Rechtbank Noord-Holland 04-07-2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:5825

Datum publicatie08-07-2019
ZaaknummerC/15/289325 / JU RK 19-1034
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAlkmaar
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet; Uithuisplaatsing 1:265a e.v. BW
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

De GI behoeft ook toestemming van de kinderrechter voor wijziging in het verblijf van een minderjarige die ten minste een jaar door een ander als de ouder is opgevoed en verzorgd als behorende tot zijn gezin (art. 1:265i BW) als GI de minderjarige terug wil plaatsen bij een gezaghebbende ouder en de GI niet voornemens is om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen.

Volledige uitspraak


beschikking

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd

Zittingsplaats: Alkmaar

Zaakgegevens : C/15/289325 / JU RK 19-1034

datum uitspraak: 7 juni 2019

beschikking toestemming wijziging verblijfplaats

in de zaak van

De Jeugd- & Gezinsbeschermers, hierna te noemen de GI,

gevestigd te Alkmaar,

betreffende

[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna te noemen [minderjarige 1] ,

[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna te noemen [minderjarige 2] ,

[minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna te noemen [minderjarige 3] .

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] , hierna te noemen de moeder,

wonende te [plaats] ,

[de pleegmoeder 1] , grootmoeder vaderszijde, hierna te noemen [de pleegmoeder 1] , wonende te [plaats] ,

[de pleegmoeder 2] , [minderjarige 1] grootmoeder biologische vaderszijde, hierna te noemen [de pleegmoeder 2] , wonende te [plaats] .

De kinderrechter merkt als informanten aan:

[de vader] , hierna te noemen de vader,

wonende te [plaats] ,

[biologische vader minderjarige 1] , hierna te noemen [biologische vader minderjarige 1] ,

wonende te [plaats] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:

- het verzoek met bijlagen van de GI van 4 juni 2019, ingekomen bij de griffie op 4 juni 2019;

- het bericht van de advocaat van [de pleegmoeder 1] , ingekomen op 6 juni 2019.

Op 7 juni 2019 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.

Gehoord zijn:

- de moeder,

- [medewerkster GI] en [medewerker GI] namens de GI,

- [de pleegmoeder 2] vergezeld door [grootvader] (grootvader),

- [begeleidster] begeleidster van de moeder van Actiezorg.

Opgeroepen en niet verschenen zijn:

  • [minderjarige 1] ,

  • [de pleegmoeder 1] ,

- de vader,

- [biologische vader minderjarige 1] ,
- een vertegenwoordig(st)er van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).

De feiten

De moeder en de vader zijn ook ouders van:

- [minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna te noemen [minderjarige 4] ,

- [minderjarige 5] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna te noemen [minderjarige 5] .

Het ouderlijk gezag over de minderjarigen wordt uitgeoefend door de moeder.

De kinderen ( [minderjarige 1] , [minderjarige 4] , [minderjarige 5] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ) zijn bij beschikking van 8 juni 2017 onder toezicht gesteld. Bij beschikking van 1 juni 2018 is de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd tot 8 juni 2019. Tevens is bij beschikking van 1 juni 2018 een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] verleend bij de ouders van haar biologische vader, [ouders biologische vader] , tot uiterlijk 8 december 2018. Voorts is bij deze beschikking een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verleend bij de grootmoeder vaderszijde (vz), [de pleegmoeder 1] , tot uiterlijk 8 december 2018. Deze machtigingen zijn bij beschikking van 27 november 2018 verlengd tot uiterlijk 8 juni 2019.

Voordat de machtiging tot uithuisplaatsing is verleend, verbleven de [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] feitelijk al vanaf eind juni 2017 bij hun pleegouders.

Bij beschikking van 23 mei 2019 is de ondertoezichtstelling van de minderjarigen verlengd tot 8 juni 2020.

Het verzoek en het standpunt van de GI

De GI heeft verzocht (met spoed) toestemming te verlenen tot wijziging van het verblijf van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] , naar [adres] (naar de rechtbank begrijpt naar hun moeder).

