont. Deze ex is [eiser] van [geboortedatum 3]

[adres 1]

Samen hebben ze een tweeling. [de zoon] en [de dochter] van [geboortedatum 1] . Volgens de meldster wonen de kinderen in de USA maar zijn ze nu tijdelijk bij vader om een band op te bouwen. Onlangs werd meldster gebeld dat de tweeling terug wilde naar de USA maar dat ze niet weg mochten van vader. Kinderen waren bang volgens meldster. De tweeling staat sinds 23-08-2016 GBA ingeschreven op genoemd adres.

Tel. [de dochter] : [telefoonnummer 2]

Tel. [de zoon] : [telefoonnummer 3]

De tweeling zit op een internationale school, [X] op de [adres 2] .

Volgens meldster was vader in de tijd dat ze samenwoonden in de USA bekend bij politie en was hij soms agressief. Hij zou ooit een mes op zijn eigen keel hebben gezet. Niet duidelijk hoe lang dit geleden is. In BVI-IB geen bijzonderheden te vinden over deze man, behoudens rijden onder invloed.

Zojuist heb ik [de zoon] gesproken om meer te weten te komen over de situatie. Ik kan het moeilijk helder krijgen in welke mate de vader de tweeling belemmert om terug te gaan naar de USA en wat nu werkelijk het probleem is (of er sprake is van strafbare feiten). Duidelijk is wel dat de tweeling terug wil. Dat hebben ze al uitgesproken tegen hun vader.
op 15-09-2016 omstreeks 13:00 uur sprak ik [de moeder] opnieuw, of er al iets meer bekend was. Ze ziet het liefst haar kinderen vanavond nog naar huis toe komen. Mevrouw is bezorgd en een terugkoppeling wordt op prijs gesteld. [de moeder] is bereikbaar op het hierboven genoemde nummer (denk wel even aan het feit dat het in de USA gemiddelde 6 uur later is).

De melding is afgesloten met opgave van de gegevens van de kinderen en [eiser] , waaronder hun naam en telefoonnummer.

2.26.

In de ochtend heeft [eiser] , die in de veronderstelling verkeerde dat hij bij een instantie genaamd SAFE moest zijn, na diverse telefoontjes en zoekopdrachten via het internet contact opgenomen met SAVE, althans Veilig Thuis. Hem werd medegedeeld dat hij moest wachten op informatie over de kinderen totdat een casushouder zou zijn aangesteld.

2.27.

Eveneens die ochtend heeft [C] van de Politie gebeld met de moeder. Het Mutatierapport vermeldt hierover: “Was enorm opgelucht dat haar kinderen weg zijn bij vader en waardeerde het enorm dat er nog even gebeld werd. Wilde nogmaals de collega’s heel erg bedanken voor hun hulp. [de zoon] en [de dochter] hadden goed geslapen en waren nu op de luchthaven aan het wachten op vertrek naar Amerika”.

2.28.

De kinderen zijn om 14.00 uur met het vliegtuig vertrokken naar de VS.

2.29.

Veilig Thuis heeft de melding van de Politie in de middag in behandeling genomen en een casushouder aangesteld. Rond 14:15 uur heeft de casushouder telefonisch contact opgenomen met [eiser] om hem te informeren over de situatie en te vertellen dat de kinderen inmiddels onderweg waren naar de VS. De casushouder heeft dezelfde dag een triage (het nemen van een besluit over de nodige vervolgstappen naar aanleiding van een melding en over welke instelling of professional de verantwoordelijkheid gaat nemen voor de uitvoering van die vervolgstappen, rb.) uitgevoerd en ook direct afgerond. Omdat zij de kans klein achtte dat een vergelijkbaar incident zich zou herhalen (omdat de kinderen niet meer bij vader waren), heeft de casushouder geadviseerd om de zaak te verwijzen naar het lokale team (dat werkzaam is in de wijk waar de betrokkene woonachtig is, rb.) om met [eiser] te bespreken of dit team nog iets zou kunnen betekenen voor het contact tussen hem en de kinderen.

Gebeurtenissen na 16 september 2016, klachtprocedures en aansprakelijkstellingen

2.30.

Op 20 september 2016 heeft Veilig Thuis aan de Politie en aan [eiser] bericht dat zij heeft besloten om de door de Politie op 16 september 2016 gedane melding over te dragen aan het lokale team en dat haar betrokkenheid hiermee zou eindigen.

2.31.

Op 11 oktober 2016 heeft in aanwezigheid van een wijkagent van de Politie een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden tussen het buurtteam en [eiser] .

2.32.

Op 3 november 2016 heeft [eiser] met een beroep op artikel 279 Wetboek van Strafrecht (Sr) aangifte gedaan van het opzettelijk onttrekken van de twee kinderen uit de ouderlijke macht. Naar aanleiding van die aangifte heeft de Politie op 4 november 2016 een melding gedaan bij Veilig Thuis. Die melding is een aantal dagen later afgesloten op basis van de overweging dat het de vraag is in hoeverre [eiser] een hulpvraag heeft nu hij een juridische procedure aan het starten is. Veilig Thuis heeft [eiser] op 10 november 2016 bericht dat de door de Politie gedane melding is overgedragen aan het lokale team.

2.33.

Op 10 april 2017 heeft [eiser] , althans zijn toenmalig advocaat mr. [toenmalige advocaat] , klachten ingediend tegen Veilig Thuis, althans de Stichting en de betrokken medewerkers, onder wie [D] . Daarnaast heeft hij bij de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) een tuchtklacht ingediend tegen de casushouder van Veilig Thuis die de op 16 september 2018 door de Politie gedane melding in behandeling heeft genomen. [eiser] heeft de casushouder onder meer verweten dat zij geen feitenonderzoek heeft gedaan, geen wederhoor heeft gepleegd en overhaast en in strijd met de wettelijke positie van de kinderen en hemzelf heeft gehandeld. Bij beslissing van 26 januari 2018 heeft het College van Toezicht van SKJ die klacht ongegrond verklaard, omdat kort gezegd de casushouder pas betrokken is geraakt bij het dossier toen de situatie reeds onomkeerbaar was, te weten toen het vliegtuig reeds met de kinderen naar de VS was vertrokken.

2.34.

Eveneens op 10 april 2017 heeft [eiser] zich beklaagd over (onder meer) het optreden van de Politie op 15 september 2016. Deze klacht is onderzocht door de klachtbehandelaar van de Politie, de heer [klachtbehandelaar] , en afgehandeld bij brief van 10 oktober 2017. De heer [klachtbehandelaar] is van oordeel dat terecht is geklaagd over de gebrekkige informatie die de Politie over SAVE (Veilig Thuis) heeft verstrekt aan [eiser] maar dat de overige klachten (voor zover die zien op de gebeurtenissen van 15 september 2016) falen. Volgens de heer [klachtbehandelaar] heeft de Politie niet onjuist gehandeld door de kinderen uit de woning te halen nu dit op advies van Veilig Thuis en op verzoek van de kinderen gebeurde en is zij daarbij niet afgegaan op een eenzijdig verhaal van de moeder.

2.35.

[eiser] heeft zijn klacht vervolgens voorgelegd aan de Commissie (zie ook 2.20). Op 13 april 2018 heeft een hoorzitting bij de Commissie plaatsgevonden, waarbij klager en zijn toenmalig advocaat aanwezig waren. In het kader van het onderzoek dat de Commissie na die hoorzitting via haar secretaris heeft laten uitvoeren, heeft [Operationeel Commandant] op 10 september 2018 onder meer het volgende verklaard:

“(…) dat SAVE zorgt voor onderdak voor de kinderen. Dat kan een crisisopvangplek zijn. SAVE heeft opgemerkt te willen voorkomen dat de tweeling uit elkaar gehaald zou worden. [D] stelde dat de kinderen zelf mochten zeggen waar zij heen wilden gaan. De tweeling moest een plek hebben om te kunnen overnachten. Bij vader blijven, was geen optie. SAVE zou de volgende dag met de tweeling aan de slag gaan. De politie wist dat de tweeling waarschijnlijk naar de VS zou gaan. SAVE zou er tussen zitten. De medewerkers van de Incidentenbehandeling zijn geen specialisten op het gebied van jeugdzorg.

2.36.

Op 11 oktober 2018 heeft de Commissie advies uitgebracht aan de politiechef Midden-Nederland. De Commissie is van oordeel dat de Politie klachtwaardig heeft gehandeld door aan [eiser] geen uitleg te hebben gegeven over de gang van zaken, geen contactgegevens van SAVE (Veilig Thuis) te hebben verstrekt en geen kennis te hebben willen nemen van documenten over het gezag van de kinderen. De Commissie heeft verder uiteengezet dat de Politie mocht afgaan op de mededeling van Veilig Thuis dat kinderen van 16 jaar of ouder wettelijk gezien zelf keuzes mogen maken en dat de klacht op dit punt ongegrond is. De Commissie heeft [eiser] evenmin gevolgd in zijn stelling dat de Politie haar oren heeft laten hangen naar de moeder.

