Gerechtshof 's-Hertogenbosch 25-06-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:2272

Datum publicatie26-06-2019
Zaaknummer200.227.438_01
ProcedureHoger beroep
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
Formele relatiesEinduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2020:1524
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenErfrecht; Verdeling
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Verdeling nalatenschap. Tussen partijen staat vast dat executeur heeft bewerkstelligd dat woning erflaatster van zich daarin bevindende inboedel is ontdaan. Over wijze waarop dit is gebeurd verschillen standpunten partijen aanzienlijk, waarbij zij elkaar over en weer betichten van leugenachtige verklaringen. Executeur stelt dat inboedel in overleg met erfgenamen is afgevoerd door Stichting Afrika, dus al is verdeeld. Erfgenamen betwisten dit. Executeur krijgt bewijsopdracht.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht

zaaknummer 200.227.438/01

arrest van 25 juni 2019

in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant,

advocaat: mr. H.C. Egger-van Oppen te Vierlingsbeek,

tegen:

1 [geïntimeerde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,

2. [geïntimeerde 2],

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerden,

advocaat: mr. B.I. van Vugt te Roosendaal,

3 [geïntimeerde 3] ,

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde,

advocaat: mr. B.J. Driessen te Nijmegen,

4 [geïntimeerde 4] ,

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde,

advocaat: mr. H.M.A. van den Boogaard te Uden,

5 [geïntimeerde 5] ,

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde,

niet verschenen,

op het bij exploot van dagvaarding van 8 november 2017 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, tussen partijen gewezen vonnis van 11 oktober 2017.

1Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/313797 / HA ZA 16-681)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 1 maart 2017.

2Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding in hoger beroep van 8 november 2017;

- het op 28 november 2017 tegen geïntimeerde sub 5 verleende verstek;

- de memorie van grieven van appellant van 16 januari 2018 met producties;

- de memorie van antwoord van geïntimeerden sub 1 en 2 van 27 maart 2018 met producties;

- de memorie van antwoord van geïntimeerde sub 3 van 27 maart 2018;

- de memorie van antwoord van geïntimeerde sub 4 van 27 maart 2018 met een productie.

Appellant en geïntimeerden sub 1 tot en met 4 hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3De beoordeling

3.1

In navolging van partijen en de rechtbank zal het hof partijen verder bij hun voornaam aanduiden:

appellant: [appellant]

geïntimeerde sub 1 [geïntimeerde 1]

geïntimeerde sub 2 [geïntimeerde 2]

geïntimeerde sub 3 [geïntimeerde 3]

geïntimeerde sub 4 [geïntimeerde 4]

geïntimeerde sub 5 [geïntimeerde 5] .

In eerste aanleg waren [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] eisers in conventie, verweerders in reconventie, en [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie.

[appellant] en [geïntimeerde 5] zijn in eerste aanleg niet verschenen.

3.2

De vaststelling van de feiten in het vonnis waarvan beroep onder 2. is niet bestreden, zodat het hof ook in hoger beroep hiervan uitgaat. Deze vaststelling luidt als volgt (met enkele kleine aanpassingen):

  1. [appellant] , [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] , [geïntimeerde 4] en [geïntimeerde 5] zijn kinderen van wijlen [de erflaatster] (erflaatster). Erflaatster is op 4 mei 2014 overleden te Helmond. Erflaatster was gehuwd met [overleden echtgenoot van de erflaatster] , welk huwelijk werd ontbonden door zijn overlijden op 23 februari 1997. Uit dit huwelijk werden acht kinderen geboren, te weten de partijen bij deze procedure en twee voor-overleden kinderen.

  2. Bij testament van 27 april 2004 heeft erflaatster haar kinderen tot enige erfgenamen benoemd. De kinderen zijn tezamen en voor gelijke delen erfgenamen in de nalatenschap van erflaatster. De kinderen hebben de nalatenschap aanvaard.

  3. Verder is in het testament bepaald dat [appellant] tot executeur wordt benoemd. Op 1 augustus 2014 heeft [appellant] middels een verklaring beëindiging executeursbenoeming zijn taak als executeur overgedragen aan de Stichting executele en bewind [de stichting] Notarissen c.s. (de Stichting). Op diezelfde dag heeft [appellant] rekening en verantwoording als executeur afgelegd.

