Rechtbank Noord-Holland 15-07-2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:6011

Datum publicatie17-07-2019
Zaaknummer7468504 \ EJ VERZ 19-8
ProcedureOp tegenspraak
ZittingsplaatsAlkmaar
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenErfrecht; Verzorgingsvruchtgebruik
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Mede gelet op de verzorgingsgedachte die ten grondslag ligt aan art. 4:29 BW en het belang van verzoekster bij vestiging van het op dit artikel gebaseerde vruchtgebruik, kan het toekomstige vooruitzicht op uitkering van een substantieel geldbedrag in dit geval niet afdoen aan de actuele verzorgingsbehoefte van verzoekster. Na voltooiing van de afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap bestaat er wellicht geen verzorgingsbehoefte (meer) en is continuering van het vruchtgebruik mogelijk niet langer geboden.

Volledige uitspraak


RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht

Sectie Kanton - locatie Alkmaar

Zaaknr/repnr.: 7468504 \ EJ VERZ 19-8 WD

Uitspraakdatum: 15 juli 2019 (bij vervroeging)

Beschikking in de zaak van:

[verzoekster] ,

wonende te [woonplaats 1] ,

verzoekende partij [verder ook te noemen: [verzoekster] ],

gemachtigde: mr. M.D. Wisman,

tegen

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats 2] ,

in zijn hoedanigheid van gevolmachtigde van [naam 1], wonende te [woonplaats 3] en executeur en erfgenaam in de nalatenschap van [naam 2],

verwerende partij [verder ook te noemen: [gedaagde] ],

gemachtigde: mr. H. Vosmeijer.

1Het procesverloop

1.1.

[verzoekster] heeft op 16 januari 2019 een verzoekschrift ingediend.

[gedaagde] heeft op 26 maart 2019 een verweerschrift ingediend en daarbij zelfstandige tegenverzoeken gedaan.

[verzoekster] heeft op 24 juni 2019 een reactie gegeven en daarbij haar inleidend verzoek vermeerderd.

1.2.

Op 8 juli 2019 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.

De inhoud van de processtukken geldt als hier ingelast.

Tenslotte is heden uitspraak bepaald.

2De uitgangspunten

2.1.

Op [datum overlijden] is te [plaats en land overlijden] overleden de heer [naam erflater] (hierna: erflater).

2.2.

Erflater was bij leven onder huwelijkse voorwaarden gehuwd met [verzoekster] . De notariële akte van huwelijksvoorwaarden luidt, voor zover van belang, als volgt:

Wettelijke gemeenschap; privé-vermogen

Artikel 1
1. Tussen de echtgenoten bestaat de wettelijke gemeenschap van goederen.

2. Van deze gemeenschap zijn echter uitgezonderd:
(…)

Verrekening bij ontbinding van het huwelijk door overlijden
Artikel 10

1. Indien het huwelijk wordt ontbonden door overlijden van de echtgenoot met het hoogste vermogen, zal tussen de langstlevende echtgenoot en de rechtverkrijgenden van de overleden echtgenoot worden afgerekend, alsof de echtgenoten in algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd. (…).”

2.3.

Bij testament van 21 februari 2017 heeft erflater [verzoekster] uitgesloten als erfgenaam.

2.4.

[verzoekster] en erflater bewoonden ten tijde van het overlijden van erflater het woonhuis aan het adres [adres] . In de openbare registers stond deze onroerende zaak volledig op naam van erflater geregistreerd.

2.5.

Als gevolg van de uitsluiting van erfstelling in het testament zijn op grond van de wet erfgenaam de beide zusters van erflater: [naam 1] en [naam 2] . [naam 1] en [naam 2] hebben deze nalatenschap zuiver aanvaard en daarbij [gedaagde] gevolmachtigd om tot afwikkeling over te gaan. [naam 2] is op 7 augustus 2018 overleden. In haar nalatenschap is [gedaagde] in hoedanigheid van langstlevende echtgenoot en executeur bevoegd tot afwikkeling.

2.6.

[verzoekster] heeft op 5 januari 2018 een bedrag van € 480.000,00 van de nalatenschapsrekening van erflater overgeboekt naar een op naam van [verzoekster] staande bankrekening in [land] . Hiervan heeft [verzoekster] een bedrag van € 210.000,00 teruggestort.

3Het geschil

het verzoek

3.1.