2.37.

Bij brief van 17 oktober 2018 heeft de politiechef Midden-Nederland [eiser] bericht dat zij heeft besloten om het advies van de Commissie te volgen. De Politie heeft excuses aangeboden voor het niet informeren over de verdere gang van zaken, nadat de kinderen uit de woning waren begeleid door de Politie.

2.38.

Op 10 augustus 2017 heeft de officier van justitie aan [eiser] bericht dat, hoewel enig vermoeden van het opzettelijk overtreden van artikel 279 Sr aanwezig is, geen opdracht zal worden gegeven om alsnog een strafrechtelijk onderzoek in te stellen naar de moeder en (medewerkers van) de Politie en de Stichting. De reden hiervoor is dat de Politie en de Stichting naar zijn mening naar eer en geweten aan een hulpvraag van een moeder en twee minderjarigen hebben voldaan en niet de opzet of het besef hebben gehad medewerking te verlenen aan een mogelijk misdrijf. De moeder heeft in het belang van de kinderen gehandeld en een strafrechtelijk onderzoek zou ook onevenredig veel tijd, capaciteit en gemeenschapsgeld kosten, terwijl het strafrecht geen oplossing zal bieden voor dit conflict, aldus de officier van justitie.

2.39.

Bij brief van 23 februari 2018 heeft de advocaat van [eiser] aan de (verzekeraar van de) Politie gevraagd of bereidheid bestaat om aansprakelijkheid voor het handelen van de Politie jegens [eiser] te erkennen. De (verzekeraar van de) Politie heeft op 29 maart 2018 laten weten dat die bereidheid er niet was.

2.40.

Bij brief van 20 juni 2018 heeft de advocaat van [eiser] de Stichting aansprakelijk gesteld voor de door [eiser] geleden en te lijden schade ten gevolge van het onrechtmatig handelen door de Stichting. In reactie hierop heeft de Stichting bij brief van 2 juli 2018 aansprakelijkheid afgewezen.

3Het geschil

3.1.

[eiser] vordert – samengevat en na zijn eis te hebben gewijzigd - dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

Primair

I. voor recht verklaart dat de Politie en de Stichting in vereniging en/of ieder voor zich tegenover [eiser] onrechtmatig hebben gehandeld en uit dien hoofde verplicht zijn de schade die hij lijdt en geleden heeft als gevolg van dit onrechtmatig handelen te vergoeden;

II. de Politie en de Stichting hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 32.400,40 dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding;

III. de Politie en de Stichting hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 30.000 dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 september 2016 dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum;

IV. de Politie en de Stichting hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 1.806,88 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding;

Subsidiair, als de rechtbank oordeelt dat de Politie en de Stichting niet hoofdelijk aansprakelijk zijn:

V. de Politie en de Stichting te veroordelen tot betaling aan [eiser] van de onder II, III en IV gevorderde materiële schade, immateriële schade en buitengerechtelijke incassokosten op basis van ieders aandeel in die schade en kosten;

Primair en subsidiair

VI. de Politie en de Stichting hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten en in de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover met ingang van de zestiende dag na het wijzen van het vonnis.

3.2.

Aan deze vorderingen legt [eiser] , kort samengevat, ten grondslag dat de Politie en de Stichting onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld, omdat zij buiten hun bevoegdheden en in strijd met de wet hebben bewerkstelligd dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen is gewijzigd, althans dat de kinderen uit huis zijn geplaatst, nu de kinderen op 15 september 2016 uit de woning [eiser] zijn meegenomen en gebracht naar een hotel om vervolgens op 16 september 2016 Nederland te verlaten. De Politie en de Stichting hebben zich schuldig gemaakt aan schending van artikel 279 Wetboek van Strafrecht (Sr), nu de kinderen aan het gezag van [eiser] zijn onttrokken, en artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) , nu zij zich zonder rechtvaardigingsgrond hebben gemengd in het gezinsleven van [eiser] .

3.3.

Volgens [eiser] is sprake geweest van de volgende verwijtbare handelingen aan de kant van de Politie, die een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 BW en/of een schending van artikel 279 Sr dan wel artikel 8 EVRM jegens hem opleveren:

  • de Politie heeft de kinderen uit de woning van [eiser] weggenomen en meegewerkt aan hun vertrek naar de VS zonder zijn toestemming of (vervangende) toestemming van de kinderrechter, terwijl dit op grond van de wet wel vereist was aangezien [eiser] het gezag over de kinderen uitoefende en de kinderen in Nederland hun hoofdverblijfplaats hadden;

  • de Politie heeft [eiser] niet gehoord over de mogelijkheid om de kinderen tijdelijk op te vangen bij familie;

  • de Politie heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar de gezagspositie van [eiser] ;

  • de Politie heeft [eiser] niet medegedeeld waar naartoe de kinderen vertrokken en hem niet op de hoogte gesteld van het voorgenomen vertrek van de kinderen naar de VS;

  • de Politie heeft [eiser] bij het vertrek van de kinderen uit zijn woning geen gegevens van Veilig Thuis verstrekt.

3.4.

Volgens [eiser] is sprake geweest van de volgende verwijtbare handelingen aan de kant van de Stichting, die een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 BW dan wel een schending van artikel 279 Sr dan wel artikel 8 EVRM jegens hem opleveren:

  • de Stichting heeft de Politie onjuist geadviseerd met haar mededeling dat kinderen van 16 jaar zelf mogen kiezen waar ze wonen;

  • de Stichting heeft verzuimd [eiser] te horen over wat er de bewuste avond was voorgevallen en hem te informeren over haar advies;

  • de Stichting heeft verzuimd onderzoek in te stellen naar de vraag of sprake was van een crisissituatie die onmiddellijk ingrijpen noodzakelijk maakte;

  • de Stichting heeft verzuimd onderzoek in te stellen naar de gezagspositie van [eiser] ;

  • de Stichting heeft verzuimd de kinderen te horen;

  • de Stichting heeft rechterlijke tussenkomst onmogelijk gemaakt door in te stemmen met het besluit van de Politie de kinderen over te brengen naar het hotel met als doel uit te reizen naar de VS;

  • de Stichting heeft haar advies niet teruggedraaid en het vertrek van de kinderen naar de VS niet voorkomen;

  • de Stichting heeft [eiser] onwetend gehouden van het voorgenomen vertrek van de kinderen naar de VS tot exact het moment waarop zij in het vliegtuig zaten.

3.5.

Volgens [eiser] levert dit een inbreuk op een recht en handelen in strijd met de wet op, en bovendien een handelen in strijd met hetgeen de Politie en de Stichting volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt jegens [eiser] .

3.6.

[eiser] stelt als gevolg van het hiervoor bedoelde handelen van de Politie en Veilig Thuis, althans de Stichting schade te hebben geleden en te lijden. Aan materiële schade vordert [eiser] , na zijn eis te hebben verminderd, de kosten voor zijn advocaat (€ 30.072,64) en coach (€ 500) en de vliegtickets (€ 1.827,76), derhalve in totaal € 32.400,40.

3.7.

[eiser] acht zowel de Politie als de Stichting ieder voor zich en in vereniging aansprakelijk.

3.8.

De Politie en de Stichting voeren verweer.

3.9.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

Aan de orde is of de Politie en de Stichting aansprakelijk zijn jegens [eiser] op grond van een onrechtmatige daad. De eerste vraag die partijen verdeeld houdt is of de Politie en de Stichting onrechtmatig hebben gehandeld. Verder twisten partijen over de vraag of – indien sprake is van een onrechtmatig handelen – causaal verband bestaat tussen het onrechtmatig handelen en de schade die [eiser] stelt te hebben geleden, of het onrechtmatig handelen kan worden toegerekend aan de Politie en de Stichting en of (aan de zijde van de Politie) een rechtvaardigingsgrond aanwezig is. Daarnaast verschillen partijen van mening over de vraag of [eiser] eigen schuld heeft aan het ontstaan van zijn gestelde schade. Ten slotte is de omvang van de gestelde schade in geschil.

4.2.

Op verzoek van partijen zal de rechtbank thans uitsluitend oordelen over de aansprakelijkheid van de Politie en de Stichting. Mocht de rechtbank aansprakelijkheid aannemen, dan zullen de schade en het beroep op eigen schuld in het vervolg van deze procedure, nadat partijen zich bij akte hebben uitgelaten over de omvang van de schade, aan de orde kunnen komen en zal daarop beslist worden.

Onrechtmatig handelen

4.3.

Voorop wordt gesteld dat niet in geschil is dat [eiser] de Stichting kan aanspreken voor het handelen van Veilig Thuis. De Stichting en Veilig Thuis kunnen in die zin met elkaar verenigd worden.

Gezag en hoofdverblijfplaats

4.4.

