Rechtbank Limburg 19-06-2019, ECLI:NL:RBLIM:2019:5765

Datum publicatie28-06-2019
ZaaknummerC/03/263728 / KG ZA 19-207
ProcedureKort geding
ZittingsplaatsMaastricht
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Begeleide omgang (BOR); Dwangsom bij omgang
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Moeder maakt seksueel misbruik dochter door vader niet aannemelijk. Dat ze aangifte zegt te hebben gedaan en stelt dat dochtertje in speciale kamer verhoord zal worden door zedenpolitie is daarvoor niet voldoende. Ook moeder's stelling dat dochter in aanloop verhoor door vader kan worden beïnvloed als ze daarvóór contact met hem moet hebben, treft geen doel. Maar intussen zoveel gebeurd dat BOR op zijn plaats is. Met prikkel voor moeder in vorm van dwangsom, omdat ze verklaard heeft dat ze kind ook dan niet dan zal meegeven.

Volledige uitspraak


RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht

Familie en jeugd

Datum uitspraak : 19 juni 2019

Zaaknummer : C/03/263728 / KG ZA 19-207

De voorzieningenrechter, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende kort gedingvonnis gewezen

inzake

[de man] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
verder te noemen: de man,

advocaat mr. V.C.C. Luijten;

tegen:


[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
verder te noemen: de vrouw,

advocaat mr. B.M.A. Jegers.

1Het verloop van de procedure

1.1.

De man heeft de vrouw gedagvaard in kort geding. Op de dienende dag, 29 mei 2019, heeft de man gesteld en gevorderd overeenkomstig de inhoud van de dagvaarding, waarna hij zijn vordering met verwijzing naar op voorhand toegezonden producties nader heeft doen toelichten.

1.2.

De vrouw heeft conform de overgelegde conclusie van antwoord verweer gevoerd, daarbij eveneens verwijzend naar op voorhand toegezonden producties en de vooraf aangekondigde eis in reconventie ingesteld.

1.3.

Partijen hebben daarna op elkaars stellingen gereageerd.

1.4.

De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.

2De feiten

In conventie en in reconventie

2.1.

Partijen hebben tot en met 2013 een relatie met elkaar gehad en zijn de ouders van: [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .

2.2.

Partijen hebben het gezamenlijk gezag over [minderjarige] . [minderjarige] heeft haar hoofdverblijf bij de moeder.

2.3.

Bij beschikking van deze rechtbank van 12 december 2017, met zaaknummer C/03/232284/ FA RK 17-699, is met wijziging van de door partijen onderling getroffen afspraken bepaald dat [minderjarige] bij de vader verblijft:

- wekelijks van zondag 10.00 uur tot dinsdag voor school, dan wel dinsdag 10.00 uur als er geen school is;

- de vakanties en feestdagen in onderling overleg gelijkelijk tussen de ouders te verdelen.

2.4.

Begin februari 2018 heeft de vrouw eenzijdig de contact stopgezet. Na interventie van de advocaat van de man is contactregeling weer hervat. Vlak voor Kerst 2018 heeft de vrouw de contactregeling weer stopgezet.

2.5.

De man heeft de vrouw daarop in gedagvaard in kort geding. Partijen hebben ter mondelinge behandeling in kort geding, gehouden op 9 januari 2019, afspraken gemaakt, op grond waarvan [minderjarige] (na een korte opbouw) vanaf 20 januari 2019 weer bij de man zou verblijven overeenkomstig de in voormelde beschikking van 12 december 2017 vastgelegde contactregeling. Inmiddels (na het weekend van 14 april 2019) heeft de vrouw de contactregeling weer stopgezet.

2.6.

Bij beschikking van deze rechtbank van 13 maart 2019, in de zaak met zaaknummer, C/03/259121 / FA RK 19-575, heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld om deel te nemen aan het hulptraject Kinderen uit de Knel en voorwaardelijk opdracht gegeven aan de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost-Nederland (hierna raad) om, indien het jeugdhulptraject niet wordt gestart of voortijdig wordt beëindigd, onderzoek te doen naar

- kort gezegd - de zorgregeling. In verband met het niet starten van dit traject, is de raad op 26 april 2019 met het onderzoek gestart.

3Het geschil

In conventie

3.1.