  4. Door de Stichting is een boedelbeschrijving opgesteld.
    Uit de boedelbeschrijving blijkt dat onder meer de volgende bestanddelen tot de nalatenschap behoorden:
    a. een woonhuis aan de [adres] te [plaats] ;

b. de inboedelgoederen;

c. bankrekeningen, bestaande uit:

- een betaalrekening bij de ING-bank;
- een spaarrekening bij de ING-bank;

d. een levensverzekeringspolis bij ASR;

e. de op de woning rustende hypothecaire geldleningen.

5. Het woonhuis is inmiddels verkocht. Met de verkoopopbrengst daarvan zijn de hypothecaire geldleningen afgelost en zijn de overige kosten voldaan. Het nadien resterende geldbedrag staat in depot bij [de stichting] Notarissen (hierna: de notaris). De levensverzekeringpolis is tot uitkering gekomen en het uitgekeerde bedrag is op een onder c. genoemde bankrekening gestort. De onder c. genoemde bankrekeningen zijn opgeheven en de saldi zijn overgemaakt naar de derdengeldrekening van de notaris. Op 23 augustus 2016 bedroeg het saldo op de derdengeldrekening € 100.572,81.

6. Partijen hebben tot op heden geen volledige overeenstemming weten te krijgen over de verdeling van de nalatenschap.

3.3

Bij dagvaarding van 7 oktober 2016 hebben [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] de onderhavige procedure tegen de andere erfgenamen aanhangig gemaakt. In deze procedure vorderen zij de verdeling van de nalatenschap van erflaatster op de wijze als in die dagvaarding omschreven. [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] hebben ieder een daarvan afwijkende verdeling voorgesteld, waarbij met name het aandeel van [appellant] in de nalatenschap op een lager bedrag uitkomt en daardoor hun eigen aandeel op een hoger bedrag dan door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] vermeld.

3.4

Bij tussenvonnis van 1 maart 2017 heeft de rechtbank een comparitie van partijen bepaald, die op 6 juli 2017 heeft plaatsgevonden.

Bij eindvonnis van 11 oktober 2017 heeft de rechtbank de omvang van de nalatenschap en de verdeling ervan als volgt vastgesteld:

“4.14. De rechtbank is van oordeel dat de nalatenschap niet alleen het saldo op de derdengeldrekening van de notaris omvat, maar ook de vorderingen van de boedel op [appellant] en de waarde van de aan [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] toegedeelde goederen. De rechtbank zal er bij de verdere berekening van uitgaan dat dat het saldo op de derdengeldrekening conform de opgave van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] € 100.572,81 bedraagt. De vordering van de boedel op [appellant] bedraagt € 19.049,12 (geldlening € 9.359,= + geldopnamen € 640,12 + aan [appellant] toegedeelde goederen € 9.050,=). De waarde van de aan [geïntimeerde 2] toegedeelde goederen bedraagt € 25,=. De waarde van de aan [geïntimeerde 3] toegedeelde goederen bedraagt € 125,=. De waarde van de aan [geïntimeerde 4] toegedeelde goederen bedraagt nihil. Uit het voorgaande volgt dat het saldo van de nalatenschap € 119.771,93 bedraagt.

4.15.

In dit saldo heeft ieder van de erven een aandeel van 1/6. Dat is een bedrag van
€ 19.961,99 (afgerond). Met toepassing van artikel 3:184 lid 1 BW wordt het bedrag van
€ 19.049,12 dat [appellant] aan de boedel verschuldigd is, toegerekend op zijn aandeel in de nalatenschap.

 [appellant] heeft recht op € 19.961,99 verminderd met het aan hem toegerekende deel van de vordering van de boedel ad € 19.049,12, zodat [appellant] per saldo zal ontvangen € 912,87.

 [geïntimeerde 3] heeft recht op € 19.961,99 verminderd met de aan haar toegedeelde goederen ad € 125,=, zodat [geïntimeerde 3] per saldo zal ontvangen € 19.836,99.

 [geïntimeerde 2] heeft recht op € 19.961,99 verminderd met de aan haar toegedeelde goederen ad € 25,=, zodat [geïntimeerde 2] per saldo zal ontvangen € 19.936,99.

 [geïntimeerde 4] , [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 5] hebben ieder recht op € 19.961,99.”

De rechtbank heeft dienovereenkomstig beslist en de proceskosten vanwege de familierelatie van partijen tussen hen gecompenseerd.

