Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 21-02-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:1685

Datum publicatie24-07-2019
Zaaknummer200.238.551
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenFamilievermogensrecht; Verdeling; De uitsluitingsclausule; Omvang van de gemeenschap art. 1:94;
Erfrecht;
IPR familierecht; IPR erfrecht
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Verdeling huwelijksgoederengemeenschap. Nalatenschap moeder man moet in verdeling betrokken. Op man rust stelplicht en bewijslast tav beroep op beperkende werking redelijkheid en billijkheid.1 Heeft geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan hij ervan mocht uitgaan dat met Spaanse testament (zonder uitsluitingsclausule en met herroeping van alle eerdere testamenten) en eerder gemaakte NL testament (met uitsluitingsclausule) erfenis buiten de gemeenschap van goederen zou vallen.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.238.551 (verdeling)

(zaaknummers rechtbank Gelderland 302965 en 317186)

beschikking van 21 februari 2019

inzake

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,

verder te noemen: de man,

advocaat: mr. J.L.J. Leijendekker te Wijk bij Duurstede,

en

[verweerster] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerster in hoger beroep,

verder te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. M.P.D. de Mönnink te Haarlem.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 16 maart 2017 en 9 februari 2018, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift, ingekomen op 4 mei 2018;

- het verweerschrift met productie 43.

2.2

De mondelinge behandeling heeft op 25 oktober 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

2.3

De mondelinge behandeling heeft gelijktijdig plaatsgevonden met de mondelinge behandeling van het hoger beroep (in de hoofdzaak) met betrekking tot de zorgregeling en de alimentatie (zaaknummer 200.238.549/01) en de voorlopige voorzieningenprocedure (zaaknummer 200.238.549/02). In die zaken heeft het hof bij afzonderlijke beschikkingen van 22 november 2018 een beslissing genomen.

3De feiten

3.1

Partijen zijn op [huwelijksdatum] 2007 te [woonplaats] in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd.

3.2

Het huwelijk van partijen is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem van 16 maart 2017 in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [woonplaats] op 20 juli 2017.

3.3

De moeder van de man, die de Nederlandse nationaliteit had, heeft op 28 november 1997 in Nederland een testament gemaakt. Zij woonde toen in Nederland en was in gemeenschap van goederen gehuwd met de vader van de man. In dit testament heeft zij de vader van de man als erfgenaam van haar nalatenschap uitgesloten en een zogenaamde uitsluitingsclausule in het testament laten opnemen. Deze uitsluitingsclausule luidt als volgt:
“Ik, testatrice, bepaal dat al hetgeen uit mijn nalatenschap wordt verkregen, de inkomsten daaruit daaronder begrepen, alsmede hetgeen door belegging of wederbelegging daarvoor in de plaats komt, niet zal vallen in enige gemeenschap van goederen waarin een verkrijger gehuwd is of mocht huwen en niet zal mogen worden betrokken in enige verrekengemeenschap of enig deelgenootschap, waarin een verkrijger te eniger tijd mocht blijken gehuwd te zijn.”
Het huwelijk van de ouders van de man is nadien door echtscheiding ontbonden.

3.4

De moeder van de man heeft in 2008 een huis in Spanje gekocht. Sinds die tijd verbleef zij in de zomermaanden vaak in Spanje. De rest van het jaar bracht zij haar tijd vooral door in haar huis in Frankrijk.

3.5

De moeder van de man heeft op 22 september 2010 een testament in Spanje gemaakt. Zij had toen nog steeds de Nederlandse nationaliteit. In dit testament heeft zij alle eerder gemaakte testamenten herroepen en haar zoon (hof: de man) tot erfgenaam benoemd. In het testament is geen uitsluitingsclausule opgenomen. In het testament is vermeld dat het testament, overeenkomstig de wens van de moeder van de man, hardop is voorgelezen en dat zij heeft uitgesproken dat de inhoud van het testament overeenstemt met haar uiterste wil.

3.6

De moeder van de man is in 2012 overleden.