De man vordert op de daartoe aangevoerde gronden dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, bepaalt dat de vrouw haar volledige medewerking dient te verlenen aan de contactregeling tussen de man en [minderjarige] , waarbij de man wekelijks contact kan hebben met [minderjarige] van zondag 10.00 uur tot dinsdag voor school, dan wel tot dinsdag 10.00 uur wanneer er geen school is, alsmede gedurende de helft van alle vakanties en feestdagen, op verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag of dagdeel dat de vrouw met de nakoming van de contactregeling in gebreke blijft, met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure.

3.2.

De vrouw heeft verweer gevoerd conform de conclusie van antwoord.

In reconventie

3.3.

De vrouw vordert op de daartoe aangevoerde gronden dat de voorzieningenrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de zorgregeling zoals vastgelegd door de rechtbank in de beschikking van 12 december 2017, met zaaknummer C/03/232284/ FA RK 17-699, voorlopig schorst totdat de raad in de bodemzaak onderzoek heeft gedaan en advies heeft uitgebracht dan wel totdat de rechtbank in de bodemzaak uitspraak heeft gedaan, dan wel een zodanige voorziening te treffen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren, kosten rechtens.

4De beoordeling

In conventie en in reconventie

4.1.

De vorderingen in conventie en in reconventie lenen zich vanwege hun onderlinge verwevenheid en samenhang voor gezamenlijke behandeling.

4.2.

Uit de aard van de vorderingen volgt een voldoende spoedeisend belang.

4.3.

De man heeft nakoming gevorderd van de bij beschikking van deze rechtbank van 12 december 2017, met zaaknummer C/03/232284/ FA RK 17-699, vastgestelde zorgregeling.

4.4.

De standpunten van partijen staan haaks op elkaar en ter zitting is gebleken dat sprake is van een diepgeworteld wantrouwen van de vrouw in de man, dat aan constructieve communicatie en duurzame samenwerking in de weg staat. Het heeft er geen schijn van dat partijen nu en op korte termijn tot een (begin van) oplossing van deze problematiek kunnen komen. De door de vrouw gestelde uitlating op 10 april 2019 van [minderjarige] jegens haar (“Papa was me aan het kietelen en toen kwam zijn vinger in mijn vagina.” ) leidt opnieuw tot een fors gebrek aan vertrouwen van de vrouw in de man. De zorgen van de vrouw over mogelijk misbruik van [minderjarige] door de man zijn de basis van de beslissing van de vrouw de contacten van de man met [minderjarige] andermaal niet toe te staan, ook niet, zo heeft de vrouw ter zitting kenbaar gemaakt, als die contacten zouden worden begeleid door een professionele instantie.

4.5.

Een (impliciete) beschuldiging van seksueel misbruik kan niet anders worden gezien dan als een zeer ernstige beschuldiging. Verdenking van een dergelijk feit kan ver strekkende gevolgen hebben, niet alleen strafrechtelijk, maar ook familierechtelijk in die zin dat dit kan leiden tot (tijdelijke) beëindiging van een zorgregeling. Daarnaast spelen verschillende belangen in dit opzicht een belangrijke rol: het recht van de man om zijn recht op ‘family life’, zoals verwoord in artikel 8 EVRM, te verwerkelijken, het belang van de vrouw om het kind in veiligheid en gezondheid op te voeden en uiteraard het recht van [minderjarige] om in veiligheid op te groeien en regelmatig contact met de man te hebben.

4.6.

Het recht van de man op contact met [minderjarige] is vastgesteld bij genoemde beschikking van 12 december 2017. De vrouw is in beginsel gehouden haar medewerking te verlenen aan die regeling. Dat is slechts anders indien blijkt dat er zwaarwegende omstandigheden zijn, die maken dat, gelet op het in het geding zijnde belang van [minderjarige] , nakoming van de overeengekomen regeling in redelijkheid niet van de vrouw kan worden gevergd.

4.7.

Tegen deze achtergrond overweegt de voorzieningenrechter als volgt.

4.8.

De voorzieningenrechter heeft op grond van de hem ter beschikking gestelde informatie onvoldoende concrete aanwijzingen dat sprake zou zijn (geweest) van seksueel misbruik van [minderjarige] door de man. De vrouw heeft, mede bezien in het licht van hetgeen de man daartegen heeft aangevoerd, daarmee onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van zwaarwegende omstandigheden die met zich brengen dat als ordemaatregel dient te worden beslist dat [minderjarige] met het oog op haar veiligheid voorlopig geen contact met de man kan hebben. Daarmee ligt de reconventionele vordering reeds voor afwijzing gereed.