[verzoekster] verzoekt, na haar verzoek te hebben vermeerderd, dat de kantonrechter bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

primair

( i) aan [verzoekster] toekent het levenslang vruchtgebruik als bedoeld in artikel 4:29 BW op de tot de nalatenschap van erflater behorende onverdeelde helft van de woning aan het [adres] ;

(ii) [gedaagde] veroordeelt tot medewerking aan de notariële vestiging van voornoemd vruchtgebruik ten overstaan van een door [verzoekster] aan te wijzen notaris, binnen 30 dagen na betekening van deze beschikking, onder verbeurte van een dwangsom;

(iii) voor recht verklaart dat de voornoemde woning tot de wettelijke gemeenschap van goederen van erflater en [verzoekster] behoort;

voorwaardelijk/ subsidiair
(iv) aan [verzoekster] toekent het recht van vruchtgebruik van het vermogen c.q. de banktegoeden van erflater, althans het gehele vermogen dat tot de nalatenschap behoort, inclusief de opbrengst van de verkoop van voornoemde woning;

( v) [gedaagde] veroordeelt tot medewerking aan de notariële vestiging van het vruchtgebruik ten overstaan van een door [verzoekster] aan te wijzen notaris, binnen 30 dagen na betekening van deze beschikking, onder verbeurte van een dwangsom;

(vi) aan [verzoekster] toekent het recht op het vermogen als genoemd onder (iv) in te teren, althans [verzoekster] in de gelegenheid te stellen een berekening te laten maken waaruit blijkt in welke mate, afhankelijk van de omvang van het vermogen en het rendement, [verzoekster] behoefte heeft aan intering;

primair en subsidiair

(vii) bepaalt dat de kosten van het vestigen van voornoemde vruchtgebruiken voor rekening van de nalatenschap van erflater komen;

(viii) [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten en de nakosten.

3.2.

[verzoekster] voert daartoe, kort gezegd, als volgt aan. [verzoekster] heeft als onterfde echtgenote recht op vestiging van het vruchtgebruik op de echtelijke woning aan het adres [adres] . De op artikel 4:29 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gebaseerde aanspraak op dit vruchtgebruik staat in beginsel los van enige verzorgingsbehoefte. Deze behoefte wordt verondersteld aanwezig te zijn. Afgezien daarvan bestaat bij [verzoekster] deze behoefte, aangezien zij zelf niet over eigen woonruimte beschikt op [plaats] , zij op verzoek van erflater is gestopt met werken, thans bezig is met opbouwen van werkzaamheden, maar slechts over een nul-uren contract beschikt, en uit dien hoofde circa
€ 900,00 per maand verdient. Daarbij komt dat het op [plaats] niet meevalt om (betaalbare) woonruimte te vinden.
Wanneer dit verzoek op vruchtgebruik wordt afgewezen, bestaat bij [verzoekster] behoefte op vestiging van een vruchtgebruik over het vermogen van erflater ex artikel 4:30 BW. In dat geval heeft zij tevens behoefte aan de mogelijkheid om op dit vermogen in te teren.
In het kader van de afwikkeling van de ontbinding van het huwelijksvermogen en de nalatenschap van erflater is van belang dat wordt vastgesteld dat de woning aan het [adres] tot de gemeenschap van [verzoekster] en erflater behoort.

3.3.

[gedaagde] voert verweer op, kort gezegd, de navolgende gronden.

Het vruchtgebruik ex artikel 4:29 BW kan aan [verzoekster] worden ontzegd wanneer daaraan geen behoefte bestaat. Dat is het geval, nu [verzoekster] uit de verdeling van de huwelijksgemeenschap een bedrag van circa € 670.000,00 toe zal komen. Daarbij komt dat zij in staat moet worden geacht om op eigen krachten inkomen te genereren als verpleegkundige en acupuncturist en op die manier geheel in haar eigen levensonderhoud te voorzien.
Gelet op het voorgaande bestaat evenmin aanleiding om een vruchtgebruik ex artikel 4:30 BW op het vermogen van erflater te vestigen.
De woning aan het [adres] behoort niet tot de gemeenschap van [verzoekster] en erflater, maar tot het privé-eigendom van laatstgenoemde.

het tegenverzoek

3.4.

[gedaagde] verzoekt dat de kantonrechter:
(i) opheft de verplichting tot medewerking aan de vestiging van enig vruchtgebruik;

(ii) bepaalt dat [verzoekster] gehouden is het bedrag van € 275.000,00 aan de nalatenschap terug te betalen binnen een week na dagtekening van deze beschikking;

(iii) [verzoekster] veroordeelt in de kosten van dit geding.

3.5.

[gedaagde] voert daartoe, kort gezegd, als volgt aan.
Nu geen behoefte aan enig vruchtgebruik bestaat, dient [gedaagde] te worden ontheven van de verplichting tot medewerking aan de vestiging daarvan.

[verzoekster] heeft het bedrag van € 275.000,00 onrechtmatig onder zich en dient tot terugbetaling te worden veroordeeld.

3.6.

[verzoekster] voert verweer.

3.7.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

het verzoek

4.1.

