Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 09-07-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:5936

Datum publicatie24-07-2019
Zaaknummer200.255.033/01
ProcedureTussenbeschikking
ZittingsplaatsLeeuwarden
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenMeerderjarigenbescherming; Bewind;
Familieprocesrecht; Bevoegdheid
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Voormalig bewindvoerder gaat in appel van Rb-beschikking waarbij hij als bewindvoerder is ontslagen, met benoeming van dochter van belanghebbende tot bewindvoerder. Dochter verzoekt schorsing beroepsprocedure ogv art. 225 lid 1 sub c Rv omdat voormalig bewindvoerder door ontslag geen (proces)vertegenwoordigingsbevoegdheid meer zou hebben. Hof: art. 225 van toepassing op dagvaarding- en niet op verzoekschriftprocedure. Ontvankelijkheid voormalig bewindvoerder aan de orde bij beoordeling van (inhoudelijke) hoger beroep.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.255.033/01

(zaaknummer rechtbank 7434516 VO VERZ 18-2818)

beschikking van 9 juli 2019

inzake

[verzoeker]

handelende onder de naam [A]

gevestigd te [B] ,

in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van

[C] ,

wonende te [D] ,
verzoeker in hoger beroep,

verder te noemen: [verzoeker] ,

advocaat: mr. D. van der Wal te Drachten,

en

[verweerster] ,

wonende te [E] ,

verweerster in hoger beroep,

verder te noemen: [verweerster] ,

advocaat: mr. F. Hofstra te Leeuwarden.

Als overige belanghebbende is aangemerkt:

[belanghebbende] ,

wonende te [D] ,
verder te noemen: [belanghebbende] .

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden) van 11 februari 2019 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 22 februari 2019;

- het verweerschrift met productie(s), ingekomen op 24 april 2019;

- een brief van mr. Van der Wal van 7 maart 2019 met productie(s);

- een journaalbericht van mr. Van der Wal van 11 maart 2019 met productie(s);

- een journaalbericht van mr. Van der Wal van 7 mei 2019 met productie(s).

3De feiten

3.1

[belanghebbende] is geboren [in] 1944. Zij is de moeder van [verweerster] en een (niet in de procedure betrokken) zoon.

3.2

Bij beschikking van 8 mei 2015 heeft de kantonrechter - op het daartoe strekkende verzoek van [verweerster] - een bewind ingesteld over de goederen en gelden die (zullen) toebehoren aan [belanghebbende] . Daarbij is [verzoeker] tot bewindvoerder benoemd.

3.3

Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 27 december 2018, heeft [verweerster] de kantonrechter verzocht om [verzoeker] als bewindvoerder te ontslaan en haar te benoemen als opvolgend bewindvoerder.

3.4

De kantonrechter heeft bij de bestreden beschikking [verzoeker] met ingang van 25 februari 2019 ontslagen als bewindvoerder en [verweerster] met ingang van die datum als opvolgend bewindvoerder benoemd.

4De omvang van het geschil

4.1

[verzoeker] is, in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van [belanghebbende] , in hoger beroep gekomen van de beschikking van 11 februari 2019. Zijn grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. Hij heeft verzocht de beschikking waarvan beroep te vernietigen en, naar het hof begrijpt, het verzoek van [verweerster] tot wijziging van de persoon van de bewindvoerder alsnog af te wijzen.

4.2

[verweerster] voert verweer en zij verzoekt primair om [verzoeker] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep dan wel de beschikking waarvan beroep in stand te laten en subsidiair, bij vernietiging van die beschikking, niet [verzoeker] maar [F] , handelende onder de naam [G] , tot bewindvoerder te benoemen.

[verweerster] heeft voorts bij wege van incident, de schorsing van de procedure op grond van artikel 225 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), verzocht.

4.3

Het hof zal eerst beslissen op het incidentele verzoek tot schorsing.

