Rechtbank Midden-Nederland 19-07-2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:3307

Datum publicatie23-07-2019
ZaaknummerC/16/483230 / FL RK 19-1161
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsLelystad
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet; Voogdij GI art. 1:302 e.v. BW
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Aanhouding benoeming voogd wegens gebrek aan bereidverklaring van 2 GI’s tot voogdij. Vlgs GI 1 is de reisafstand te ver. Vlgs GI 2 staat de woonplaats van de kinderen nog niet vast. Rb moet van het hart dat het beide GI's ontbreekt aan soepelheid. Het was gezien de zeer heftige voorgeschiedenis passender geweest om in samenwerking een oplossing te vinden. Oproep voor beide GI’s op om zich coöperatiever op te stellen in het belang van de kinderen. Huidige voorlopige voogdij maatregel blijft doorlopen tot nadere beslissing.

Volledige uitspraak


beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Familierecht

Zittingsplaats: Lelystad

Zaakgegevens : C/16/483230 / FL RK 19-1161

datum uitspraak: 19 juli 2019

beschikking voogdij

in de zaak van

Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de Raad,

gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,

betreffende

[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats 1] , hierna te noemen [voornaam van minderjarige 1] ,

[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats 2] , hierna te noemen [voornaam van minderjarige 2] .

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

Samen Veilig Midden-Nederland, hierna te noemen SVMN,

gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,

Jeugdbescherming West Haaglanden, hierna te noemen JWH,

gevestigd te [vestigingsplaats 3] ,

[belanghebbende 3] en [belanghebbende 4] , hierna te noemen de pleegouders,

wonende te [woonplaats] .

Het procesverloop


Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:

- het verzoek met bijlagen van de Raad van 24 juni 2019, ingekomen bij de griffie op 26 juni 2019;

- een emailbericht van JWH, ingekomen bij de griffie op 5 juli 2019.

Op 9 juli 2019 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.

Gehoord zijn:

- [voornaam van minderjarige 1] ,

- een vertegenwoordigster van de Raad, mevrouw [A] ,

- een vertegenwoordigster van de SVMN, mevrouw [B] ,

- de pleegouders.

JWH is, hoewel behoorlijk opgeroepen, na schriftelijke afmelding niet verschenen ter zitting.

De kinderrechter heeft naderhand kennisgenomen van een brief van de Raad van 15 juli 2019, ingekomen bij de griffie op 16 juli 2019.

De feiten

De kinderrechter heeft bij beschikking van [..] 2019 SVMN belast met de voorlopige voogdij over [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] . Dit nadat de vader (de gezaghebbende ouder) van [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] op [overlijdensdatum] 2019 is overleden aan een overdosis. Moeder is op [overlijdensdatum] 2014 overleden door suïcide. Tussen de families van vader en moeder is al jarenlang een hoogoplopende ruzie gaande. Die ruzie is zodanig heftig dat de kinderen niet op de begrafenis van hun moeder zijn geweest.

[voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] verblijven sinds begin juni bij de pleegouders in [plaatsnaam] . Pleegmoeder is een nicht van de vader van de kinderen. Na het overlijden van vader zijn – onder meer door de inzet van de voorlopig voogd – kleine eerste stappen gezet om het conflict tussen de families te verminderen. Zo heeft pleegmoeder inmiddels contact met een zus van moeder.

Het verzoek

De Raad heeft primair verzocht om JWH te benoemen tot voogd over [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] . Subsidiair heeft de Raad verzocht om SVMN te benoemen tot voogd over [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] . Verzocht wordt de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

De beoordeling

Ingevolge artikel 1:302 lid 1 BW kan de rechter de voogdij opdragen aan een gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet. Uit het bepaalde in artikel 1:280 sub b BW in samenhang met artikel 1:302 lid 1 BW volgt dat vóór aanvang van de voogdij, de gecertificeerde instelling (dus in deze zaak JWH of SVMN) moet verklaren de voogdij te willen aanvaarden. De gecertificeerde instelling verklaart zich hiermee aan de rechter bereid om de voogdij op zich te willen nemen.

Zowel JWH en SVMN hebben zich voorafgaand aan de zitting niet bereid verklaard om de voogdij op zich te nemen. De pleegouders zijn wel bereid, maar kunnen zich vinden in het standpunt van de Raad dat dit voor nu nog te vroeg is.