3.5

Tegen het eindvonnis van 11 oktober 2017 heeft [appellant] acht grieven aangevoerd en gevorderd, samengevat, verdeling van het saldo van de nalatenschap (waarmee hij doelt op het bedrag van € 100.572,81) in zes gelijke delen, zodat iedere erfgenaam € 16.762,14 ontvangt, en veroordeling van geïntimeerden tot betaling van hetgeen zij meer hebben ontvangen dan waarop zij recht hebben, met veroordeling van geïntimeerden in zijn daadwerkelijk gemaakte proceskosten.

In hun memories van antwoord hebben [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] , en [geïntimeerde 4] ieder de grieven van [appellant] bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het eindvonnis van 11 oktober 2017. Dat betekent dat zij geen andere verdeling wensen dan in dat vonnis is opgenomen.

3.6

Met zijn eerste grief voert [appellant] aan dat de rechtbank de vorderingen van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] niet volledig in het vonnis heeft overgenomen, aangezien de laatste volzin van het eerste onderdeel van die vorderingen in het vonnis ontbreekt. De formulering van de vorderingen in de inleidende dagvaarding die nadien niet zijn gewijzigd, in samenhang met het feit dat [geïntimeerde 4] en [geïntimeerde 3] (aanvankelijk) weigerden hem een exemplaar van hun conclusies te verstrekken, hebben hem ertoe gebracht geen verweer te voeren, aldus [appellant] . [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] , en [geïntimeerde 4] hebben de grief bestreden.

3.7

Deze grief wordt verworpen. In eerste aanleg is door alle verschenen partijen de verdeling van de nalatenschap aan de orde gesteld. De rechtbank is op de door hen aangevoerde stellingen en verweren ingegaan en heeft op basis van de beoordeling daarvan uiteindelijk de verdeling van de nalatenschap vastgesteld. Zo gaat dat in verdelingszaken. Wanneer [appellant] had willen bewerkstelligen dat in eerste aanleg ook zijn argumenten daarbij betrokken zouden worden, had hij het verstek kunnen zuiveren. Dat is daarvoor de aangewezen weg. Wanneer hij een ander processueel beleid voert, is dat zijn eigen verantwoordelijkheid.

3.8

Grief 2 betreft het bedrag van € 9.359,= dat de rechtbank heeft aangemerkt als door [appellant] van erflaatster geleend en niet aan haar terugbetaald, waardoor de boedel ter hoogte van dit bedrag een vordering op [appellant] heeft (r.o. 4.8). Volgens [appellant] gaat het bij vier bedragen van in totaal € 619,97 om schenkingen die niet in de nalatenschap behoeven te worden ingebracht, om acht bedragen van in totaal € 889,32 aan bedragen die hij voor erflaatster heeft uitgegeven en om zes leningen van in totaal € 7.394,94 die op een bedrag van € 710,= na geheel aan erflaatster zijn terugbetaald. Alleen dit bedrag van € 710,= zou hij aan de boedel moeten vergoeden, aldus [appellant] .

3.9

Volgens [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] gaat het bij alle posten om bedragen die [appellant] van erflaatster heeft geleend en dat hij deze niet heeft terugbetaald. Zij stellen zich op het standpunt dat de verklaringen van [appellant] dat hij genoemde bedragen als schenkingen heeft ontvangen c.q. voor erflaatster heeft uitgegeven en dat hij geleende bedragen heeft terugbetaald niet geloofwaardig zijn. Volgens hen betreffen alle bedragen leningen waarop niets is terugbetaald. [geïntimeerde 4] heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat de stellingen van [appellant] niet geloofwaardig zijn en deze gemotiveerd bestreden, terwijl ook [geïntimeerde 3] de uitleg van [appellant] betwist.