De vordering van [eiser] berust op de feitelijke grondslag dat hij mede het gezag over de kinderen had en de hoofdverblijfplaats van de kinderen gelegen was bij hem, in Nederland, toen zij op 15 september 2016 zijn woning verlieten en op 16 september 2016 vertrokken naar de VS. De Politie en de Stichting betwisten dit. Indien hun verweer slaagt, zal dit in beginsel tot een afwijzing van de vordering van [eiser] leiden. De rechtbank zal daarom eerst dit geschilpunt beoordelen.

4.5.

De Politie betwist bij gebrek aan wetenschap dat [eiser] mede het gezag over de kinderen had. Volgens de Politie staat dit niet vast, omdat de authenticiteit en volledigheid van de documentatie rondom het gezag van de kinderen (waaronder de Overeenkomst) niet kan worden vastgesteld, een uittreksel uit het ouderlijk gezagsregister van de rechtbank ontbreekt en de moeder op 15 september 2016 tegen de Politie heeft gezegd dat zij het volledige gezag had.

4.6.

De rechtbank volgt de Politie niet in haar standpunt. In de Overeenkomst is bepaald dat [eiser] en de moeder het gezamenlijk gezag uitoefenen. De Overeenkomst is bekrachtigd door de Amerikaanse rechter. Dat is weliswaar gebeurd ruim tien jaar vóór het gestelde onrechtmatig handelen door de Politie en de Stichting, maar de rechtbank beschikt over onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de Overeenkomst, althans de daarin opgenomen afspraak over het gezag, is gewijzigd. De advocaat die [eiser] heeft bijgestaan in de echtscheidingsprocedure en in de periode daarna heeft immers op 19 maart 2019 verklaard dat dit niet is gebeurd, terwijl de moeder in haar ondertekende verklaring van 27 augustus 2016 de woorden “shared custody” heeft gebruikt. Dat de moeder later, toen zij eiste dat de kinderen naar haar zouden komen, anders zou hebben verklaard en dat een uittreksel uit het ouderlijk gezagsregister niet is overgelegd, doet daar niet aan af. De Politie heeft derhalve onvoldoende gemotiveerd weersproken dat [eiser] mede het gezag over de kinderen had, zodat de rechtbank hiervan uitgaat.

4.7.

De Politie en de Stichting betogen dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen ten tijde van het verwetene in de VS was gelegen en niet naar Nederland is verplaatst. De Politie voert aan dat de exacte bedoeling van de ouders niet blijkt uit de stukken, waaronder de verklaring van de moeder van 27 augustus 2016, dat [eiser] en de moeder niet met elkaar hebben gesproken over het verblijf van de kinderen in Nederland en dat de moeder op 15 september 2016 tegen [A] heeft gezegd dat de kinderen bij haar woonden en slechts tijdelijk bij [eiser] verbleven om een band op te bouwen. De Stichting betoogt primair dat in de Overeenkomst is bepaald dat het hoofdverblijf van de kinderen bij de moeder is en dat dit niet is gewijzigd nu geen officiële aanpassing (via de Amerikaanse rechter) heeft plaatsgevonden, terwijl uit de verklaring van de moeder van 27 augustus 2016 evenmin volgt dat zij akkoord was met het wijzigen van de hoofdverblijfplaats. Subsidiair stelt de Stichting dat, zoals de wetgeving van sommige Amerikaanse staten toelaat, sprake is van twee hoofdverblijfplaatsen (Nederland en de VS). De Stichting baseert dit op de in de verklaring van de moeder van 27 augustus 2016 gebruikte woorden “approval residential shared custody”.

4.8.

De rechtbank overweegt als volgt. Voorop wordt gesteld dat, ook naar Amerikaans recht, met gezag beklede ouders zonder tussenkomst van de rechter gezamenlijk de hoofdverblijfplaats van de kinderen kunnen bepalen en kunnen wijzigen. Of van dit laatste sprake is in het onderhavige geval, hangt af van de feiten, waarbij een zekere duurzaamheid van het verblijf en de bedoeling van partijen een rol spelen. Vaststaat dat de moeder de benodigde uitreisformulieren (de aanvraag van een Nederlands paspoort) voor akkoord heeft ondertekend en dat zij in de door haar op 27 augustus 2016 ondertekende verklaring heeft aangegeven dat de kinderen naar Nederland reizen om “to reside and live” bij [eiser] . Deze woorden kunnen in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs niet anders worden uitgelegd dan dat de kinderen zich in Nederland zouden vestigen en dat het de bedoeling van de moeder is geweest om de hoofdverblijfplaats van de kinderen te wijzigen van de VS naar Nederland. Daarbij is van belang dat aan de verklaring van de moeder onmiddellijk uitvoering is gegeven doordat de kinderen in Nederland zijn ingeschreven in de basisregistratie personen van de gemeente, op school en bij sportverenigingen. Dat zijn typisch handelingen die passen bij het wijzigen van de hoofdverblijfplaats. De kinderen zijn verder daadwerkelijk op school en met sporten begonnen. Ook heeft [eiser] onweersproken gesteld dat, hoewel het contact beperkt was, de moeder hiervan op de hoogte was. De omstandigheid dat de moeder op 15 september 2016 tegen [A] heeft gezegd dat de kinderen bij haar woonden en slechts tijdelijk bij [eiser] zijn om een band op te bouwen met vader, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. De moeder heeft dit immers gezegd nadat zij in discussie was geraakt met [eiser] over het terugkeren van de kinderen naar de VS, zodat aan die uitlating minder gewicht toekomt dan aan haar eerdere, ondertekende verklaring van 27 augustus 2016. Bovendien moet er ook in dat geval, gelet op de voormelde, vaststaande omstandigheden, van uit worden gegaan dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen is gewijzigd; met het opbouwen van een band is immers ook de nodige tijd gemoeid. De rechtbank volgt de Stichting tot slot niet in haar betoog dat sprake is van twee hoofdverblijfplaatsen, één bij de moeder in de VS en één bij de vader in Nederland. Iedere aanwijzing dat dit de bedoeling van de ouders is geweest ontbreekt, terwijl dat ook niet praktisch uitvoerbaar is.

4.9.

Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank ervan uitgaat dat [eiser] het gezamenlijk gezag over de kinderen had en dat hun hoofdverblijfplaats gelegen was bij hem, in Nederland, ten tijde van het verweten onrechtmatige handelen.

Rechtspositie van [eiser] als mede met het gezag belaste ouder

4.10.

Het ouderlijk gezag omvat de plicht en het recht van de ouder zijn minderjarig kind te verzorgen en op te voeden (artikel 1:247 lid 1 BW) . In de verzorging en opvoeding van het kind passen de ouders geen geestelijk of lichamelijk geweld toe (artikel 1:247 lid 2 BW) . Het ouderlijk gezag omvat de bevoegdheid te beslissen waar het kind verblijf moet houden. Het gaat hier om een doelbevoegdheid. Het ouderlijk gezag is weliswaar een aan de ouders toekomend recht, maar dit recht is gegeven in het belang van kind en kan daarom niet worden losgezien van de verplichting dat belang te dienen (zie HR 25 september 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2714, NJ 1999, 379 en EHRM 28 november 1988, Serie A, nr. 144, NJ 1991, 541). Daarbij verdient aantekening dat bij de beoordeling van hetgeen het belang van het kind meebrengt, de vraag wat het kind dienaangaande zelf vindt en wenst, naarmate het ouder en rijper wordt steeds meer gewicht in de schaal gaat leggen. Op grond van artikel 1:253a BW kunnen ouders die gezamenlijk het gezag uitoefenen hun eventuele geschillen daarover voorleggen aan de (kinderrechter van de) rechtbank. Een andere ingang om een beslissing van de Nederlandse rechter te kunnen verkrijgen, bestaat voor de minderjarigen zelf op grond van artikel 1:250 in samenhang met artikel 1:377g BW. Ongeacht de gekozen rechtsingang wordt in ieder geval de minderjarige die de leeftijd van 12 jaar heeft bereikt over kwesties aangaande zijn hoofdverblijfplaats door de rechter in de gelegenheid gesteld om zijn mening kenbaar te maken (artikel 809 Rv) .

4.11.

Op grond van artikel 8 EVRM heeft een ieder recht op respect voor zijn gezinsleven. Het ouderlijk gezag is een fundamenteel onderdeel hiervan (EHRM 28 november 1988, Serie A, nr. 144, NJ 1991, 541). Een ander mag zich niet mengen in het gezinsleven. Dit is slechts anders als daarvoor een grondslag is in de wet en de inmenging noodzakelijk is voor de bescherming van de in artikel 8 lid 2 EVRM omschreven belangen, zoals de gezondheid en/of de rechten en vrijheden van een kind, en die inmenging proportioneel is.

4.12.

Op grond van artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter een gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, machtigen een minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Indien zich een acute noodzaak tot uithuisplaatsing voordoet kan door de kinderrechter, zonder dat de minderjarige is gehoord, een spoedmachtiging worden verleend (vgl. artikel 800 en 809 lid 3 Rv) .