JWH is niet ter zitting verschenen. JWH heeft schriftelijk aangegeven dat de screening loopt om te bepalen waar [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] gaan wonen. Omdat de woonplaats van [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] nog niet bekend is kan JWH de voogdij niet accepteren.

Ter zitting heeft SVMN aangegeven – ook na intern overleg gedurende een schorsing van de zitting – de voogdij niet op zich te willen nemen. Dit komt doordat zij – door de afstand tussen de vestigingsplaats van SVMN en de huidige verblijfsplaats van [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] – de veiligheid van de kinderen niet kan waarborgen. Ook kan er geen passende hulpverlening ingezet worden, omdat SVMN onbekend is met de sociale kaart. De afstand is niet te overbruggen voor SVMN.

De Raad heeft na de zitting nogmaals geprobeerd om van één van beide instellingen een bereidverklaring te verkrijgen. Dit is niet gelukt. De GI’s hanteren daarvoor dezelfde argumenten als hiervoor zijn genoemd. De Raad heeft dit middels een brief van 15 juli 2019 bevestigd aan de rechtbank.

Allereerst merkt de kinderrechter op dat de voorlopig voogd in de afgelopen periode goed werk heeft verricht, onder meer door zich in te zetten voor een goeie plek voor de kinderen binnen het netwerk en een begin te maken met de oplossing van de vete tussen de families van vader en moeder.

De kinderrechter heeft kennis genomen van de zakelijke aandoende argumenten van de gecertificeerde instellingen om de voogdij niet te aanvaarden, maar het moet hem daarbij wel van het hart dat het de beide instellingen ontbreekt aan de nodige soepelheid. In deze zaak was het, gezien de zeer heftige voorgeschiedenis van [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] , passender geweest als was geprobeerd om in goede samenwerking met de Raad en elkaar tot een passende oplossing te komen, bijvoorbeeld via een warme overdracht over enige tijd. Daarnaast verdienen de pleegouders ook de nodige begeleiding en hulpverlening voor deze kinderen. In plaats daarvan hebben de gecertificeerde instellingen stug volhard in hun standpunten ondanks uitdrukkelijke verzoeken tot een andere opstelling door de Raad (voor én na de zitting) en ondanks het uitdrukkelijke verzoek van de kinderrechter aan het adres van SVMN ter zitting, terwijl JWH niet eens de moeite nam om ter zitting te verschijnen. De kinderrechter roept de GI’s op om zich in de komende periode coöperatiever op te stellen in het belang van deze – het zij nogmaals gezegd – buitengewoon belaste kinderen.


De kinderrechter stelt vast dat zowel JWH als SVMN niet bereid zijn om de voogdij over de [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] te aanvaarden. Het is voor de kinderrechter dan ook niet mogelijk om een definitieve beslissing te nemen op het verzoek. Het is immers noodzakelijk dat een gecertificeerde instelling zich bereid verklaart om de voogdij op zich te nemen, omdat anders de voogdij geen aanvang neemt. De kinderrechter ziet daarom aanleiding om de beslissing aan te houden voor de duur van drie maanden. De kinderrechter verwacht dat er binnen drie maanden duidelijkheid is over het perspectief en een hopelijk definitieve verblijfplaats van [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] . De screening hiervoor is inmiddels opgestart. De Raad zal zich over drie maanden (vóór 19 oktober 2019) moeten uitlaten over het perspectief van [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] en welke gecertificeerde instelling de voogdij zal moeten gaan uitoefenen en of zij bereid zijn om de voogdij te aanvaarden.

Wellicht ten overvloede wil de kinderrechter hierbij nog opmerken dat er, zolang er geen definitieve beslissing is genomen op het voorliggende verzoek, de voorlopige voogdijmaatregel blijft doorlopen op grond van artikel 1:241 lid 4 BW. De Raad heeft immers voor het einde van de termijn om een voorziening in het gezag verzocht. SVMN is belast met de voorlopige voogdij over [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] en zal deze maatregel moeten blijven uitvoeren.

De beslissing

De kinderrechter:

houdt de beslissing op het verzoek van de Raad aan tot 19 oktober 2019;

bepaalt dat de Raad vóór afloop van deze periode de kinderrechter informeert zoals genoemd in de overwegingen van deze beschikking.

Deze beschikking is gegeven door mr. K.G. van de Streek, kinderrechter, in tegenwoordigheid van J.A.R. Bastiaans als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2019.

Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:

- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,

- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733