De voorzieningenrechter overweegt in dit verband dat de vrouw weliswaar stelt aangifte te hebben gedaan van seksueel misbruik van [minderjarige] door de man, maar op basis van een dergelijke eenzijdige verklaring is nog niet aannemelijk dat daarvan daadwerkelijk sprake is geweest. Voorts heeft de vrouw nog aangevoerd dat [minderjarige] verhoord zal worden in de speciale verhoorkamer van de zedenpolitie en dat er met het oog hierop in de aanloop naar dat verhoor vanwege het risico van beïnvloeding geen contact tussen de man en [minderjarige] mag zijn. Die stelling wordt verworpen, aangezien deze in de gegeven omstandigheden niet aan de uitoefening van het fundamentele recht van omgang van de man en van [minderjarige] met elkaar in de weg kan staan. Daarbij komt nog dat niet is toegelicht wanneer dat verhoor zal plaatsvinden. De vrouw heeft verder nog naar voren gebracht dat de gemeente en Veilig Thuis tegen haar hebben gezegd dat zij [minderjarige] niet meer naar de man moest laten gaan, althans dat zij haar dit hebben geadviseerd of in ieder geval haar steunen in die beslissing. Waar de vrouw haar beslissing hiermee objectief wenst te onderbouwen of rechtvaardigen, slaagt zij daarin niet. De voorzieningenrechter wijst op de door de man overgelegde e-mail van Veilig Thuis aan de man van 6 mei 2019, waarin Veilig Thuis aangeeft ‘op dit moment’ geen uitspraak te doen over de vraag of het voor [minderjarige] veilig is om bij de man te verblijven en dat het in de tussentijd aan de vrouw is om de inschatting te maken of zij het bij de man veilig vindt. Gelet hierop is de grondslag aan de betreffende stelling van de vrouw komen te ontvallen. De vrouw heeft verder nog gesteld dat [minderjarige] inmiddels ook nog andere en vergaande zorgelijke uitspraken heeft gedaan die kunnen duiden op seksueel misbruik. Aangezien de vrouw heeft gesteld daarover in verband met het politieonderzoek niet te kunnen uitweiden, passeert de voorzieningenrechter deze stelling als niet onderbouwd.

4.9.

Daarmee is dan aan de orde de vraag hoe – met vooropstelling van de belangen van [minderjarige] – vormgegeven kan worden aan het contact tussen haar en de man.

4.10.

Uit de stellingen van de man in de dagvaarding blijkt dat partijen in ieder geval sinds 2017 met elkaar procederen over de contactregeling van de man met [minderjarige] . Ondanks dat in de beschikking van 12 december 2017 een duidelijke regeling is vastgelegd, zijn partijen er niet in geslaagd om deze structureel te laten verlopen. Dat komt, omdat de vrouw sedertdien bij herhaling de regeling heeft stopgezet. Als de regeling vervolgens weer werd hervat, ging het weer mis doordat de vrouw de regeling weer stopzette. Ook nu heeft de vrouw de regeling weer beëindigd. De reden, die de vrouw daarvoor heeft opgegeven, is, zoals hiervoor is overwogen, in dit kort geding niet aannemelijk geworden. Er is geen grond voor een tijdelijk verbod aan de man op contact met [minderjarige] .

4.11.

De voorzieningenrechter beantwoordt de onder 4.9. opgeworpen vraag als volgt. Met het oog op de belangen van [minderjarige] , die gezien het bepaalde in artikel 3 Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) de eerste overweging dienen te vormen, zal de voorzieningenrechter de vordering toewijzen op de wijze als hierna bepaald.

