Gerechtshof 's-Hertogenbosch 11-07-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:2409

Datum publicatie16-07-2019
Zaaknummer200.243.842_01
ProcedureHoger beroep
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Vernietiging erkenning; DNA-onderzoek
WetsverwijzingenBurgerlijk Wetboek Boek 1 205

Inhoudsindicatie

Voor identiteitsontwikkeling kind (2015) cruciaal dat hem duidelijk wordt wie zijn biologische vader is. Voor die ontwikkeling niet nodig dat man die niet zijn biologische vader is, zijn juridische vader blijft. Dat er mogelijk geen andere man is die rol van juridische en sociale ouder op zich zal nemen, is niet van doorslaggevend belang. Volgt vernietiging erkenning (ondanks bewuste keuze daarvoor destijds in weerwil van alle onzekerheid). Overigens is 't de vraag of art. 1:205 BW ruimte biedt voor belangenafweging.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht

Uitspraak: 11 juli 2019

Zaaknummer: 200.243.842/01

Zaaknummer eerste aanleg: C/03/231323 / FA RK 17-378

in de zaak in hoger beroep van:

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant,

hierna te noemen: de man,

advocaat: mr. M. Kikken.

Deze zaak betreft de minderjarige:

[minderjarige] ,

geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] ,

in rechte vertegenwoordigd door mr. S.C.H. Poelman,

advocaat, kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,

in haar hoedanigheid van bijzondere curator,

verzoekster in eerste aanleg,

hierna te noemen: de bijzondere curator.

In deze zaak wordt als belanghebbende aangemerkt:
[de moeder],

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat: mr. R.P.F. Rober

In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:

de Raad voor de Kinderbescherming,

regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,

hierna te noemen: de raad.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 8 mei 2018.

2Het geding in hoger beroep

2.1.

Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 augustus 2018, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen en te bepalen dat:

  • het verzoek van de bijzonder curator tot vernietiging van de erkenning dient te worden afgewezen;

  • te bepalen dat de aantekening in het gezagsregister betreffende het gezamenlijk gezag van de moeder en de man ten aanzien van [minderjarige] , niet zal worden vernietigd;

  • te bepalen dat de kosten van de deskundige, welke zijn vastgesteld op € 550,-, geheel en al door de moeder zullen worden gedragen en dat zij deze kosten aan de griffier zal dienen te voldoen.

2.2.

Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 14 september 2018, heeft de moeder verzocht, uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te bekrachtigen, zo nodig onder aanvulling of verbetering van de gronden en derhalve het verzoek van de man af te wijzen als ongegrond en onbewezen. Kosten rechtens.

2.3.

Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 17 september 2018, heeft de bijzondere curator zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.

2.4.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 mei 2019. De onderhavige zaak is gevoegd behandeld met de zaak in hoger beroep met nummer 200.241.321/01, welke laatste zaak een eventuele omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] als inzet heeft.

In de onderhavige zaak zijn gehoord:

  • de man, bijgestaan door mr. Kikken;

  • de moeder, bijgestaan door mr. Rober;

  • de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad), vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;

  • de bijzondere curator.

2.5.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 9 augustus 2018.

3De beoordeling

3.1.

De moeder en de man hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.

3.2.

Uit de moeder is [minderjarige] geboren op [geboortedatum] 2015, te [geboorteplaats] .

3.3.

De man heeft [minderjarige] , met toestemming van de moeder, op 1 april 2015 erkend, waarbij als geslachtnaam voor [minderjarige] is gekozen voor de geslachtsnaam ‘ [geslachtsnaam] ’.

De moeder en de heer [de man] waren belast met het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige] .

[minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder.

3.4.

Bij beschikking van 17 mei 2017 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, kort en zakelijk weergegeven, een DNA-onderzoek gelast ter beantwoording van de vraag of de man de biologische vader is van [minderjarige] , het voorschot op de kosten van de deskundige vastgesteld op € 550,- en bepaald dat het voorschot voorlopig ten laste van ’s Rijks kas komt.

3.5.

Uit het deskundigenbericht is vervolgens gebleken dat de man is uitgesloten van het vaderschap van [minderjarige] .

3.6.

Bij beschikking van 19 maart 2018 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, beslist op het verzoek van de man om vaststelling van een contactregeling van hem met [minderjarige] .

De man is van deze beschikking in hoger beroep gegaan.