5De motivering van de beslissing

5.1

In haar verweerschrift heeft [verweerster] verzocht de procedure in hoger beroep te schorsen op de voet van artikel 225 lid 1 aanhef en onder c Rv. Daarbij heeft zij gesteld dat [verzoeker] door het ontslag als bewindvoerder zijn (proces)vertegenwoordigingsbevoegdheid is kwijtgeraakt en dat zij door de benoeming tot (opvolgend) bewindvoerder deze (proces)vertegenwoordigingsbevoegdheid heeft verkregen.

5.2

In artikel 225 Rv is, kort gezegd, de mogelijkheid opgenomen om de procedure te schorsen onder meer in het geval sprake van het ophouden van de betrekkingen waarin de partij het geding voerde (lid 1 aanhef en onder c). Hieronder valt ook het defungeren als formele procespartij, in het onderhavige geval door het verlies van de (proces)vertegenwoordigingsbevoegdheid van de bewindvoerder door zijn ontslag. Daarbij is het aan de partij aan wiens zijde de oorzaak van de schorsing zich voordoet, of aan haar opvolger, of zij van die schorsingsmogelijkheid gebruik wil maken, en zo zij dat wil, haar in staat te stellen daarbij of later aan te geven, hoe het geding zal worden hervat.

5.3

Het hof is van oordeel dat een schorsing van de procedure op de voet van artikel 225 Rv in het onderhavige geval niet aan de orde kan zijn. Genoemd artikel heeft betrekking op dagvaardingsprocedures terwijl de onderhavige procedure een verzoekschriftprocedure is. De wet en de aard van de verzoekschriftprocedure zoals geregeld in artikel 261 e.v. Rv (die in hoger beroep van overeenkomstige toepassing zijn) verzetten zich naar het oordeel van het hof tegen overeenkomstige toepassing van artikel 225 Rv op de verzoekschriftprocedure. Oproeping van belanghebbenden in een verzoekschriftprocedure vindt op een andere wijze plaats dan in een dagvaardingsprocedure, namelijk doordat de griffie de belanghebbenden oproept waarbij het hof, zo nodig ambtshalve, vaststelt wie de belanghebbenden zijn. De bijzondere regeling van artikel 225 Rv met de daarmee beoogde waarborgen voor een correcte oproeping van belanghebbenden zijn in een verzoekschriftprocedure daarom niet nodig. Het hof zal het verzoek om schorsing van de procedure dan ook reeds op die grond afwijzen (zodat de duur van de schorsing en/of hervatting van de procedure niet aan de orde hoeft te komen).

5.4

Dit betekent dat de procedure dient te worden voortgezet en dat in onderhavige zaak, na ontvangst van de verhinderdata van partijen en belanghebbenden, een datum voor mondelinge behandeling zal worden vastgesteld.

5.5

Dat het hof geen grond ziet voor schorsing van het geding op de voet van artikel 225 Rv, laat onverlet dat de door [verweerster] opgeworpen kwestie naar de (procesrechtelijke) positie van [verzoeker] als voormalige bewindvoerder bij de beoordeling van het hoger beroep relevant is, ook waar het gaat om de ontvankelijkheid. In dat verband zal in het bijzonder aan de orde komen de vraag of [verzoeker] (enkel) namens [belanghebbende] hoger beroep heeft ingesteld en ook heeft kunnen instellen en of [verzoeker] dit hoger beroep, na het ontslag met ingang van 25 februari 2019, namens [belanghebbende] zal kunnen voortzetten. Hierbij speelt ook de vraag naar de inhoud en omvang van de door [verzoeker] (al dan niet namens [belanghebbende] ) aan de advocaat verstrekte volmacht en de (procesrechtelijke) positie van [verweerster] als opvolgend bewindvoerder met ingang van 25 februari 2019.