4De omvang van het geschil

4.1

Bij de - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 9 februari 2018 (hierna: de bestreden beschikking) heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, voor zover in deze procedure van belang, de verdeling van huwelijksgoederengemeenschap van partijen gelast op de in (het dictum van) die beschikking omschreven wijze. De rechtbank heeft hierbij beslist dat de nalatenschap van de moeder van de man in de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap moet worden betrokken.

4.2

De man is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Een onderdeel van deze grief is gericht tegen de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap in die beschikking. De man verzoekt het hof de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap te bepalen met als uitgangspunt uitsluiting van de vrouw van de gehele erfenis van de moeder van de man en met verklaring voor recht dat de geërfde vermogensbestanddelen niet in de huwelijksgoederengemeenschap van partijen vallen.

4.3

De vrouw voert verweer en zij verzoekt het hof, zo nodig onder aanvulling of verbetering van de gronden en voor zover voor onderhavige procedure van belang, de bestreden beschikking te bekrachtigen onder afwijzing dan wel ongegrondverklaring van de grief van de man.

5De motivering van de beslissing

5.1

De man stelt, met een beroep op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid en met verwijzing naar een uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 20 september 2017, ECLI:Nl:GHDHA:2017:2884 en een uitspraak van de Hoge Raad van 17 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:276, dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de nalatenschap van zijn moeder in de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen moet worden betrokken. De man beroept zich op het testament van zijn moeder van 28 november 1997, dat in Nederland is opgesteld, en het testament van zijn moeder van
22 september 2010, dat in Spanje is opgesteld. De man voert aan dat zijn moeder, omdat zij vaak in Spanje verbleef, een Spaans testament heeft laten opmaken voor het geval dat haar in Spanje wat zou overkomen. Hij wordt in beide testamenten als erfgenaam aangewezen, in het Nederlandse testament met een uitsluitingsclausule en in het Spaanse testament zonder een uitsluitingsclausule. Een uitsluitingsclausule wordt in Spanje nooit opgenomen omdat Spanje deze figuur niet kent. Dit is volgens de man een logische verklaring waarom het Nederlandse testament, dat in het Spaanse testament wordt herroepen, een uitsluitingsclausule kent en het Spaanse testament niet. Volgens de man blijkt uit niets dat zijn moeder het anders had gewild dan dat hij enig erfgenaam zou zijn en dat de erfenis buiten de gemeenschap van goederen zou dienen te blijven. Indien zijn moeder had gemeend dat de erfenis wel in de gemeenschap van goederen van partijen zou dienen te vallen, dan had zij naar Spaans recht daar een extra clausule voor moeten laten opnemen, zo stelt de man. De moeder van de man heeft dat niet gedaan. Het is naar de mening van de man aan de vrouw om te bewijzen dat zij bewust erfgenaam is gemaakt door zijn moeder. Volgens de man heeft de rechtbank, indien hij daarvoor de meest aangewezen partij is, ten onrechte zijn bewijsaanbod gepasseerd. De man biedt aan te bewijzen, door alle middelen rechtens, speciaal door getuigen, onder wie de man zelf en familieleden van de man, dat het de bedoeling van zijn moeder is geweest om haar erfenis alleen aan de man te laten toekomen en deze niet in een gemeenschap van goederen te laten vallen.

5.2

De vrouw verzoekt het hof de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de verdeling te bekrachtigen. Zij stelt dat de man miskent dat de vraag of een goed al dan niet in de huwelijksgoederengemeenschap valt, wordt bepaald door het Nederlandse huwelijksvermogensrecht en niet door enig buitenlands recht. De vrouw meent dat de rechtbank terecht het algemene bewijsaanbod van de man heeft gepasseerd. Omdat de man zich op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid beroept, rust op hem ook de bewijslast ter zake, aldus de vrouw.

5.3

Het hof stelt voorop, met verwijzing naar het onder 5.1 vermelde arrest van de Hoge Raad van 17 februari 2017 (herhaald in het arrest van de Hoge Raad van 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2379), dat op de echtgenoot die zich op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid beroept - dat is in dit geval de man - de stelplicht en de bewijslast ter zake rusten van de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.

