Rechtbank Midden-Nederland 03-07-2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:3091

Datum publicatie12-07-2019
ZaaknummerC/16/478963 HA RK /19-113
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsUtrecht
RechtsgebiedenCiviel recht; Burgerlijk procesrecht
TrefwoordenFamilieprocesrecht; Bewijsrecht; Hoger beroep
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Art. 186 Rv, art. 187 lid 2 Rv en art. 73 Rv. Man verzoekt voorlopig getuigenverhoor ex art. 186 Rv. De Rechtbank verwijst de zaak deels naar het Hof, namelijk voor zover de kwestie inhoudelijk reeds aan het Hof voorligt. Voor het overige wordt het verzoek afgewezen: over deze kwestie is een procedure bij de Rechtbank aanhangig, die zich in staat van wijzen bevindt. Daarvoor acht de Rechtbank op dit moment het horen van getuigen niet opportuun en in strijd met een goede procesorde.

Volledige uitspraak


RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht

handelskamer

locatie Utrecht

zaaknummer / rekestnummer: C/16/478963 HA RK /19-113

Beschikking van 3 juli 2019

inzake

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats 1] ,

verzoeker,

advocaat mr. M.H.G. Plieger,

tegen:

[verweerder] ,

wonende te [woonplaats 2] ,

verweerder,

advocaat mr. R. van Coolwijk.

Partijen zullen hierna: [verzoeker] en [verweerder] worden genoemd.

1De procedure

1.1.

[verzoeker] heeft op 12 april 2019 een verzoekschrift ingediend. Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor ex artikel 186 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) zal bevelen.

1.2.

[verweerder] heeft bij brief van 23 april 2019 bezwaar gemaakt tegen het horen van getuigen en daarnaast een verweerschrift ingediend, op 21 mei 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.

1.3.

De griffier van deze rechtbank heeft partijen opgeroepen tegen de terechtzitting van 27 mei 2019.

1.4.

Ter terechtzitting van 27 mei 2019 zijn verschenen:
- [verzoeker] in persoon;
- mr. Plieger voornoemd;
- [verweerder] in persoon;
- mr. Van Coolwijk voornoemd.

1.5.

Van het verhandelde ter terechtzitting is aantekening gehouden.

1.6.

Ten slotte is de uitspraak bepaald op heden.

2De feiten

2.1.

Partijen zijn op [trouwdatum] 1997 op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. De huwelijkse voorwaarden zijn opgemaakt op 7 mei 1997 en zijn staande het huwelijk gewijzigd op 3 maart 2009 en nadien nogmaals op 13 juni 2016.

De akte huwelijkse voorwaarden van 7 mei 1997 behelst een zogenaamd periodiek verrekenbeding. Aan het periodiek verrekenbeding is tijdens het huwelijk geen uitvoering gegeven.

2.2.

[verweerder] houdt 100% van de aandelen in de besloten vennootschap [bedrijfsnaam] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam] ). Aan [bedrijfsnaam] zijn twee werkmaatschappijen verbonden, waarin twee [naam] supermarkten - in [vestigingsplaats 1] en [vestigingsplaats 2] - worden geëxploiteerd.

2.3.

Op [..] 2017 heeft [verweerder] een verzoekschrift tot echtscheiding bij deze rechtbank ingediend. [verzoeker] heeft in die procedure verweer gevoerd en zelfstandige verzoeken ingediend.
In de echtscheidingsprocedure hebben partijen (onder meer) gestreden over de rechtsgeldigheid van de wijzigingsakten huwelijkse voorwaarden uit 2009 en 2016. [verzoeker] heeft het standpunt ingenomen dat deze akten moeten worden vernietigd.

2.4.

Bij (tussen)beschikking van 19 juni 2018 heeft deze rechtbank (onder meer) overwogen dat het beroep van [verzoeker] op vernietiging van de beide akten huwelijkse voorwaarden uit 2009 en 2016 slaagt en daarnaast onder andere beslist dat de zaak wordt aangehouden tot de pro forma datum van 10 juli 2018 in afwachting van de uitlating van partijen over de te benoemen deskundige en de aan de deskundige te stellen vragen.

2.5.

[verweerder] heeft tegen de uitspraak van de rechtbank van 19 juni 2018 op 17 september 2018 hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Vervolgens heeft [verzoeker] verweer gevoerd tegen de door [verweerder] geformuleerde grieven en daarbij tevens, onder vermelding van voorwaardelijke aanvulling van de rechtsgronden, haar verzoeken in eerste aanleg vermeerderd. Tegen de voorwaardelijke aanvulling van de rechtsgronden en vermeerdering van de verzoeken heeft [verweerder] op 10 januari 2019 een verweerschrift bij het hof ingediend. Op de zitting van het hof van 3 oktober 2019 wordt het hoger beroep behandeld.