(wettelijk) kader optreden Politie

4.13.

In artikel 3 van de Politiewet 2012 is de wettelijke taak van de Politie beschreven. De Politie heeft, in overeenstemming met de geldende rechtsregels, te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. De wetgever heeft hiermee tot uitdrukking willen brengen dat een ieder die werkelijk hulp nodig heeft in eerste en laatste instantie een beroep op de politie kan doen indien en zolang andere hulpverleningsfaciliteiten ontbreken (Kamerstukken II 1992-1993, 22 652, nr. 10). De Politie kan aldus worden gepositioneerd als een eerstelijnsorganisatie die in dringende gevallen tijdelijk de eerste opvang van de hulpbehoevende doet totdat de hulpverlening het overneemt (Kamerstukken II 2006-2007, 30 880, nr. 3, p. 46).

4.14.

In de parlementaire geschiedenis bij de (op 1 juli 2013 in werking getreden) wet Verplichte Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling wordt het signaleren en adviseren omtrent huiselijk geweld en kindermishandeling aangeduid als een van de (andere) kerntaken van de Politie. Voor de Politie geldt de in deze wet verplichte meldcode, die een professional moet volgen bij het signaleren van huiselijk geweld en kindermishandeling, overigens niet. De wetgever zag hiervoor geen aanleiding (Kamerstukken II, 2011-2012, 33 062, nr. 3, p. 10):

De politie voldoet reeds aan de uitgangspunten van het onderhavige wetsvoorstel. De politie professionals weten welke stappen zij binnen hun organisatie kunnen zetten, wanneer zij advies kunnen krijgen van AMK [Advies- en Meldpunt Kindermishandeling, rechtbank] of SHG [Steunpunt Huiselijk Geweld, rechtbank] en wanneer ze daar kunnen melden.

Het voornaamste bestanddeel van de politietaak is de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde: enerzijds handhaving van de openbare orde en anderzijds strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Tot de taak van de politie behoort verder het verlenen van hulp aan hen die dat behoeven. Deze taak moet worden gezien in samenhang met de opdracht aan de politie om de rechtsorde te handhaven, de daaruit voortvloeiende aanwezigheid en bereikbaarheid van de politie en het vertrouwen dat de burgerij in het algemeen in de politie pleegt te stellen. «De uitoefening van de politietaak behoort verder te geschieden in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels. Alleen dan kan de politie in een democratische rechtsstaat naar behoren functioneren» (zie ook Kamerstukken II, 1991/92, 22 562, nr. 3, blz. 35).”

4.15.

Het Model voor de samenwerkingsafspraken tussen Veilig Thuis, Politie en OM van september 2015 beschrijft de samenwerking tussen deze drie partijen op de terreinen huiselijk geweld, kindermishandeling en overige zorgmeldingen van de Politie (hierna: het Model). Paragraaf 3.7 van het Model luidt, voor zover relevant, als volgt:

De politie ontvangt regelmatig meldingen van kindermishandeling of andere vormen van huiselijk geweld waarbij een onmiddellijke inzet van hulpverleners noodzakelijk is. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om:

(…);

crisis rond het kind zelf (bijvoorbeeld weggelopen kinderen of kinderen met ernstige en/of acute gedragsproblematiek);

(…)

Voor zover de inzet van deze acute zorg via Veilig Thuis is belegd worden hier op het regioniveau van Veilig Thuis nadere samenwerkingsafspraken over gemaakt betreffende:

  • bereikbaarheid;

  • termijnen van opvolging vanuit de hulpverlening;

  • de “warme” overdracht vanuit de politie naar de betreffende hulpverlener;

  • maatregelen in het kader van de veiligheid;

  • rollen en verantwoordelijkheden in dergelijke voorvallen.

4.16.

Voor zover de Politie in de onderhavige procedure bedoelt te stellen dat de inzet van acute zorg als bedoeld in paragraaf 3.7 van het Model bij Veilig Thuis is belegd en dat onderdeel van de in dat kader gemaakte afspraken is dat Veilig Thuis ter plekke moet komen om het van de Politie over te nemen (de “warme overdracht”) , overweegt de rechtbank dat dit niet is komen vast te staan, nu de Stichting dit gemotiveerd heeft betwist en een schriftelijk stuk waarin deze gestelde afspraak is neergelegd niet in het geding is gebracht.

(wettelijk) kader handelen Veilig Thuis

4.17.

De taken van Veilig Thuis als AMHK zijn vastgelegd in artikel 4.1.1. lid 2 van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015) en verder uitgewerkt in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 (hierna: UBWmo 2015). Daarnaast bevat het VNG model Handelingsprotocol AMHK 2014 (hierna: het Handelingsprotocol) adviezen aan gemeenten over de richtlijnen die zij met betrekking tot de uitvoering van de taken kunnen meegegeven aan het AMHK in hun regio. Het Handelingsprotocol heeft verder als doel om professionals in het AMHK een richtlijn voor hun handelen te geven en om professionals buiten het AMHK inzicht te geven in het samenspel tussen hen en het AMHK en welke afwegingen daarbij worden gemaakt.

Advies

4.18.

Het AMHK heeft tot taak het verstrekken van advies en zo nodig het bieden van ondersteuning aan een ieder die in verband met een vermoeden van kindermishandeling om advies vraagt (artikel 4.1.1 lid 2 in samenhang met lid 3 Wmo 2015). In de parlementaire geschiedenis bij de totstandkoming van de Wmo 2015 wordt opgemerkt dat het AMHK in het kader van de adviestaak zijn contact beperkt met de adviesaanvrager en niet zelf in actie komt “het betreft immers een advies op basis waarvan de adviesvrager zelf gaat handelen” en dat het AMHK alleen de eigen persoonsgegevens van de adviesvrager kan verwerken (Kamerstukken II 2013/2014, 33841, nr. 35, p. 23). In het Handelingsprotocol (p. 7, 9-10) wordt in het kader van de verdeling van verantwoordelijkheden toegelicht dat advies wordt gegeven op basis van anonieme cliëntgegevens, dat het AMHK verantwoordelijk is voor het zorgvuldig adviseren, maar de adviesaanvrager zelf verantwoordelijk blijft voor de aanpak en voor de stappen die eventueel genomen moeten worden.

Melding

4.19.

Een andere taak van het AMHK is het fungeren als meldpunt voor meldingen van vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling (artikel 4.1.1 lid 2, onder a, Wmo 2015). Het AMHK moet dan onderzoeken of daar daadwerkelijk sprake van is (artikel 4.1.1 lid 2, onder b, Wmo 2015). Binnen vijf dagen na ontvangst van de melding moet het AMHK vaststellen of de melding aanleiding geeft tot nader onderzoek (artikel 4.1.7 lid 1 UBWmo 2015). Het AMHK moet beoordelen of er naar aanleiding van een melding stappen moeten worden genomen en zo ja welke (artikel 4.1.1 lid 2, onder c, Wmo 2015). Anders dan bij advies onderneemt het AMHK in geval van een melding zelf stappen om de situatie van huiselijk geweld of kindermishandeling in behandeling te nemen en legt het AMHK gegevens van de leden van het gezin of huishouden vast (vgl. paragraaf 4.2 van het Handelingsprotocol). Indien het belang van de betrokken minderjarige of de ernst van de situatie waarop de melding betrekking heeft daartoe aanleiding geeft, moet het AMHK de zaak onder de aandacht brengen van de instantie die passende professionele hulp kan bieden (artikel 4.1.1 lid 2, onder d, Wmo 2015), de Politie of de Raad voor de Kinderbescherming (artikel 4.1.1 lid 2, onder e, Wmo 2015).

4.20.

Het is ook mogelijk dat een adviesvraag door de adviesaanvrager op aanraden van het AMHK wordt omgezet in een melding indien het AMHK meent dat dit noodzakelijk is in verband met de ernst en aard van het gesignaleerde en de onmogelijkheden van de adviesvrager om het gesignaleerde op een adequate manier op of aan te pakken (vgl. paragraaf 4.3.4 van het Handelingsprotocol).

4.21.

Het AMHK draagt er zorg voor dat de uitvoering van de taken van goede kwaliteit is (artikel 4.2.1 lid 1 Wmo 2015) en neemt bij zijn werkzaamheden de zorg van een goede hulpverlener in acht en handelt daarbij in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid die voortvloeit uit de voor die hulpverlener geldende professionele standaard (artikel 4.2.1 lid 3 Wmo 2015).

4.22.

Het Handelingsprotocol noemt tien uitgangspunten voor het AMHK, waaronder het geven van prioriteit aan de belangen van de kinderen en richten van de eerste inzet op het herstel van de veiligheid van het gezin of huishouden.

4.23.

De rechtbank zal nu de verwijten van [eiser] , zoveel mogelijk in de volgorde van de gebeurtenissen, bespreken.