5.6

Met het oog op de beoordeling van deze vragen wijst het hof er op dat artikel 1:441 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) meebrengt dat de bewindvoerder tijdens het bewind de rechthebbende bij de vervulling van zijn taak in en buiten rechte vertegenwoordigt en dat op grond van artikel 1:448 lid 1 aanhef en onder e BW de taak van de bewindvoerder eindigt met ingang van de datum van ontslag. Vaste rechtspraak is verder dat een rechthebbende, door tussenkomst van een advocaat, zelfstandig hoger beroep mag instellen tegen onder meer - de beslissing van de kantonrechter om de persoon van de bewindvoerder te vervangen. Vertegenwoordiging door middel van de bewindvoerder is niet nodig waar het gaat om een procedure betreffende 'de persoon van de bewindvoerder'. Tot slot zal bij de inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep nog een rol kunnen spelen dat de rechter de mogelijkheid heeft om een bewindvoerder ambtshalve te ontslaan.

5.7

Het hof merkt verder op dat het ambtshalve bekend is met het hoger beroep dat [verzoeker] , als voormalig bewindvoerder, heeft ingediend tegen de beschikking van de kantonrechter van 1 maart 2019 (welk hoger beroep administratief is geregistreerd onder zaaknummer 200.259.027/01). Bij die beschikking van 1 maart 2019 heeft de kantonrechter geweigerd aan [verzoeker] machtiging te verlenen voor het instellen van het hoger beroep namens [belanghebbende] tegen de beschikking van de kantonrechter van 11 februari 2019. In hoger beroep bepleit [verzoeker] dat die machtiging alsnog verleend moet worden. Gezien de samenhang tussen beide procedures - waarin ook deels dezelfde vragen spelen - acht het hof het aangewezen dat beide procedures gelijktijdig ter zitting worden behandeld. Het hof merkt daarbij niet alleen [belanghebbende] , als rechthebbende, maar ook [verweerster] , als de huidige bewindvoerder, aan als belanghebbende in de procedure betreffende de machtiging. Beiden zullen daarom nog de gelegenheid krijgen om, voorafgaand aan de mondelinge behandeling, een verweerschrift in te dienen.

5.8

Het hof verzoekt verder aan [verzoeker] , [verweerster] en zo mogelijk [belanghebbende] om het hof te berichten over de (on)mogelijkheden van [belanghebbende] om de zitting bij het hof bij te wonen en kenbaar te maken in hoeverre een gesprek met haar op haar verblijfplaats mogelijk is, een en ander mede gezien de medische verklaringen in het dossier betreffende het ontbreken van wilsbekwaamheid.

5.9

Tot slot verzoekt het hof [verweerster] om tijdig voor de mondelinge behandeling nog een bereidverklaring van de door haar (subsidiair) voorgestelde bewindvoerder in het geding te brengen.

6De slotsom

Het hof zal het incidentele verzoek tot schorsing afwijzen en beslissen als na te melden.

7De beslissing

Het hof, beschikkende in het incident tot schorsing;

wijst af het verzoek tot schorsing;

bepaalt dat in de zaak onder nummer 200.259.027/01 door [belanghebbende] en door [verweerster] een verweerschrift kan worden ingediend uiterlijk op 20 augustus 2019;

bepaalt dat in beide zaken (nummers 299.255.033/01 en 200.259.027/01) een datum voor mondelinge behandeling zal worden vastgesteld aan de hand van de verhinderdata (tot en met februari 2020), die uiterlijk op 20 augustus 2019 kunnen worden ingediend;

verzoekt [verzoeker] , [verweerster] en [belanghebbende] om het hof op 20 augustus 2019 te berichten over de (on)mogelijkheden van [belanghebbende] om de zitting bij het hof bij te wonen en kenbaar te maken in hoeverre een gesprek met haar op haar verblijfplaats mogelijk is;

houdt iedere verdere beslissing aan.

Deze beschikking is gegeven door mr. I.A. Vermeulen, mr. A.W. Beversluis en mr. I.M. Dölle, bijgestaan door mr. J. Robben als griffier, en is op 9 juli 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733