3Verzoek en verweer

3.1.

Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor ex artikel 186 Rv zal bevelen.

3.2.

[verzoeker] wenst in de gelegenheid te worden gesteld [verweerder] , zichzelf en de accountant van [bedrijfsnaam] als getuigen te horen om (nader) bewijs te vergaren omtrent de (feiten en omstandigheden ten tijde van de totstandkoming van de) afspraken die partijen hebben gemaakt ten aanzien van het op hun huwelijk van toepassing zijnde huwelijksvermogensregime alsook de uitvoering daarvan omstreeks het sluiten van het huwelijk en omstreeks de wijziging van de huwelijksvoorwaarden in 2009 en in 2016, omtrent de gang van zaken tussen partijen ten tijde van het huwelijk en omtrent de waarde van [bedrijfsnaam] , zoals de afspraken die zijn gemaakt met betrekking tot de (gegarandeerde) terugverkoop(prijs) van de via [bedrijfsnaam] geëxploiteerde [naam] supermarkten [vestigingsplaats 1] en [vestigingsplaats 2] en de reserves van [bedrijfsnaam] .
[verzoeker] legt aan haar verzoek ten grondslag dat [verweerder] in de hoger beroep procedure nieuwe feiten stelt en dat zij in verband daarmee de tijd tot de zitting van het hof wil benutten om die feiten vast te stellen teneinde het betoog van [verweerder] te weerleggen. Daarnaast overweegt [verzoeker] om een nieuwe procedure tegen [verweerder] te starten op grond van onrechtmatige daad. Volgens [verzoeker] is zij door het aangaan van de wijzigingsakten huwelijkse voorwaarden uit 2009 en 2016 voor meer dan een kwart benadeeld. Verder heeft [verzoeker] behoefte aan nadere informatie over de waarde van [bedrijfsnaam] . In het bijzonder wenst zij meer informatie over de zogenaamde terugkoop overeenkomsten, omdat - aldus [verzoeker] - de inhoud van deze overeenkomsten (mede) bepalen de in [bedrijfsnaam] aanwezige stille reserves de belangrijke waarde bepalende factor. Daarover, over de omvang van die reserves en andere voor de waarde van [bedrijfsnaam] bepalende factoren wil [verzoeker] getuigen horen.

3.3.

[verweerder] heeft zich tegen het verzoek van [verzoeker] verzet en geconcludeerd tot niet ontvankelijk verklaring van [verzoeker] in haar verzoek dan wel afwijzing van het verzoek. Volgens [verweerder] maakt [verzoeker] met haar verzoek gelet op de huidige stand van de procedure bij de rechtbank en bij het hof misbruik van bevoegdheid en is dit verzoek gezien de stand van die procedures tevens strijdig met een goede procesorde.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna - voor zover relevant - nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

Bij de beoordeling van het geschil stelt de rechtbank het volgende voorop. De doelstelling van een voorlopig getuigenverhoor is (onder meer) om een partij de mogelijkheid te verschaffen om aan de hand van dat verhoor (meer) zekerheid te verkrijgen over de voor de beslissing van een geschil relevante feiten en omstandigheden en aldus beter te kunnen beoordelen of het raadzaam is een procedure te beginnen of voort te zetten. Het voorlopig getuigenverhoor strekt er zodoende toe om bewijs te verkrijgen van de feiten en stellingen die [verzoeker] aan haar vordering(en) in de bodemprocedure ten grondslag wil leggen.

4.2.

Voorts geldt dat een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor in beginsel moet worden toegewezen in de gevallen waarin bij de wet het bewijs door getuigen is toegelaten. Dit is slechts anders indien het verzoek in strijd is met de goede procesorde, de bevoegdheid misbruikt wordt of het verzoek afstuit op een ander door de rechtbank zwaarwichtig geoordeeld bezwaar.

4.3.

[verweerder] wijst er op dat de door [verzoeker] gestelde (aanvullende) grondslag onrechtmatige daad sinds haar vermeerdering van eis van 29 november 2018 ook aan het hof voorligt. Daarnaast voert [verweerder] aan dat in de zaak betreffende de vermogensrechtelijke afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden bij de rechtbank uitspraak is gepland op 29 mei 2019. In dit verband acht [verweerder] het ook van belang dat zowel in de zaak bij de rechtbank als in het hoger beroep bij het hof beoordeeld moet worden of bewijs zal moeten worden geleverd, door wie, en of er een deskundige wordt benoemd. Verder stelt [verweerder] dat het hof in eerste instantie een zitting had gepland op 16 mei 2019, maar dat die zitting op verzoek van (de advocaat van) [verzoeker] is verplaatst naar de voor het hof eerst mogelijke datum van 3 oktober 2019. Volgens [verweerder] stelt [verzoeker] nu feitelijk dat dit uitstel een reden is voor een aanvullend getuigenverhoor. Als het verzoek van [verzoeker] wordt gevolgd dan zal - aldus [verweerder] - een andere rechter dan de rechter die in eerste aanleg of hoger beroep beslist de getuigen horen. [verweerder] wil echter dat de rechter die beslist zich een goed beeld vormt van alle feiten en omstandigheden en naar zijn idee kan dit alleen maar als de rechter die in eerste aanleg of hoger beroep beslist zelf met de getuigen spreekt.

