Gerechtshof 's-Hertogenbosch 20-12-2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:5325

Datum publicatie18-07-2019
Zaaknummer200.228.024_01
ProcedureHoger beroep
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Geen omgang (een van) ouders; Begeleide omgang (BOR)
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

BOR veronderstelt basisbereidheid bij beide ouders om binnen redelijke termijn tot omgangsregeling en afspraken over communicatie (in kader art. 1: 377b lid 1 BW) te komen. Gelet op relatie(-verleden) ouders en hun persoonlijke problematiek en gezien feit dat 5-jarige zijn vader al meer dan 4 jaar niet heeft gezien, dient eerst duidelijkheid te komen over de mogelijkheden en risico’s, juist in het kader vd interactie die nodig zal zijn om kind tot een onbelast contact met zijn vader te brengen.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht

Uitspraak: 20 december 2018

Zaaknummer: 200.228.024/01

Zaaknummer eerste aanleg: C/01/321551 / FA RK 17-2650

in de zaak in hoger beroep van:

[de vader] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant,

hierna te noemen: de vader,

advocaat: mr. M.W.F. van Wijk,

tegen

[de moeder] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerster,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat: mr. H.H.C. van de Kerkhof.

In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming, vestiging [vestiging] , hierna te noemen: de raad.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 22 augustus 2017.

2Het geding in hoger beroep

2.1.

Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 november 2017, heeft de vader verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

  • voormelde beschikking te vernietigen en alsnog te bepalen dat de vader gerechtigd is tot begeleide omgang met de hierna nader te noemen [minderjarige] , welke omgang nader zal worden ingevuld door Stichting De Combinatie, althans een omgangsregeling te bepalen die het hof juist acht;

  • te bepalen dat op de moeder een informatieverplichting rust, in die zin dat de moeder aan de vader doet toekomen
    - eenmaal per maand een recente foto van [minderjarige] ;
    - eenmaal per drie maanden een tekening of knutselwerkje van [minderjarige] ;
    - eenmaal per drie maanden een overzicht van belangrijke aangelegenheden van [minderjarige] .

2.2.

Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 januari 2018, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en onder compensatie van kosten, het verzoek van de vader in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

2.3.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:

  • de vader, bijgestaan door mr. Van Wijk;

  • de moeder, bijgestaan door mr. Van de Kerkhof;

  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .

2.4.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:

  • het V6-formulier van de zijde van de moeder, ingekomen op 2 augustus 2018, met een verklaring van de huisarts van de moeder;

  • het V6-formulier van de zijde van de vader, ingekomen op 17 augustus 2018, met een verklaring van de psychologe van de vader;

  • het V6-formulier van de zijde van de vader, ingekomen op 20 augustus 2018, met het proces-verbaal van de behandeling ter zitting in eerste aanleg en een verklaring van de huidige partner van de vader.

3De beoordeling

3.1.

Uit de inmiddels geëindigde relatie van partijen is geboren:

- [minderjarige] op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige] ).

De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder oefent van rechtswege het gezag over [minderjarige] uit.

[minderjarige] woont bij de moeder.

3.2.

Bij beschikking van 26 mei 2016 heeft de rechtbank Oost-Brabant de vader het recht op omgang met [minderjarige] ontzegd.

Bij beschikking van 7 februari 2017 heeft de rechtbank Oost-Brabant bepaald dat de informatieplicht die de moeder op grond van artikel 1:377b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) jegens de vader heeft, buiten toepassing blijft.

3.3.

De vader heeft in eerste aanleg verzocht:

  • een omgangsregeling – begeleide omgang via het omgangshuis van Kompaan – vast te stellen tussen hem en [minderjarige] ;

  • een informatieverplichting voor de moeder vast te stellen, in die zin dat de moeder aan hem doet toekomen:
    - eenmaal in de maand een recente foto van [minderjarige] ;
    - een tekening of knutselwerkje van [minderjarige] ;
    - een overzicht van de belangrijke aangelegenheden van [minderjarige] in die maand.

Dit op verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor elke dag dat de moeder ten aanzien van haar informatieverplichting in gebreke blijft.

De moeder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en verzocht de vader te veroordelen in de proceskosten.

3.4.

Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de vader afgewezen en de proceskosten tussen partijen aldus gecompenseerd dat iedere partij de eigen kosten draagt. De rechtbank heeft afgewezen het meer of anders verzochte.