5.4

Vast staat dat partijen op 27 augustus 2007 in algehele gemeenschap van goederen zijn gehuwd. Voor de bepaling van de omvang van die gemeenschap geldt op grond van de ten tijde van de huwelijkssluiting geldende artikelen 1:93 en 1:94 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, dat alle tegenwoordige en toekomstige goederen van de echtgenoten in de gemeenschap van goederen vallen, met uitzondering van goederen ten aanzien waarvan bij uiterste wilsbeschikking van de erflater is bepaald dat zij buiten de gemeenschap vallen.

5.5

Anders dan de man heeft aangevoerd, heeft de vrouw niet gesteld dat de moeder van de man haar met het testament van 22 september 2010 bewust erfgenaam heeft gemaakt, althans dat dit de bedoeling van de moeder van de man zou zijn geweest. Kern van het standpunt van de vrouw is dat de nalatenschap van de moeder van de man in de huwelijksgoederengemeenschap is komen te vallen, omdat in het testament van 22 september 2010 geen uitsluitingsclausule is opgenomen. Zij erkent dat de man enig erfgenaam is.

5.6

De man beroept zich erop dat in Spanje een stelsel van gescheiden huwelijksvermogen geldt, zodat het, zo begrijpt het hof de stelling van de man, niet nodig was een uitsluitingsclausule in het testament van 22 september 2010 op te nemen. Dit enkele feit is, in de lijn van de hiervoor vermelde uitspraken van de Hoge Raad van 17 februari 2017 en
14 december 2018, onvoldoende om het beroep van de man op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid te honoreren.

5.7

Het hof gaat voorbij aan de stelling van de man dat hij ervan uitging dat met het testament in Spanje en het testament in Nederland de erfenis altijd buiten de gemeenschap van goederen zou vallen. De man heeft geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan hij hier vanuit mocht gaan en aldus niet aan zijn stelplicht voldaan. Het hof verwijst in dit verband ook naar hetgeen hierna onder 5.8 is overwogen. Voor zover de man heeft nagelaten staande huwelijk huwelijkse voorwaarden te maken komt dit voor zijn rekening en risico, ook wanneer hij, zoals hij heeft aangevoerd, niet wist dat dit kon.

5.8

Het hof heeft onder 3.5 vastgesteld dat de moeder van de man met het maken van het Spaanse testament op 22 september 2010 - zonder uitsluitingsclausule en met herroeping van alle eerder gemaakte testamenten, dus ook het Nederlandse testament van 28 november 1997 - haar uiterste wil kenbaar heeft gemaakt. Zij heeft, zo blijkt uit het testament van 22 september 2010, uitdrukkelijk bevestigd dat de inhoud van het testament overeenstemt met haar uiterste wil. Uit het feit dat de moeder van de man op 28 november 1997 in Nederland een testament met een uitsluitingsclausule heeft gemaakt, kan worden afgeleid dat de moeder van de man bekend was met het bestaan van een dergelijke clausule. De inhoud van het testament van 28 november 1997 heeft dan ook geen betekenis voor de duidelijke uiterste wil van de moeder van de vrouw in het testament van 22 september 2010, nog daargelaten dat het testament van 28 november 1997 met het testament van 22 september 2010 is herroepen.

5.9

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen gaat het hof voorbij aan het onder 5.1 door de man geformuleerde bewijsaanbod, als niet terzake dienend.

5.10

De man heeft geen (andere) feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan zijn beroep op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid zou moeten worden gehonoreerd.

5.11

De conclusie is dat de nalatenschap van de moeder van de man in de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap moet worden betrokken.

5.12

De grief van de man faalt voor zover het de (wijze van) verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap betreft. Het hof zal de bestreden beschikking ten aanzien van dit onderdeel bekrachtigen.

6De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:


bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van
9 februari 2018, voor zover het de (wijze van) verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen betreft.

Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, E.B. Knottnerus en M.J. Stolwerk, bijgestaan door de griffier, en is op 21 februari 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Jurisprudentie 1

Hoge Raad 17-02-2017, ECLI:NL:HR:2017:276
Hoge Raad 21-12-2018, ECLI:NL:HR:2018:2379


© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733