Heeft de Politie nagelaten onderzoek te doen naar de gezagspositie van [eiser] ?

4.24.

De Politie ontleent, zoals hiervoor overwogen, aan artikel 3 van de Politiewet 2012 een algemene legitimatie voor hulpverlening. Anders dan [eiser] stelt, kon en mocht de Politie in de gegeven omstandigheden (op 15 september 2016 rond 23:15 uur) vaststellen dat sprake was van een noodsituatie en dat hulp moest worden geboden aan de kinderen en heeft zij gehandeld binnen haar bevoegdheden. De Politie zag immers twee zestienjarige kinderen die bang waren, de zoon had tegenover de Politie verklaard dat hij was geslagen door [eiser] en het risico was aanwezig dat de beide kinderen zouden weglopen, nu zij tegen de Politie hadden gezegd dat zij niet bij [eiser] wilden blijven, zij al buiten in de tuin waren en ze een (rug)tas bij zich hadden (vgl. paragraaf 3.7 Model). Het hangt af van de omstandigheden welke hulp passend is. De rechtbank volgt [eiser] niet in zijn stelling dat de Politie in het kader van die beoordeling op dat moment onderzoek had moeten doen naar de gezagspositie van [eiser] . Dit vergt immers een juridische beoordeling waartoe de Politie niet is opgeleid. Bovendien zijn de middelen hiervoor in een noodsituatie beperkt. De wet noch de op de Politie rustende algemene zorgplicht (in het kader van haar hulpverlenende taak) verplichtte de Politie in het onderhavige geval tot het doen van een dergelijk onderzoek op dat moment.

Heeft de Politie nagelaten [eiser] te horen over de mogelijkheid van tijdelijke opvang bij familie of vrienden?

4.25.

Niet in geschil is dat Veilig Thuis de Politie in eerste instantie heeft geadviseerd om de kinderen tijdelijk onder te brengen bij familie of anderen binnen hun netwerk. In algemene zin heeft de tijdelijke opvang van kinderen bij familie of anderen in hun netwerk immers de voorkeur boven andere opties (zoals crisisopvang bij een uithuisplaatsing), omdat zij dan zoveel mogelijk in hun vertrouwde omgeving kunnen blijven. Daar waar de Politie heeft gemeend hierover informatie te moeten inwinnen bij de kinderen en de moeder is onzorgvuldig dat de Politie niet ook navraag heeft gedaan bij [eiser] . In het onderhavige geval had die mogelijkheid benut kunnen en moeten worden. Hierover bestond immers bij de Politie onduidelijkheid. Onderzocht had dus moeten worden wat was voorgevallen in de woning, welke problemen en omstandigheden de noodsituatie hadden veroorzaakt en op welke manier een stabiele (veilige) situatie zou kunnen worden bewerkstelligd. Het argument dat tijdelijke opvang bij familie of vrienden niet had gekund vanwege de omstandigheid dat de kinderen zich in geval van opvang bij familie of vrienden van [eiser] nog steeds in diens invloedssfeer zouden bevinden, overtuigt, met name gezien de leeftijd van de kinderen en het gerapporteerde incident, niet. Bovendien mocht de Politie niet zonder meer uitgaan van de juistheid en de betrouwbaarheid van de informatie van de kinderen en de moeder over de mogelijkheden van tijdelijke opvang bij familie of anderen in hun netwerk. De kinderen hadden immers op dat moment al kenbaar gemaakt niet in Nederland te willen blijven en de moeder wenste dat zij zo snel mogelijk naar de VS zouden terugkeren. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de Politie in het kader van haar hulpverlenende taak en de beoordeling welke hulp geboden moest worden aan de kinderen onzorgvuldig heeft gehandeld en daarmee onrechtmatig jegens [eiser] door hem niet te horen over de mogelijkheden van tijdelijke opvang van de kinderen.

Heeft Veilig Thuis een onjuist advies gegeven aan de Politie?

4.26.

De Stichting betwist dat de mededeling van [D] van Veilig Thuis, dat een kind van 16 jaar in Nederland zelf mag bepalen waar hij woont, niet juist is, althans zij betoogt dat die mededeling gezien de noodsituatie en de kennelijke afwezigheid van een alternatief in dit geval te billijken is. De rechtbank volgt dat de Stichting daarin niet.

4.27.

Op basis van het, toepasselijke, Nederlandse recht geldt dat minderjarigen van 16 jaar (of ouder) niet zelf mogen bepalen waar hun gewone verblijfplaats is. Zij zijn onderworpen aan ouderlijk gezag en dat betekent dat de ouder of ouders belast met gezag in beginsel bepalen waar de kinderen verblijven. Indien hierover een geschil is ontstaan is het de kinderrechter, gehoord de minderjarige, en niet de minderjarige zelf die hierin een keuze maakt. Dit betekent dat, nu de kinderen nog minderjarig waren en onder gezag van [eiser] en de moeder stonden, het niet aan de kinderen was om te bepalen waar zij wilden wonen. Het advies van Veilig Thuis was dus onjuist.

4.28.

De omstandigheid dat sprake was van een noodsituatie rechtvaardigt het door Veilig Thuis gegeven onjuiste advies niet. Juist in een noodsituatie is het van belang om ervoor te waken dat een situatie ontstaat waarin de mogelijkheid ontbreekt om terug te komen op een vluchtig gegeven en ondeugdelijk advies. Hetzelfde geldt voor de stelling van de Stichting dat geen alternatief voorhanden was. Veilig Thuis had de Politie in overweging kunnen en moeten geven om de mogelijkheid van tijdelijke opvang bij familie of anderen in het netwerk van de kinderen in Nederland nader te onderzoeken door ook [eiser] hierin te betrekken. Bovendien had een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing kunnen worden aangevraagd. Weliswaar achtte Veilig Thuis dat niet in het belang van de kinderen omdat zij waarschijnlijk uit elkaar zouden gehaald en de grote impact hiervan, maar dat laat onverlet dat, bij gebreke van gebleken bruikbare alternatieven, een dergelijke spoedmachtiging de aangewezen route was en dat geen enkele poging is ondernomen om te onderzoeken of de kinderen samen konden worden opgevangen in een crisisopvang.

4.29.

Juist van een organisatie die handelt in het belang van minderjarigen en bekend is met kinderbeschermingsmaatregelen als ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, is het hoogst onzorgvuldig dat onjuiste informatie over zoiets cruciaals als de rechtspositie van de kinderen is verstrekt. Dit klemt te meer omdat 1) Veilig Thuis wist dat op basis van haar advies geacteerd werd en 2) bovendien op dusdanige wijze dat hiermee een onomkeerbare situatie zou ontstaan, zonder betrokkenheid van de vader en/of de kinderrechter. Daar waar [D] volgens de Stichting slechts vijf tot tien minuten telefonisch met de Politie heeft gesproken en over geen andere informatie beschikte dan die de Politie verstrekte, is onzorgvuldig dat zij, naar eigen zeggen uit praktische overwegingen, heeft gemeend de Politie te kunnen adviseren om de kinderen terug te laten keren naar de moeder in de VS, ook al werd dit in haar beleving als een min of min uitgewerkt en met de moeder afgestemd plan gepresenteerd. Daarbij komt dat niet is gezegd dat dit ook werkelijk in het belang van de kinderen was, ook al vonden de kinderen en de moeder op dat moment van wel. Het is juist aan de kinderrechter overgelaten om dat, als daarover onenigheid bestaat, te beoordelen (zie ook rov. 4.46 hierna).

4.30.

Het advies van Veilig Thuis is weliswaar verstrekt aan de Politie, maar had ook betrekking op de positie van [eiser] . Het advies raakte immers rechtstreeks zijn belangen als vader van de kinderen. Veilig Thuis had bij haar advies daarom rekening moeten houden met zijn gerechtvaardigde belangen. Dit geldt eens te meer vanwege de aard en omvang van het nadeel dat voor [eiser] dreigde. Dat geadviseerd is in een anonieme casus maakt daarbij geen verschil. Veilig Thuis was immers op de hoogte van het bestaan van de vader van de kinderen. De omstandigheid dat, zoals de Stichting betoogt, Veilig Thuis volgens het door haar gehanteerde Handelingsprotocol prioriteit dient te geven aan de belangen van de kinderen kan er evenmin toe leiden dat de Veilig Thuis niet bedacht hoefde te zijn op de betrokkenheid van de belangen van [eiser] bij haar advies. Dit betekent dat Veilig Thuis door het geven (binnen haar bevoegdheid) van haar rechtens onjuiste advies (ook) jegens [eiser] een zorgvuldigheidsnorm heeft geschonden en daardoor onrechtmatig heeft gehandeld. De Stichting kan hiervoor worden aangesproken.

Moest Veilig Thuis op 15 september 2016 actief en zelfstandig op zoek gaan naar informatie en de betrokkenen horen en informeren over haar advies?

4.31.