Bij de vrouw was al weinig draagvlak voor contact tussen de man en [minderjarige] . Dit draagvlak lijkt thans volledig te ontbreken. Daartegenover staat de wens van de vader tot contact. Dit leidt tot steeds verdergaande fricties en steeds verder toenemend wantrouwen tussen de ouders. [minderjarige] staat daar tussenin. Sprekend in dit verband acht de voorzieningenrechter de stelling van de man ter zitting dat [minderjarige] ‘muurvast zit tussen de ouders’. De uitlatingen van [minderjarige] , die zij volgens de man en de vrouw doet, duiden op een groot loyaliteitsconflict. De voorzieningenrechter acht deze situatie fors zorgelijk voor (de sociaal-emotionele ontwikkeling van) [minderjarige] . Op de wijze zoals het in ieder geval sinds 2017 is gegaan, kan zij niet op een onbelaste manier contact hebben met de man en vinden er steeds onderbrekingen plaats in die contacten. Om dit patroon te doorbreken dient er een solide basis te worden gelegd voor structureel contact tussen de man en [minderjarige] , waarbinnen de ouders (en dus ook de vrouw) over en weer het contact van [minderjarige] met de andere ouder bevorderen. Als [minderjarige] in de gegeven omstandigheden, waarin de bereidheid van de vrouw om mee te werken aan omgang met de man inmiddels tot onder het nulpunt is gezakt, op basis van de regeling van 12 december 2017 weer contact met de man zal hebben, is de kans niet onaanzienlijk dat dit contact, voor zover dat al tot stand zal komen, binnen afzienbare tijd weer tot problemen zal leiden. [minderjarige] is daarvan dan het slachtoffer, alleen al vanwege alle onduidelijkheid, onrust en belasting die dit met zich zal brengen.

Het voorgaande leidt ertoe dat de voorzieningenrechter het in de gegeven omstandigheden in het belang van [minderjarige] acht dat de contacten van de man met haar voorlopig worden begeleid. De man is op die manier in staat te laten zien dat hij op een voor [minderjarige] veilige manier contact met haar kan hebben, terwijl de vrouw het vertrouwen in de man als vader van [minderjarige] kan herstellen. Niet in de laatste plaats kan [minderjarige] dan op een rustige en voor haar duidelijke manier contact met de man hebben. Bij dit oordeel heeft de voorzieningenrechter waarde gehecht aan de stelling van de man ter zitting in voorkomend geval open te staan voor voorlopig begeleid contact.

De begeleiding kan plaatsvinden door aXnaga. De ouders zullen zich tot aXnaga dienen te wenden. aXnaga zal vervolgens over haar bevindingen tijdens de begeleiding contact kunnen hebben met de raad, die een en ander zal kunnen meenemen in zijn onderzoek en advies in de bodemzaak.

De vrouw heeft ter zitting gesteld niet aan contact tussen de man en [minderjarige] , ook niet aan begeleid contact, te zullen meewerken. Gelet hierop acht de voorzieningenrechter een dwangsom als prikkel tot nakoming op zijn plaats, zodat aan de veroordeling van de vrouw een dwangsom zal worden verbonden van € 250,- per dag of dagdeel dat de vrouw nalaat aan de veroordeling te voldoen, met een maximum van € 10.000,-.

4.13.

Resumerend zal het mindere van de vordering van de man worden toegewezen, in die zin dat een begeleide omgangsregeling zal worden vastgesteld, en dat de vrouw zal worden veroordeeld hieraan mee te werken, een en ander op de wijze als hierna bepaald. Daarmee zal de vordering van de vrouw worden afgewezen

4.14.

Aangezien partijen ex-partners zijn, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in dier voege dat partijen hun eigen kosten dragen.

5De beslissing

De voorzieningenrechter:

In conventie

5.1.

bepaalt dat de omgangsregeling tussen [minderjarige] en de man voorlopig, totdat daarover in de bodemprocedure met zaaknummer C/03/259121 / FA RK 19-575 nader beslist, zal plaatsvinden onder begeleiding van Xonar/aXnaga, of een andere door beide ouders in samenspraak aangewezen organisatie, waarbij de invulling van de begeleide omgangsregeling wordt overgelaten aan Xonar/aXnaga;

5.2.

veroordeelt de vrouw haar volledige medewerking te verlenen aan de onder 5.1. genoemde contactregeling tussen de man en [minderjarige] , op verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag of dagdeel dat de vrouw met de nakoming van de contactregeling in gebreke blijft, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 10.000,-;

5.3.

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

5.4.

compenseert de kosten van deze procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

In reconventie

5.5.

wijst af de gevorderde voorzieningen.

5.6.

compenseert de kosten van deze procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Dit vonnis is gewezen door mr. P.H. Brandts, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.

MK



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733