4.4.

Daartegenover stelt [verzoeker] onder meer dat [verweerder] in strijd met het wettelijk systeem van rechtsmiddelen in appel is gegaan van de tussenbeschikking van de rechtbank van 19 juni 2018. Daarnaast stelt [verzoeker] zich op het standpunt dat [verweerder] ten onrechte betoogt dat eerst inhoudelijk beslist moet worden (in hoger beroep respectievelijk de procedure in eerste aanleg) waarna vervolgens moet worden beoordeeld of er aanleiding bestaat om getuigen te horen. Een voorlopig getuigenverhoor - aldus [verzoeker] - is nu juist bedoeld om eerst de feiten te onderzoeken alvorens daarna aan deze feiten (juridische) conclusies kunnen worden verbonden. Volgens [verzoeker] leidt de zienswijze van [verweerder] tot het onjuiste standpunt dat voorlopige getuigenverhoren niet gehouden mogen worden, indien er reeds een inhoudelijke procedure aanhangig is.

Ten aanzien van de procedure in eerste aanleg merkt [verzoeker] op dat het nog maar de vraag is of, gelet op de tussen partijen gewisselde standpunten op 29 mei 2019 een eindbeschikking zal worden gegeven. [verzoeker] meent dat een eindbeschikking, als die zou worden afgegeven, nog geen afbreuk doet aan het belang bij het houden van een voorlopig getuigenverhoor omdat dit nu juist de mogelijkheid biedt de proceskansen in te schatten voor een dan aanhangig te maken (nieuw) hoger beroep.

4.5.

De vraag of [verweerder] in strijd met het wettelijk systeem van rechtsmiddelen hoger beroep heeft ingesteld, hetgeen [verweerder] betwist, dient door het hof te worden beantwoord en is hier niet aan de orde. Wat betreft de feiten omtrent de wijziging van de huwelijkse voorwaarden en de gestelde onrechtmatige daad stelt de rechtbank vast dat ook dit thans aan het hof voorligt en dat in eerste aanleg de rechtbank zich al over de wijzigingsakten huwelijkse voorwaarden heeft uitgesproken. Het gerechtshof is dus de instantie waar de zaak reeds aanhangig is, zoals bedoeld in artikel 187 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank zal zich daarom, gelet op het bepaalde in artikel 187 lid 2 Rv in combinatie met artikel 73 Rv, voor zover het verzoek van [verzoeker] ziet op het verkrijgen van bewijs ten aanzien van de met de wijzigingsakten en onrechtmatige daad verband houdende feiten en omstandigheden, onbevoegd verklaren om van het verzoek kennis te nemen en de zaak in de staat waarin deze zich bevindt naar het gerechtshof verwijzen.

4.6.

Wat betreft de door [verzoeker] gestelde behoefte aan nadere informatie over de waarde van [bedrijfsnaam] overweegt de rechtbank het volgende. Vast staat dat [verzoeker] reeds beschikt over stukken van de accountant met betrekking tot deze onderneming. Daarnaast is er in januari 2019 een zitting geweest waar beide partijen hun standpunten hebben uiteengezet. Gelet hierop en rekening houdend met het stadium waarin de procedure in eerste aanleg zich bevindt - namelijk in staat van wijzen -, acht de rechtbank op dit moment het horen van getuigen niet opportuun en in strijd met een goede procesorde. Aangezien de zaak zich in staat van wijzen bevindt, ligt het namelijk in de rede dat in het bij deze rechtbank aanhangige geding een concrete bewijsopdracht kan worden gegeven als daartoe grond bestaat. Gezien die omstandigheid zal het verzoek voor het overige worden afgewezen.

4.7.

De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om de proceskosten tussen partijen te compenseren, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

5De beslissing

De rechtbank

ten aanzien van het verzoek voor zover betrekking hebbend op de wijziging van huwelijkse voorwaarden en onrechtmatige daad:

5.1.

verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden;

ten aanzien van het overige:

5.2.

wijst het verzoek af;

5.3.

compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

Deze beschikking is gegeven door mr. J.W. Wagenaar en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2019.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733