De Wmo 2015 maakt onderscheid tussen een adviesvraag en een melding. Niet in geschil is dat de Politie in de avond van 15 september 2016 om advies heeft gevraagd aan Veilig Thuis en dat zij pas de volgende ochtend een melding heeft gedaan. In het kader van de adviestaak beperkt het contact zich tot de adviesaanvrager, vindt geen hoor- en wederhoor met de ouder(s) en het kind plaats en komt het AMHK niet zelf in actie (zie rov. 4.18). Dit betekent dat Veilig Thuis niet gehouden was om actief en zelfstandig op zoek te gaan naar informatie en de betrokkenen (de kinderen, de moeder en [eiser] ) te horen en te informeren over haar advies. Zij heeft dan ook niet onrechtmatig gehandeld op dit punt.

Mocht de Politie afgaan op het advies van Veilig Thuis?

4.32.

De rechtbank is, anders dan de Politie, van oordeel dat de Politie er niet zonder nader onderzoek van mocht uitgaan dat het advies van Veilig Thuis correct was. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat minderjarige kinderen (tot hun achttiende jaar) onder gezag staan. Het ouderlijk gezag omvat ook het recht om te bepalen waar het kind woont. Enige training of enige opleiding in het familierecht is niet nodig om dit te weten. Daarbij is van belang dat [Operationeel Commandant] heeft verklaard dat hij zelf ook zijn twijfels had over de juistheid van het advies. Juist de omstandigheid dat een onomkeerbare situatie te weeg zou worden gebracht indien uitvoering zou worden gegeven aan de wens van de moeder en de kinderen – [Operationeel Commandant] heeft tegenover de Commissie verklaard dat hij wist dat de kinderen (waarschijnlijk) naar de VS zouden vertrekken (zie rov. 2.35) – had reden moeten zijn om die twijfels nader te onderzoeken. Het feit dat de Politie Veilig Thuis als een deskundige op dit punt mocht zien, dat de Politie zich in het kader van haar hulpverlenende taak terughoudend mocht opstellen tegenover Veilig Thuis en dat van Veilig Thuis verwacht mag worden dat zij de zorg van een goed hulpverlener betracht (vgl. artikel 4.1.1 Jeugdwet) en dat zij zorgvuldig adviseert doen daar niet aan af. Het moge zo zijn dat het voor de Politie lastig is om een advies in de nacht en in een crisissituatie te controleren, ook gezien de beperkte inzet en capaciteit van de Politie, maar de Politie had in elk geval de juistheid van het advies nader moeten (doen) onderzoeken alvorens mee te werken aan het vertrek van de kinderen naar de VS. Dit klemt te meer omdat de Politie op 15 september 2016 niet is ingegaan op het uitdrukkelijke verzoek van [eiser] om de gezagspapieren te bekijken en zij dus ook niet bekend was met de eventuele gezagspositie van [eiser] , terwijl zij wel wist dat [eiser] niet wilde dat de kinderen naar de VS zouden vertrekken. Gesteld noch gebleken is dat de Politie op enigerlei manier heeft getracht de juistheid van het advies van Veilig Thuis te onderzoeken, bijvoorbeeld door contact op te nemen met de piketdienst van de Familiekamer van de rechtbank Midden-Nederland. De enkele stelling dat ruggespraak is gehouden met de (hulp)officier van justitie, zonder dat duidelijk is wat precies is besproken, acht de rechtbank ontoereikend. De Politie mocht dus (mede gegeven de verstrekkende gevolgen) niet zonder nader onderzoek op het onjuiste advies van Veilig Thuis afgaan. De omstandigheden dat het minderjarige kinderen betrof en die zouden vertrekken naar het buitenland hadden haar pas op de plaats moeten laten maken.

Mocht de Politie de kinderen meenemen uit de woning en overbrengen naar het hotel om vanuit daar naar de VS af te reizen?

4.33.

Omdat de kinderen onder gezag van [eiser] stonden, hun hoofdverblijfplaats in Nederland was gelegen en een machtiging van de kinderrechter ontbrak, had de Politie de kinderen niet zonder zijn toestemming mogen overbrengen naar het hotel zodat zij vanuit daar Nederland konden verlaten. Door dit wel te doen is op onrechtmatige wijze inbreuk gemaakt op de rechten van [eiser] . De Politie voert terecht aan dat het niet aan de civiele rechter is om te oordelen over strafbare gedragingen. De rechtbank onthoudt zich daarom van een oordeel of artikel 279 Sr. is geschonden. Bij een aparte beoordeling daarvan heeft [eiser] , gegeven het in dit vonnis overwogene, overigens ook geen belang.

4.34.

De rechtbank volgt de Politie niet in haar verweer dat zij op advies van en onder verantwoording van de Stichting heeft gehandeld en om die reden niet aansprakelijkheid is jegens [eiser] , althans dat het handelen haar niet kan worden toegerekend in de zin van artikel 6:162 lid 2 BW. De Politie heeft de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de kinderen op zich genomen op het moment dat zij de woning betrad. Dit is zo gebleven toen de Politie advies inwon bij Veilig Thuis en vervolgens de kinderen vanuit de woning naar het hotel in de buurt van het vliegveld overbracht. Het is, zoals hiervoor overwogen (zie rov. 4.18), de bedoeling van de wetgever geweest dat de adviesvrager verantwoordelijk is en blijft voor de stappen die al dan niet op basis van het advies van het AMHK worden gezet. Dit komt ook tot uitdrukking in het Handelingsprotocol. Het zou anders geweest kunnen zijn indien de Politie op het moment dat om haar hulp werd gevraagd een melding had gedaan bij Veilig Thuis en Veilig Thuis de situatie van haar had overgenomen. Dat is echter niet gebeurd. De rechtbank heeft ook niet kunnen vaststellen dat Veilig Thuis verantwoordelijkheid voor de stappen die de Politie op basis van haar advies heeft gezet naar zich toe heeft getrokken. Veilig Thuis is immers niet ter plaatse is gekomen, heeft geen contact heeft opgenomen met de betrokkenen (of andere instanties) en is ook niet op enigerlei andere wijze in actie gekomen. Er heeft voordat de Politie de kinderen naar het IBIS budget hotel had gebracht, geen, laat staan een “warme” overdracht plaatsgevonden. Voor zover de Politie in de veronderstelling verkeerde dat Veilig Thuis verantwoordelijk was, komt dit (in de relatie tussen de Politie en [eiser] ) voor rekening en risico van de Politie. De Politie mag immers bekend worden verondersteld met het verschil tussen een advies en een melding en de daarbij behorende taken en verantwoordelijkheden (zie rov. 4.14). Overigens heeft de Politie in dit opzicht niet eenduidig gehandeld. Zo heeft de Politie weliswaar [eiser] verwezen naar Veilig Thuis voor informatie over de kinderen, maar tegelijkertijd heeft de Politie bij het verlaten van het hotel tegen de kinderen gezegd dat zij bij problemen met de Politie contact moesten opnemen en heeft de Politie de volgende dag gebeld met de moeder om te vragen of alles goed verliep.

Moest de Politie [eiser] informeren over het verblijf van de kinderen in het hotel en de voorgenomen reis naar de VS en contactgegevens van Veilig Thuis verstrekken?

4.35.

Met [eiser] is de rechtbank van oordeel dat de Politie hem moest vertellen waar zij de kinderen naar toebracht en dat zij de volgende dag naar de VS zouden reizen. Onderdeel van het aan een ouder toekomende gezag is immers het recht om geïnformeerd te worden over het wel en wee van het kind. Bovendien was met het medenemen van de kinderen uit de woning van [eiser] het door de Politie ingeschatte gevaar geweken. Er was dus geen enkele reden om [eiser] hierover in het ongewisse te laten en dat heeft, begrijpelijkerwijs, veel stress bij [eiser] opgeleverd. De doorverwijzing naar Veilig Thuis volstond in dat verband niet omdat de Politie op dat moment nog niet daadwerkelijk de verantwoordelijkheid aan de Veilig Thuis had overgedragen. De Politie mocht dan ook niet volstaan met het enkel noemen van de naam van Veilig Thuis, althans SAVE, zonder opgave van contactgegevens en zonder die naam te spellen. Of die gegevens gemakkelijk via het internet te achterhalen zijn, doet er niet toe. Het staat immers vast dat [eiser] niet wist bij welke organisatie hij moest zijn en dat het hem tijd heeft gekost om dat te achterhalen, terwijl hij al die tijd niet wist waar zijn kinderen waren. De Politie heeft dan ook op dit punt onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig gehandeld jegens [eiser] .

Moest Veilig Thuis [eiser] informeren over het verblijf van de kinderen in het hotel en de voorgenomen reis naar de VS?

4.36.

Uit het hiervoor onder rov. 4.18 overwogene volgt dat Veilig Thuis op grond van de wet noch op enige andere grond in het kader van haar adviserende taak gehouden was om [eiser] (als derde, niet zijnde de adviesaanvrager) te informeren over het verblijf van de kinderen in het hotel en de geplande reis naar de VS, nog daargelaten dat zij niet bekend was met de identiteit van [eiser] en diens contactgegevens.