Met betrekking tot het vruchtgebruik ex artikel 4:29 BW wordt als volgt overwogen. De kantonrechter acht het verzoek van [verzoekster] tot vestiging van het vruchtgebruik toewijsbaar. Redengevend voor dit oordeel is, dat bij de huidige stand van zaken, van de aanwezigheid van de voor dit vruchtgebruik vereiste verzorgingsbehoefte vooralsnog moet worden uitgegaan. Het mag zo zijn dat [verzoekster] in de toekomst een bedrag van circa
€ 670.000,00 ontvangt vanwege de verdeling van het door [verzoekster] en erflater opgebouwde huwelijksvermogen, maar van enig zicht op uitkering van dit bedrag is thans niet gebleken. Integendeel, zolang de verschillen van mening tussen partijen over de wijze van afwikkeling blijven bestaan, is uitkering op korte termijn van dit bedrag niet te verwachten. Mede gelet op de verzorgingsgedachte die ten grondslag ligt aan artikel 4:29 BW en het belang van [verzoekster] bij vestiging van het op dit artikel gebaseerde vruchtgebruik, kan het toekomstige vooruitzicht op uitkering van een substantieel geldbedrag in dit geval niet afdoen aan de actuele verzorgingsbehoefte van [verzoekster] .

4.2.

Dit oordeel en de navolgende hierop gebaseerde beslissing doet niet af aan de mogelijkheid dat na voltooiing van de afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap geen verzorgingsbehoefte (meer) bestaat en continuering van het vruchtgebruik niet langer geboden is. Om deze reden zal de kantonrechter in de beslissing niet uitgaan van een “levenslang” vruchtgebruik.

4.3.

Het primair onder (i) en (ii) verzochte ligt daarmee voor toewijzing gereed als na te melden. De dwangsom zal worden gemaximeerd en gematigd als na te melden.

De voorwaarde waaronder de subsidiair onder (iii) tot en met (vi) gedane verzoeken zijn gedaan, wordt niet vervuld, zodat daarop niet behoeft te worden beslist.

4.4.

[gedaagde] heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd tegen het verzoek om de kosten van het vruchtgebruik ten laste van de nalatenschap te brengen. Dit verzoek ligt voor toewijzing gereed.

4.5.

Ten aanzien van de onder (iii) verzochte verklaring voor recht wordt als volgt overwogen. De kantonrechter is niet bevoegd om deze verklaring af te geven. Beslissing op dit onderdeel is niet noodzakelijk voor de vestiging van het vruchtgebruik. [verzoekster] dient voor deze vordering een dagvaardingsprocedure te beginnen bij de Handelskamer van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar.

de tegenvordering

4.6.

Uit het voorgaande volgt dat niet voor toewijzing in aanmerking komt, het verzoek tot opheffing van de verplichting tot medewerking aan de vestiging van enig vruchtgebruik.

4.7.

Ten aanzien van de onder (ii) verzochte beslissing omtrent het bedrag van € 275.00,00 wordt als volgt overwogen. De kantonrechter is niet bevoegd om hierop te beslissen. [verzoekster] dient voor deze vordering een dagvaardingsprocedure te beginnen bij de Handelskamer van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar.

de vordering en de tegenvordering

4.8.

[gedaagde] zal als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [verzoekster] worden veroordeeld. Deze kosten zijn te begroten als na te melden. De door [verzoekster] verzochte veroordeling in de nakosten is toewijsbaar als na te melden.

5De beslissing

De kantonrechter:

het verzoek

5.1.

kent aan [verzoekster] toe het vruchtgebruik als bedoeld in artikel 4:29 BW op de tot de nalatenschap van erflater behorende onverdeelde helft van de woning aan het [adres] op [plaats] ;

5.2.

veroordeelt [gedaagde] tot medewerking aan de notariële vestiging van voornoemd vruchtgebruik ten overstaan van een door [verzoekster] aan te wijzen notaris, binnen 30 dagen na betekening van deze beschikking, onder verbeurte van een dwangsom van € 50,00 per dag dat [gedaagde] niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 10.000,00;

5.3.

bepaalt dat de kosten van het vestigen van het vruchtgebruik ten laste van de nalatenschap worden gebracht;

5.4.

verklaart voorgaande beslissingen uitvoerbaar bij voorraad;

5.5.

verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek tot afgifte van een verklaring voor recht;

het tegenverzoek

5.6.

wijst af het verzoek tot opheffing van de verplichting tot medewerking aan de vestiging van enig vruchtgebruik;

5.7.

verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek met betrekking tot het bedrag € 275.000,00;

het verzoek en tegenverzoek

5.8.

veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, te begroten op € 81,00 aan vast recht en € 240,00 aan salaris gemachtigde;

5.9.

veroordeelt [gedaagde] in de nakosten, voor zover daadwerkelijk nakosten worden gemaakt, met een maximum van € 100,00.

Deze beschikking is gegeven door mr. S.W.S. Kiliç, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken.

De griffier

De kantonrechter



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733