In die procedure in hoger beroep met nummer 200.241.321/01 heeft het hof heden uitspraak gedaan.

3.7.

In de bestreden beschikking van 8 mei 2018 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht:

  • de erkenning van [minderjarige] door de man vernietigd;

  • onder voorwaarde dat de beschikking ter zake de vernietiging van de erkenning in kracht van gewijsde is gegaan, de in het gezagsregister ten aanzien van [minderjarige] opgenomen aantekening betreffende het gezamenlijk gezag van de moeder en de man vernietigd;

  • de kosten van de deskundige op € 550,- vastgesteld;

  • uitvoerbaar bij voorraad, de moeder en de man, ieder voor de helft, veroordeeld in de kosten van deskundige en bepaald dat zij ieder een bedrag van € 275,- ter zake kosten van de deskundige aan de griffier dienen te voldoen;

  • bepaald dat de griffier, zodra de bestreden beschikking in kracht gewijsde is gegaan, een afschrift daarvan zal zenden aan:

o de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] , met het oog op de toevoeging van de latere vermelding betreffende de vernietiging van de erkenning aan de geboorteakte van [minderjarige] ;

o de griffier van het gezagsregister, om in het gezagsregister aantekening te houden van de vernietiging van de erkenning én de vernietiging van de aantekening betreffende het gezamenlijk gezag van de moeder en de man.

3.8.

De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.

3.9.

De man voert, kort samengevat, het volgende aan.

Als uitgangspunt heeft weliswaar te gelden dat de juridische werkelijkheid in overeenstemming dient te worden gebracht met de biologische werkelijkheid, maar de omstandigheden van het geval kunnen tot een andere oordeel leiden. De man voert als bijzondere omstandigheden aan dat de moeder en de man destijds voor de erkenning van [minderjarige] door de man en de aantekening van het gezamenlijk gezag hebben gekozen, terwijl zij wisten dat de man hoogstwaarschijnlijk niet de verwekker van [minderjarige] was. Zij hebben er gezamenlijk voor gekozen dat de man de vaderrol in het leven van [minderjarige] zou gaan vervullen. De man heeft de moeder er tijdens haar zwangerschap van weten te overtuigen geen abortus te plegen, zodat [minderjarige] zijn leven deels aan de man te danken heeft. De man heeft geruime tijd de rol van sociale vader vervuld (ook na het verbreken van de relatie met de moeder) en geruime tijd de dagelijkse verzorging en opvoeding van [minderjarige] op zich genomen. De man heeft de navelstreng doorgeknipt na de geboorte van [minderjarige] en hij heeft zijn naam uitgekozen. Voorts speelde de familie van de man een rol in het leven van [minderjarige] als ‘sociale familie’.

[minderjarige] heeft een vaderfiguur nodig in zijn leven voor een evenwichtige psychologische en sociaal-emotionele ontwikkeling. De man is bereid deze rol te blijven vervullen en daarvoor dient de erkenning in stand te blijven. Hoewel de man in zijn relatie met de moeder en op persoonlijk vlak een turbulente tijd heeft doorgemaakt, is hij nu in rustiger vaarwater terecht gekomen. Er zijn ook geen spanningen meer tussen de man en de moeder. Er is geen andere vaderfiguur beschikbaar: de heer [naam] , die volgens de moeder de biologische vader is van [minderjarige] , hetgeen de man overigens betwijfelt, is niet (meer) actief betrokken in het leven van [minderjarige] .

3.9.1.

De man stelt verder dat er geen reden is om hem te veroordelen in een deel van de kosten van de deskundige. Hij heeft in eerste aanleg namelijk altijd al verklaard dat hij hoogstwaarschijnlijk niet de biologische vader van [minderjarige] is, hetgeen ook bij de moeder bekend was. De moeder moet daaromtrent zelfs de meeste kennis hebben gehad. De moeder heeft voor het DNA-onderzoek gekozen en heeft daarmee willen terugkomen op de beslissing om de man, ondanks dat hij niet de verwekker was, deelgenoot te maken van het leven van [minderjarige] . De kosten dienen dan ook volledig door de moeder te worden voldaan.

3.10.

De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan.