Had Veilig Thuis haar advies moeten terugdraaien en het vertrekken van de kinderen naar de VS moeten voorkomen?

4.37.

De melding van de Politie is op 16 september 2016 te 09:21 uur per e-mailbericht bij Veilig Thuis binnengekomen. Op grond van de voormelde wettelijke regeling was de Stichting gehouden om, binnen vijf dagen na ontvangst van de melding, vast te stellen of die melding aanleiding geeft tot nader onderzoek (artikel 4.1.7 lid 1 UBWmo 2015) of bijvoorbeeld om de raad voor de kinderbescherming te verzoeken om kinderbeschermingsmaatregelen te doen treffen. Uit de (termijnstelling in deze) regeling volgt dat van Veilig Thuis mag worden verwacht voortvarend met een melding aan de slag te gaan. Een spoedbehandeling heeft de Politie in haar e-mailbericht niet van Veilig Thuis gevraagd. Uit de melding van de Politie was, zonder dat het e-mailbericht helemaal zou worden doorgelezen, ook niet af te leiden dat van belang was dat die onmiddellijk, althans voor een bepaald tijdstip zou worden opgepakt. Veilig Thuis heeft de melding 16 september 2016 rond 14:15 uur opgepakt. Daarmee heeft zij de melding voldoende voortvarend ter hand genomen. Daarbij dient bedacht te worden dat ervan moet worden uitgegaan dat Veilig Thuis niet eerder dan via het e-mailbericht van de Politie concrete informatie had over de betrokkenen in deze situatie. [D] had immers geadviseerd in een anonieme casus. Het overdrachtsformulier, waarvan mag worden aangenomen dat [D] dit vóór 09:00 uur heeft ingediend bij het secretariaat van Veilig Thuis (of elders binnen de organisatie), bevatte geen persoonsgegevens van de kinderen, de moeder en [eiser] . Het feit dat Veilig Thuis de melding pas in de middag van 16 september 2016 heeft opgepakt, juist op het moment dat de kinderen al in het vliegtuig zaten, en toen pas contact heeft gezocht met [eiser] is, in de gegeven omstandigheden, niet onzorgvuldig. Iedere aanwijzing dat Veilig Thuis dit opzettelijk toen pas heeft gedaan, zoals [eiser] stelt, ontbreekt. Het verwijt van [eiser] dat Veilig Thuis haar advies had moeten terugdraaien en had kunnen en moeten voorkomen dat de kinderen zouden uitreizen en hem eerder had moeten informeren, slaagt daarom niet.

Conclusie onrechtmatigheid

4.38.

Uit het hiervoor overwogene volgt dat de interventie en het ingrijpen van de Politie aanvankelijk plaatsvond binnen de aan haar wettelijke toegekende taakstelling en bevoegdheden en noodzakelijk was, te weten het in een crisissituatie ’s nachts meenemen van de kinderen uit de woning van [eiser] . Vervolgens heeft de Politie echter onzorgvuldig en daarom onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld door niet bij [eiser] te vragen naar een mogelijke alternatieve plaats bij familieleden of vrienden, door niet aan [eiser] te vertellen waar zij de kinderen heenbracht, door geen contactgegevens van Veilig Thuis te verstrekken en door de kinderen die nacht nog over te brengen naar een hotel, waardoor zij de volgende middag al konden uitreizen naar de VS. De Politie heeft hiermee in strijd met de op haar rustende zorgvuldigheid gehandeld en dat levert tevens een inbreuk op de rechten van [eiser] en een schending van artikel 8 EVRM op. Veilig Thuis, althans de Stichting, heeft op haar beurt onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld door de Politie onjuist te adviseren.

Rechtvaardigingsgrond

4.39.

De Politie voert aan dat haar optreden op grond van artikel 6:162 lid 3 BW gerechtvaardigd en dus niet onrechtmatig was, omdat zij gehandeld heeft in het veiligheidsbelang van de kinderen, welk belang voor ging op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Dit vloeit ook voort uit artikel 8 lid 2 EVRM, waarin is bepaald wanneer een inmenging van het openbare gezag in de persoonlijke levenssfeer is toegestaan. Daarbij speelt mee dat artikel 8 EVRM de overheid tevens opdraagt burgers bescherming te geven tegen inbreuken door andere burgers, zoals in dit geval de melding van mishandeling, aldus de Politie. De Politie doet tevens een beroep op overmacht. Daartoe stelt zij dat, nu Veilig Thuis niet ter plaatse kon komen om de situatie te beoordelen en de afhandeling van de Politie over te nemen, de Politie met beperkte kennis en kundigheid genoodzaakt was om telefonisch met Veilig Thuis tot een oplossing te komen. Daarbij gaf Veilig Thuis een verkeerd advies, waarop de Politie haar optreden afstemde. Onder die omstandigheden kan de Politie vanwege overmacht geen onrechtmatige daad worden verweten.

4.40.

Het beroep van de Politie op een rechtvaardigingsgrond, waaronder overmacht, gaat, mede gelet op hetgeen hiervoor in rov. 4.32 en 4.34 is overwogen, niet op. Het dienen van de belangen van de kinderen rechtvaardigt in de gegeven omstandigheden niet de inbreuk die op de rechten van [eiser] is gemaakt en de schending van de op de Politie rustende zorgvuldigheidsnorm. Daarbij is met name van belang dat met het meenemen van de kinderen uit de woning van [eiser] het gestelde gevaar al was geweken, de ernst van de inbreuk die vervolgens is gemaakt en de mate waarin daarbij onzorgvuldig is gehandeld, alsook dat niet kan worden aangenomen dat de Politie redelijkerwijs niet anders kon handelen dan zij heeft gedaan.

Toerekenbaarheid

4.41.

De Politie beroept zich erop dat de omstandigheid dat Veilig Thuis verkeerde informatie heeft gegeven niet aan haar kan worden toegerekend en daarmee ook niet de vervolgacties die zijn getroffen en uitgevoerd, nu Veilig Thuis de voor haar te raadplegen deskundige partij is en zij erop mocht vertrouwen dat dit advies juist was. Ook kunnen verschillende factoren die een rol hebben gespeeld bij het uitreizen van de kinderen naar de VS niet aan haar worden toegerekend. De Politie noemt in dat kader de slechte band met vader, de melding van kindermishandeling, de huiselijke twist, de afwezigheid van Veilig Thuis, het foute advies van Veilig Thuis en het ontbreken van de mogelijkheden om de kinderen tijdelijk elders onder te brengen.

4.42.

Anders dan de Politie heeft aangevoerd, vermag de rechtbank niet in te zien dat haar bedoeld onrechtmatig handelen aan haar niet kan worden toegerekend. Zoals hiervoor in rov. 4.32 overwogen behoort de omstandigheid dat de Politie heeft gehandeld op basis van een onjuist advies van Veilig Thuis volledig voor rekening van de Politie te komen. Dat ook andere factoren gelegen buiten de Politie zelf een rol hebben gespeeld bij het uitreizen van de kinderen, maakt evenmin dat het onrechtmatig handelen haar niet kan worden toegerekend. De Politie heeft immers met de wetenschap van die factoren, behoudens de onjuistheid van het advies, gehandeld zoals zij heeft gedaan, terwijl zij de mogelijkheid had om de kinderen over te dragen aan Veilig Thuis door een melding te doen. Dat de Politie er op 15 september 2016 voor heeft gekozen om slechts advies te vragen, komt volledig voor haar rekening en risico, nu zij geacht kan worden bekend te zijn met het verschil tussen een advies en een melding en haar eigen rol en verantwoordelijkheden daarbij (zie rov. 4.14).

Causaal verband

4.43.

Met betrekking tot het causaal verband overweegt de rechtbank het volgende. Voor het bestaan van de verplichting tot schadevergoeding op grond van artikel 6:162 lid 1 BW is vereist dat sprake is van causaal verband tussen de gestelde schade en het onrechtmatig handelen van de Politie en de Stichting. Daarbij moet onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds het causaal verband in de vestigingsfase en anderzijds de kwestie van de omvang van de schadevergoedingsverbintenis. Voor de vestiging van aansprakelijkheid is voldoende dat tussen de onrechtmatige daad en de geleden schade een conditio sine qua non verband bestaat. Beoordeeld dient te worden of de schade ook zou zijn ontstaan indien de schadeveroorzakende gebeurtenis(sen) wordt(en) weggedacht.

4.44.