3.5.

De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Hij voert in zijn beroepschrift het volgende aan.

De vader betwist dat het vaststellen van een omgangsregeling en/of een informatieverplichting op dit moment een onaanvaardbaar risico oplevert voor een evenwichtige ontwikkeling van [minderjarige] . Hij erkent dat hij na het verbreken van de relatie tussen partijen een periode stalkend en hinderlijk gedrag heeft vertoond, bestaande uit het veelvuldig sturen van SMS-berichten. Sinds 4 januari 2017 heeft hij dit evenwel niet meer gedaan. Er heeft voor een periode van ongeveer een jaar geen contact plaatsgevonden tussen partijen, zodat thans sprake is van rust en stabiliteit in de verhouding tussen partijen, een vereiste volgens de raad om tot een omgangsregeling te kunnen komen. Dat partijen een andere visie hebben over omgang tussen de vader en [minderjarige] maakt niet dat de dynamiek waar in het verleden sprake van was tussen partijen nog immer aan de orde is.

De vader leidt verder al anderhalf tot twee jaar een stabiel leven. Hij heeft een eigen woning, heeft werk, staat onder bewind, wordt begeleid door Stichting Maatschappelijke Opvang en vindt afleiding in met name sport en het geloof. Hij heeft al ruim een half jaar een partner die uit een eerdere relatie twee kinderen heeft. Het contact met deze kinderen verloopt op prettige wijze. De vader betwist dat zijn stabiele situatie zeer fragiel is.

Vanuit [minderjarige] zijn er geen contra-indicaties voor omgang tussen hem en de vader. Het is voor zijn ontwikkeling goed om contact te hebben met beide ouders. De moeder dient te erkennen dat de omgang tussen hem en [minderjarige] er op een bepaald moment gaat komen.

Voor het geval het hof begeleide omgang (thans) niet in het belang van [minderjarige] acht, verzoekt de vader een raadsonderzoek te gelasten.

3.6.

De moeder voert in haar verweerschrift, kort samengevat, het volgende aan.

De belangen van [minderjarige] verzetten zich nog altijd tegen de door de vader verzochte omgang -en informatieregeling. De raad heeft in juli 2017 te kennen gegeven dat er uiteindelijk een raadsonderzoek nodig is om een goed beeld te krijgen, maar dat de tijd daarvoor nog niet rijp was, dat de vader te snel een nieuwe procedure was gestart en dat hij zal moeten erkennen dat het nog een tijd gaat duren voordat er omgang kan zijn tussen hem en [minderjarige] . Enkele maanden later kan, gezien ook de impact van de gedragingen van de vader op de moeder en [minderjarige] , geen sprake zijn van de vereiste rust en stabiliteit. Evenmin is thans aanleiding voor een raadsonderzoek. De dynamiek tussen partijen bestaat nog in alle hevigheid en vormt een beletsel om te komen tot omgang en/of een informatieverplichting. Dat de vader een jaar geen contact heeft gezocht met de moeder maakt dit niet anders. De schadelijke effecten van het gedrag van de vader zijn nog altijd voelbaar en aanwezig. De vader is hier niet intrinsiek van doordrongen. Hij heeft enkel oog voor zijn eigen belangen en miskent de belangen van de moeder en [minderjarige] volledig.

De moeder betwist – bij gebrek aan onderbouwing door de vader van hetgeen hij in dit kader naar voren brengt – dat de vader een stabiel leven leidt. Dat de vader nog altijd begeleiding van professionele derden nodig heeft om te kunnen functioneren, toont juist aan dat er nog altijd sprake is van een fragiele situatie.

De vader kan, nu hij [minderjarige] ruim viereneenhalf jaar niet heeft gezien en nu hij niet beschikt over de benodigde deskundigheid, geen oordeel vormen over het feit of er aan de zijde van [minderjarige] sprake is van contra-indicaties voor omgang tussen hem en de vader. Uit de tussen partijen gevoerde procedures is komen vast te staan dat de huidige situatie tussen partijen zodanig is dat sprake is van een onaanvaardbaar risico dat omgang tot een verstoring van de evenwichtige ontwikkeling van [minderjarige] zal leiden, zodat wel degelijk sprake is van contra-indicaties.