De GI heeft ter onderbouwing van haar verzoek – samengevat – gesteld dat zij

een boogonderzoek heeft verricht om duidelijkheid te krijgen over het perspectief van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . Na afronding van het boogonderzoek heeft de GI geconcludeerd dat de kinderen teruggeplaatst kunnen worden bij hun moeder. Het is de bedoeling dat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] middels een stappenplan terugkeren en [de pleegmoeder 1] haar rol van grootmoeder terugkrijgt. Ten aanzien van [minderjarige 1] is afgesproken dat zij van maandag tot en met woensdag en na de omgang met haar vader op zondag bij haar [ouders biologische vader] . De overige tijd verblijft zij bij haar moeder. Deze afspraak is gemaakt omdat [minderjarige 1] dit graag wilde.

Gelet op het bovenstaande heeft de GI besloten om geen verlengingsverzoek van de machtiging tot uithuisplaatsing in te dienen. Deze beslissing heeft zij ter toetsing voorgelegd aan de Raad. De Raad heeft geen aanleiding gezien om zelf een verlengingsverzoek in te dienen. De GI heeft het onderhavige spoedverzoek ingediend omdat [de pleegmoeder 1] de GI verweet dat zij de beslissing met betrekking tot de terugplaatsing van de minderjarigen niet aan de kinderrechter heeft voorgelegd. De GI was er niet van op de hoogte dat zij daartoe op grond van artikel 1:265i van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) gehouden is. De GI heeft de kinderrechter ter zitting verzocht om zich erover uit te laten of de GI gehouden is om situaties als de onderhavige ter toetsing voor te leggen aan de kinderrechter.

Het standpunt van belanghebbenden

Voorafgaand aan de zitting is een bericht van de advocaat van [de pleegmoeder 1] ingekomen, waarin zij meedeelt dat zij in de veronderstelling verkeerde dat de GI haar beslissing om de machtiging tot uithuisplaatsing niet te verlengen niet ter toetsing heeft voorgelegd aan de Raad, maar dat zij inmiddels heeft vernomen dat dit wel het geval is. Gelet hierop en mede gelet op de omstandigheid dat de uithuisplaatsing op 8 juni 2019 eindigt heeft [de pleegmoeder 1] afgezien van het voeren van verweer tegen het onderhavige verzoek.

De moeder heeft ter zitting meegedeeld dat zij hard aan zichzelf heeft gewerkt en dat zij zich realiseert dat zij aan zichzelf moet blijven werken. De moeder vindt dat het goed genoeg gaat om de minderjarigen terug te plaatsen en is het eens met het verzochte.

[de pleegmoeder 2] heeft ter zitting desgevraagd meegedeeld dat zij een ruime omgangsregeling met [minderjarige 1] heeft en dat zij van mening is dat deze regeling goed verloopt. Verder heeft [de pleegmoeder 2] meegedeeld dat zij het onderhavige verzoek ondersteunt.

De beoordeling

De kinderrechter stelt allereerst vast dat de minderjarigen gedurende ten minste één jaar door de pleegouders worden opgevoed en verzorgd.

Op grond van artikel 1:265i lid 1 van het BW behoeft de GI toestemming van de kinderrechter voor wijziging in het verblijf van een minderjarige die ten minste een jaar door een ander als de ouder is opgevoed en verzorgd als behorende tot zijn gezin. Ingevolge lid 2 wordt de toestemming door de kinderrechter op verzoek van de GI verleend en slechts afgewezen indien de kinderrechter dit in het belang van de minderjarigen noodzakelijk oordeelt.

Nu de beslissing van de GI om de uithuisplaatsing niet te verlengen door de Raad is getoetst,

[de pleegmoeder 1] haar verweer niet handhaaft, de overige belanghebbenden het verzoek ondersteunen en er naar het oordeel van de kinderrechter niet gebleken is dat er beletselen zijn voor het verlenen van toestemming, zal de kinderrechter toestemming verlenen voor de wijziging van het verblijf van de minderjarigen.

De kinderrechter is echter wel van oordeel dat het op de weg van de GI had gelegen om

de kinderrechter eerder om toestemming te vragen, aangezien de kinderrechter slechts bevoegd is te bepalen dat de geldende termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van kracht blijft, in welk geval de GI gehouden is de machtiging tot uithuisplaatsing ten uitvoer te leggen.

De beslissing

De kinderrechter:

- verleent de GI toestemming tot wijziging van het verblijf van de minderjarigen:

- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;

- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;

- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;

naar de moeder;

- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mr. A.S. Friedberg, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. D.A. Lengyel als griffier en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2019.

De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 2 juli 2019.

Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:

- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,

- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Amsterdam



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733