De Politie en de Stichting betwisten dat het causaal verband aanwezig is. De Stichting voert aan dat de rechter in een geschil over de hoofdverblijfplaats zou hebben beslist dat de hoofdverblijfplaats gewijzigd dient te worden naar de VS en dat de kinderen mogen terugkeren, zodat wanneer het optreden van de Politie wordt weggedacht per saldo hetzelfde resultaat zou zijn gerealiseerd. Daartoe acht de Stichting de volgende omstandigheden van belang: de leeftijd van de kinderen, hun wens om naar hun moeder in de VS terug te keren, hun uiterst geringe worteling in de Nederlandse samenleving, het gebrek aan communicatie tussen [eiser] en de moeder, het geringe contact tussen [eiser] en de kinderen voordat zij naar Nederland kwamen en de melding van kindermishandeling. Ook de Politie beroept zich op dit argument en stelt verder dat, los van de uitkomst van een dergelijke procedure, moet worden aangenomen dat de kinderen ook zonder tussenkomst van de Politie en de Stichting naar de VS zouden zijn teruggegaan, omdat alles er op wijst dat zij niet langer in Nederland wilden blijven. De kinderen stonden immers op het punt om bij [eiser] weg te gaan en de situatie werd onhoudbaar door de melding van kindermishandeling, aldus de Politie. De Stichting betoogt op haar beurt dat het causaal verband ontbreekt, omdat het advies van Veilig Thuis geen invloed heeft gehad op het besluitvormingsproces van de Politie. De Politie had namelijk overdag al verschillende malen contact met de moeder en de zoon en was al vergevorderd met de uitvoering van het plan om de kinderen naar een hotel te laten gaan en te laten terugvliegen naar de VS toen om advies werd gevraagd. Bovendien, zo stelt de Stichting, is de adviesvrager zelf verantwoordelijk voor de aanpak en het zetten van vervolgstappen.

4.45.

[eiser] heeft dit alles betwist.

4.46.

De rechtbank is van oordeel dat wel sprake is van causaliteit in de zin van een conditio sine qua non verband. Indien Veilig Thuis onrechtmatig heeft gehandeld door een onjuist advies te geven aan de Politie en de Politie vervolgens op basis van dat advies op onrechtmatige wijze de kinderen heeft overgebracht naar een hotel om vanuit daar Nederland te verlaten, wordt het oorzakelijk verband tussen dat onrechtmatig handelen en de schade die [eiser] als gevolg hiervan heeft geleden niet verbroken doordat de kinderen mogelijk op een ander moment ook zouden zijn vertrokken. Het bestaan van de enkele mogelijkheid is daartoe onvoldoende. Bovendien hebben de Politie en de Stichting die mogelijkheid onvoldoende onderbouwd, laat staan dat die terugkeer ook op 16 september 2016 zou hebben plaatsgevonden. Daartoe acht de rechtbank van belang dat [eiser] onweersproken heeft gesteld dat een terugkeer van de kinderen voor het eerst aan de orde is geweest op 15 september 2016 tijdens het ontbijt en dat de verdere dag zonder bijzonderheden is verlopen en dat de kinderen gewoon naar school en naar hun sportverenigingen zijn gegaan. De rechtbank kan er op basis van hetgeen in deze procedure naar voren is gebracht niet vanuit gaan dat de situatie in de nacht van 15 september 2016, ook nadat [eiser] zijn zoon had aangeraakt, dermate onhoudbaar was dat de kinderen hoe dan ook zouden vertrekken. Gedaagden kunnen ook niet worden gevolgd in hun stelling dat de kinderrechter zou hebben beslist dat de kinderen naar de VS mochten vertrekken. Bij de beoordeling door de kinderrechter komt niet alleen gewicht toe aan de door de Stichting en de Politie genoemde omstandigheden, maar vooral ook hun motieven om naar Nederland te willen komen (waaronder de mogelijkheden voor de zoon om zich te laten behandelen voor zijn psychische problemen) en hun situatie in de VS. Daarbij komt dat wennen in een ander land (en in dit geval ook aan een andere gezinssituatie) tijd kost. Doorgaans is hiermee (veel) meer tijd gemoeid dan de omstreeks twee weken die in dit geval zijn verstreken. Bovendien gaat zo’n wenperiode dikwijls gepaard met positieve en met negatieve ervaringen. Zeker in het geval van kinderen van zestien jaar, die in hun land van herkomst al een eigen sociale kring zullen hebben opgebouwd, zal het wennen in een ander land de nodige tijd en moeite kosten. Een ouder behoeft, zeker in zo’n situatie, niet op het eerste het beste verzoek van het kind een ticket terug te boeken. Veel meer voor de hand liggend is om met het kind in gesprek gaan en nadere afspraken te maken over de periode waarin aan het wennen in het andere land wordt gewerkt. Daarbij zou in een geval als dit een periode van een schooljaar voor de hand liggen, omdat de kinderen bij eerdere terugkeer naar de VS ook veel van het schooljaar daar zouden hebben gemist. Bovendien is niet gezegd dat die beoordeling er toe zou leiden dat beide kinderen zouden vertrekken. Met hun stellingen miskennen de Stichting en de Politie tevens dat het onrechtmatige van hun handelen met name ook zit in de wijze waarop de kinderen zijn vertrokken: abrupt, binnen een zeer kort tijdsbestek, zonder dat [eiser] wist wat gaande was en zonder dat hij de gelegenheid heeft gekregen om afscheid te nemen van zijn kinderen.

4.47.

Nu vaststaat dat sprake is van een conditio sine qua non verband is daarmee de aansprakelijkheid van de Politie en de Stichting gegeven.

4.48.

De vraag of alle door [eiser] gestelde schadeposten aan de Politie en de Stichting kunnen worden toegerekend als gevolg van het onrechtmatig handelen (artikel 6:98 BW) komt aan de orde bij de behandeling van de omvang van de schade.

Hoofdelijkheid

4.49.

De Politie en de Stichting betwisten dat zij hoofdelijk aansprakelijk zijn. De Politie voert aan de schade gelet op het foutieve advies van de Stichting ook zonder haar optreden zou zijn ingetreden en dat dus de schade deelbaar is. Omdat de Stichting en de Politie ieder een eigen taak en verantwoordelijkheid hebben en er geen sprake is geweest van een ondeelbare verplichting of gebeurtenis, kunnen zij ieder slechts voor een eigen deel worden aangesproken, aldus de Stichting.

4.50.

De rechtbank stelt voorop dat uit vaste jurisprudentie volgt dat sprake is van een samenloop van oorzaken in de zin van artikel 6:102 BW, en daarmee van hoofdelijke aansprakelijkheid van twee of meer personen, als schade is ontstaan door onrechtmatige gedragingen van twee of meer (rechts)personen, terwijl voor elk van deze gedragingen geldt dat de(zelfde) schade zonder die gedraging niet zou zijn ingetreden (zie HR 24 december 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA4004). Het is niet vereist dat de gedraging van elke afzonderlijke (rechts)persoon de gehele schade zelfstandig heeft of kan hebben teweeggebracht. Voldoende is dat zij dat in samenloop (in samenwerking) met andere oorzaken heeft gedaan.

4.51.

Wordt ofwel het onjuiste advies van Veilig Thuis ofwel het optreden van de Politie op basis van dat advies weggedacht dan had geen schade bij [eiser] kunnen intreden. In deze zaak is derhalve sprake van een situatie van samenlopende oorzaken die tezamen de schade hebben veroorzaakt en waarbij de veroorzaker hoofdelijk aansprakelijk is voor de gehele schade. Dat de Politie en Veilig Thuis ieder hun eigen taak en verantwoordelijkheid hadden, maakt dit niet anders. Dit betekent dat zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die [eiser] als gevolg van hun onrechtmatig handelen heeft geleden en lijdt.

Conclusie

4.52.

Gelet op het voorgaande zijn de Politie en de Stichting hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die [eiser] als gevolg van hun onrechtmatig handelen heeft geleden en lijdt. De door [eiser] gevorderde verklaring voor recht is dus in beginsel toewijsbaar.

Schade en eigen schuld

4.53.

Ter comparitie van partijen is met partijen afgesproken dat [eiser] , mocht de rechtbank de Politie en/of de Stichting aansprakelijk achten, nog de gelegenheid krijgt zich over de omvang van de schade uit te laten en zo nodig zijn eis aan te passen. In verband daarmee zal de rechtbank de zaak daarom verwijzen naar de rol voor aktewisseling uitlaten over de omvang van de schade, eerst [eiser] en dan de Politie en de Stichting.

4.54.

In het kader van de beoordeling van de schade zal de rechtbank een beslissing nemen over het beroep van de Politie en de Stichting op eigen schuld van [eiser] aan het ontstaan van zijn gestelde schade.

4.55.

Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5De beslissing

De rechtbank:

5.1.

verwijst de zaak voor akte uitlating als bedoeld in r.o. 4.53 aan de zijde van [eiser] naar de rolzitting van 7 augustus 2019;

5.2.

bepaalt dat de Politie en de Stichting daarop ter rolle van 4 september 2019 bij antwoordakte mogen reageren;

5.3.

houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Alt-van Endt, bijgestaan door mr. A.N. Kikkert als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2019.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733