Het aanleveren van informatie over [minderjarige] zal een zodanige onrust en de-stabiliteit veroorzaken bij de moeder en [minderjarige] , welke onmiskenbaar een negatieve uitwerking heeft op de geestelijke toestand van de moeder en daarmee ook op [minderjarige] . Los daarvan strekt de omvang van artikel 1:377b lid 1 BW zich volgens de Memorie van Toelichting niet uit tot de door de vader verzochte informatie en bestaat er – gezien de achterliggende gedachte van dit artikel – tussen de vader en [minderjarige] geen zodanige band die middels toepassing van dit artikel bescherming behoeft.

3.7.

De raad heeft ter zitting geadviseerd om partijen te verwijzen naar het Omgangshuis. De raad ziet geen contra-indicaties voor omgang anders dan dat de moeder niet wil. Vroeg of laat zal er omgang moeten komen, daar moet naartoe gewerkt worden.

3.8.

Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen. Het hof zal dan ook de raad op dit moment niet verzoeken om een onderzoek in te stellen zoals zijdens de vader meer subsidiair is verzocht.

3.9.

Wel acht het hof het van belang dat de positie van [minderjarige] en de positie van de ouders beter in beeld gebracht wordt en dat een professional aan de slag gaat met de ouders mede vanuit en in samenspraak met de hulpverleners van beide ouders.

3.10.

Ter zitting hebben beide ouders na een korte schorsing ingestemd met verwijzing naar WIJ-Eindhoven, zoals door het hof voorgesteld.

Inmiddels is echter gebleken dat een verwijzing naar WIJ-Eindhoven niet mogelijk is, nu beide partijen woonachtig zijn in [plaats] .

Het hof heeft partijen verzocht of zij in plaats van verwijzing naar WIJ-Eindhoven kunnen instemmen met verwijzing naar de LEV-groep te [plaats] . De moeder is daarmee akkoord, de vader vreest dat dat te vrijblijvend zal zijn en stelt toch een verwijzing naar het Omgangshuis voor.

3.11.

Het hof overweegt dat aan een verwijzing naar het Omgangshuis op dit moment nog te veel in de weg lijkt te staan. Begeleiding door het Omgangshuis veronderstelt een basisbereidheid bij beide ouders om binnen een redelijke termijn tot een omgangsregeling en afspraken over communicatie te komen. Gelet enerzijds op de verhouding tussen de vader en de moeder, in combinatie met hun eigen persoonlijke problematiek, waarvoor zij beiden onder behandeling zijn, en gelet anderzijds op het feit dat de thans 5-jarige [minderjarige] zijn vader al meer dan 4 jaar niet heeft gezien, dient eerst duidelijkheid te komen over wat de mogelijkheden en risico’s van de ouder(s) zijn, juist in het kader van de interactie die nodig zal zijn om [minderjarige] tot een onbelast contact met zijn vader te brengen. In het licht van het onder 3.9. geformuleerde doel is dat de eerste stap die thans moet worden gezet.

3.12.

Het hof zal partijen verwijzen naar de LEV-groep. Partijen dienen zich binnen twee weken na deze beschikking tot de LEV-groep [plaats] te wenden met de vraag welke mogelijkheden de LEV-groep ziet om met partijen aan de slag te gaan, in samenspraak met de behandelaren van partijen. Partijen dienen hun behandelaren daarin alle nodige ruimte te geven.

Het hof benadrukt dat dit geen vrijblijvende verwijzing is. Van de ouders wordt verwacht dat zij zich positief inzetten en het belang van [minderjarige] in al hun beslissingen voorop stellen, ook en juist indien dat haaks lijkt te staan op de emotie van (een van) de ouders.

Het hof houdt de behandeling daarom aan tot 11 april 2019 PRO FORMA, met het verzoek aan de advocaten van partijen om het hof uiterlijk een week voor genoemde datum of zoveel eerder als daartoe aanleiding is, het hof te informeren over het verloop van het traject.

3.13.

Op grond van het vorenstaande zal het hof iedere verdere beslissing aanhouden.

4De beslissing

Het hof:

verwijst partijen naar de LEV-groep [plaats] zoals onder 3.12 bepaald;

houdt de behandeling aan tot 11 april 2019 PRO FORMA;

verzoekt de advocaten van partijen om het hof uiterlijk een week voor genoemde datum of zoveel eerder als daartoe aanleiding is, te informeren over het verloop van het traject;

houdt iedere verdere beslissing aan.

Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, C.A.R.M. van Leuven en H.J. Witkamp, en is op 20 december 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733