Voldaan is aan de wettelijke grond voor vernietiging van de erkenning. [minderjarige] heeft daarmee een zwaarwegend belang dat zijn juridische status in overeenstemming wordt gebracht met de biologische werkelijkheid. In hoeverre de man een sociale rol wil en kan blijven spelen in het leven [minderjarige] , ligt ter beoordeling voor in de procedure omtrent de omgangsregeling, maar daaraan kan geen argument worden ontleend om de erkenning in stand te houden. De bijzondere omstandigheden die volgens de man zouden moeten worden meegewogen, zijn bovendien grotendeels niet waar en/of niet relevant. Dat beide partijen wellicht op de hoogte waren van het gegeven dat de man niet de verwekker was van [minderjarige] , is rechtens niet relevant. [naam] speelt wel degelijk een rol in het leven van [minderjarige] . De aanvankelijk ruime omgangsregeling (waarbij ook de ouders van de heer [naam] betrokken waren) is nu laagfrequent, vanwege het werk van de heer [naam] en de stage van de moeder. De heer [naam] is echter een stabiele vaderfiguur en hij wil in de toekomst van [minderjarige] investeren.

Beide partijen hebben twijfel gehad over het verwekkerschap van de man. De gerede twijfel dient dan ook voor rekening te komen van beide partijen. Hetgeen de man verder heeft aangevoerd in dit kader, doet niet ter zake.

3.11.

De bijzondere curator voert, kort samengevat, het volgende aan.

Voldaan is aan de wettelijke grond voor vernietiging van de erkenning. [minderjarige] heeft daarmee een zwaarwegend belang dat zijn juridische status in overeenstemming wordt gebracht met de biologische werkelijkheid. In hoeverre de man een sociale rol wil en kan blijven spelen in het leven [minderjarige] , ligt ter beoordeling voor in de procedure omtrent de omgangsregeling, maar daaraan kan geen argument worden ontleend om de erkenning in stand te houden. Voor zover het hof van mening is dat rekening kan worden gehouden met de bijzondere omstandigheden van het geval, refereert de bijzondere curator zich aan het oordeel van het hof. In die zin wijzigt zij haar standpunt ten aanzien van het door haar in eerste aanleg ingenomen standpunt. Toen namelijk vond de bijzondere curator het nog belangrijk dat er een andere vaderfiguur – de heer [naam] – betrokken was in het leven van [minderjarige] , die de rol van de man kon overnemen. Nu is dat een onzeker gegeven geworden. De bijzondere curator constateert dat er geregeld iets verandert in de verstandhouding tussen partijen en in hun standpunt over het verwekkerschap, alsmede over de rol die de man respectievelijk de heer [naam] (in staat zijn te) vervullen in het leven van [minderjarige] . Het is in het belang van [minderjarige] dat er snel rust en duidelijkheid komt.

De bijzondere curator is van mening dat de kosten van de deskundige door de man en de moeder bij helfte dienen te worden gedragen, nu bij beiden twijfel bestond over het verwekkerschap van de man.

3.12.

De raad heeft ter zitting het volgende geadviseerd.

De rol van de heer [naam] lijkt cruciaal te zijn. Zolang de heer [naam] betrokken is, is het verwarrend voor [minderjarige] om de man ook een rol te geven in zijn leven.

Veel is nog onduidelijk, zoals de bijzondere curator ook aangeeft, maar het is de vraag in hoeverre dat relevant is in het kader van het voorliggende verzoek. De moeder dient duidelijkheid te krijgen over het verwekkerschap en aan de slag te gaan met status- en afstammingsvoorlichting. De raad ziet echter geen meerwaarde in het in stand laten van het juridisch vaderschap van de man, nu hij niet de biologische vader is en nu al zo lang geen contact meer heeft gehad met [minderjarige] . Dat er (mogelijk) geen andere vaderfiguur in het leven van [minderjarige] speelt, weegt niet zwaar genoeg.

3.13.

Het hof oordeelt als volgt.

Vernietiging erkenning

3.14.

Ingevolge artikel 1:205 lid 1 aanhef en onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een verzoek tot vernietiging van de erkenning, op de grond dat de erkenner niet de biologische vader van het kind is, bij de rechtbank worden ingediend door het kind zelf, tenzij de erkenning tijdens zijn meerderjarigheid heeft plaatsgevonden. Op grond van artikel 1:205 lid 4 BW wordt het verzoek door het kind ingediend binnen drie jaren nadat het kind bekend is geworden met het feit dat de man vermoedelijk niet zijn biologische vader is. Indien het kind evenwel gedurende zijn minderjarigheid bekend is geworden met dit feit kan het verzoek tot uiterlijk drie jaren nadat het kind meerderjarig is geworden, worden ingediend.

3.14.1.

Evenals de rechtbank stelt het hof vast dat de erkenning van [minderjarige] tijdens zijn minderjarigheid heeft plaatsgevonden en ook dat de bijzondere curator namens [minderjarige] tijdig het verzoek tot vernietiging van de erkenning heeft gedaan.

3.14.2.

Vast staat dat de man niet de biologische vader is van [minderjarige] . Daarmee is voldaan aan het wettelijke vereiste om de door de man gedane erkenning van [minderjarige] te vernietigen.

De man stelt dat de (bijzondere) omstandigheden van het geval kunnen leiden tot het oordeel dat de erkenning desondanks in stand dient te blijven. Het hof overweegt daarover het volgende.

3.14.3.

Het hof is van oordeel dat, zo al zou kunnen worden aangenomen dat artikel 1:205 BW ruimte biedt voor een belangenafweging, in die zin dat, ook als vaststaat dat de erkenner niet de biologische vader is, de rechter op basis van de omstandigheden van het geval tot het oordeel zou kunnen komen dat het verzoek om vernietiging van de erkenning dient te worden afgewezen, de man in dezen niet zodanig bijzondere of zwaarwegende omstandigheden heeft aangevoerd dat het hof tot een dergelijk oordeel zou kunnen komen.

De omstandigheden waarop de man zich beroept hebben betrekking op de periode rondom de zwangerschap van de moeder en de geboorte van [minderjarige] , alsmede hetgeen zich tussen partijen tijdens en na hun relatie heeft afgespeeld. De man heeft van dit alles geen bewijs overgelegd, terwijl de moeder hetgeen de man in dit kader heeft verklaard, gemotiveerd heeft betwist dan wel heeft genuanceerd. Het gaat bovendien om feiten en omstandigheden die zich in het (verre) verleden hebben voorgedaan en waaraan derhalve naar het oordeel van het hof in dezen niet het gewicht of de betekenis kan worden ontleend die de man voorstaat.

Verder beroept de man zich op de (vader)rol die hij nu nog in het leven van [minderjarige] wenst te vervullen en het gegeven dat (volgens de man) er op dit moment geen enkele andere man is die deze verantwoordelijkheid wenst te nemen. Deze argumenten zien gedeeltelijk op het sociale ouderschap en de kwestie van omgang met [minderjarige] , waarover een separate procedure aanhangig is gemaakt.

Voor het overige acht het hof het, met de raad, voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] van cruciaal belang dat uiteindelijk voor hem duidelijk wordt wie zijn biologische vader is. Voor zijn identiteitsontwikkeling is het ook niet nodig dat de man, die niet zijn biologische vader is en die inmiddels langer niet in zijn leven is dan wel, zijn juridische vader blijft. Dat er mogelijk geen andere man is die de rol van juridische en sociale ouder op zich zal nemen, is naar het oordeel van het hof voor de beoordeling in dezen niet van doorslaggevend belang.

3.14.4.

Het voorgaande, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, leidt tot het oordeel van het hof dat de bestreden beschikking, waarbij – kort en zakelijk weergegeven – de vernietiging van de erkenning, alsmede de vernietiging van de aantekening in het gezagsregister is uitgesproken en aan griffier is opgedragen de bestreden beschikking aan de ambtenaar van de burgerlijke stand en aan de griffier van het gezagsregister te zenden, in stand dient te blijven.

De verzoeken van de man in hoger beroep dienen in zoverre dan ook te worden afgewezen.

Kosten deskundige

3.15.

Omtrent de kosten van de deskundige overweegt het hof dat uit de bestreden beschikking en het relaas van de bijzondere curator ter zitting van het hof, blijkt dat er ten tijde van de procedure in eerste aanleg, althans ten tijde van de tussenbeschikking 17 mei 2017, wel degelijk bij zowel de moeder als de vader twijfel bestond over het verwekkerschap ten aanzien van [minderjarige] .

Het hof is van oordeel dat op grond van deze omstandigheid, derhalve evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, beide partijen ieder de helft van de kosten van het DNA-onderzoek dienen te dragen.

Ook in zoverre dient de bestreden beschikking derhalve te worden bekrachtigd en dient het verzoek van de man te worden afgewezen.

4De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 8 mei 2018;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, H. van Winkel en E.H. Schijven-Bours en is door mr. H. van Winkel op 11 juli 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733