3.10

Het hof overweegt hierover het volgende. In de dagvaarding in eerste aanleg hebben [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] 19 posten vermeld waarvan zij hebben gesteld dat de som daarvan, € 9.359,24, met het aandeel van [appellant] in de nalatenschap verrekend moet worden, omdat het bedragen betreft die hij van erflaatster heeft geleend en niet terugbetaald. Bij memorie van grieven heeft [appellant] dienaangaande gesteld dat een achttal posten (van in totaal € 889,32) uitgaven betreft die ten bate van erflaatster zijn gedaan of door haar als kostenvergoeding aan hem zijn betaald. Van een viertal posten (tot in totaal € 619,97) heeft hij gesteld dat het schenkingen betreft. Hoewel geïntimeerden deze stellingname van [appellant] hebben betwist, is het hof van oordeel dat die betwisting deels onvoldoende is gemotiveerd. Met betrekking tot de drie betalingen aan Innogames is niet onaannemelijk dat deze uit dank voor verleende diensten zijn voldaan en dus als schenkingen (€ 119,97). Tot dat bedrag zal het hof [appellant] volgen in zijn verweer. Ook van het bedrag van € 889,32 is het hof van oordeel dat hetgeen geïntimeerden hebben aangevoerd niet voldoende is om de verklaring die [appellant] daarvoor geeft te weerleggen. Zo is bijvoorbeeld niet gesteld dat onder de roerende goederen die tot de nalatenschap behoorden geen verticuteermachine of e-reader is aangetroffen. Het hof is dan ook van oordeel dat voor een bedrag van € 1.009,29 moet worden aangenomen dat het betalingen van erflaatster aan [appellant] of ten bate van erflaatster betreft die hij niet terug hoefde te betalen. Wanneer deze bedragen schenkingen en/of onkostenvergoedingen betreffen, zijn zij niet van belang voor de verdeling van de nalatenschap aangezien zij in dat geval niet tot de nalatenschap zijn gaan behoren. Het was aan erflaatster zelf om te bepalen op welke wijze zij haar geld wil besteden.

3.11.

[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben aan hun vordering inzake de verdeling van de nalatenschap wat dit onderdeel betreft ten grondslag gelegd dat het karakter van de betalingen anders is dan [appellant] heeft verklaard en dat het bij alle elf posten die samen deze twee bedragen vormen gaat om leningen van erflaatster aan [appellant] die hij niet aan haar heeft terugbetaald. Dat hiervan sprake is, is door [appellant] in hoger beroep voldoende gemotiveerd betwist. Dat betekent dat het aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] , als de partij die zich beroept op het rechtsgevolg van het door hen gestelde karakter van leningen, is om te bewijzen dat dit het geval is. Dat bewijs hebben zij tot dusver niet geleverd. Het hof zal hen tot bewijslevering toelaten. Wanneer [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in dit bewijs slagen, staat daarmee vast dat de bedragen van € 119,97 en € 889,32 als niet terugbetaalde leningen in mindering strekken op het aandeel van [appellant] in de nalatenschap.

3.12.1.

Naast deze elf posten noemen [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in de inleidende dagvaarding nog acht posten tot een totaalbedrag van € 8.349,95. Dat [appellant] deze bedragen heeft ontvangen en/of uitgegeven, is door hem niet betwist. Voor zeven van deze posten geeft hij bij memorie van grieven een verklaring. Van de post van € 455,00 (Interpoint Computers [vestigingsnaam] , 25 oktober 2011) geeft [appellant] geen verklaring, noch betwist hij dat het een uitgave betreft ten laste van het vermogen van erflaatster waardoor hij is gebaat en die hij moet terugbetalen. Dit bedrag moet dus in elk geval in mindering worden gebracht op zijn aandeel in de nalatenschap.

3.12.2.

Van één post van € 500,= (betaling op 22 maart 2011) stelt [appellant] dat het een schenking betreft, hetgeen geïntimeerden betwisten. Nu [appellant] erkent dat dit bedrag uit het vermogen van erflaatster komt, maar hij zich erop beroept dat het een schenking betreft met als rechtsgevolg dat hij dit niet hoeft terug te betalen, ligt het op de weg van [appellant] om te bewijzen dat dit bedrag ten titel van schenking aan hem is betaald. Dat dit blijkt uit de omschrijving op de overschrijving is niet gesteld en gelet op de omstandigheid dat [appellant] heeft erkend meerdere bedragen van een vergelijkbare omvang als lening te hebben ontvangen, is voorshands niet aannemelijk dat deze post een schenking betreft. Wanneer [appellant] stelt dat deze betaling een schenking betreft, is het naar het oordeel van het hof aan hem om zulks te bewijzen.

3.12.3.

Van de overige zes posten (in totaal € 7.394,95) erkent [appellant] dat het leningen betreft. Bij memorie van grieven stelt hij dat hij dit bedrag op € 710,= na contant heeft terugbetaald aan erflaatster. Volgens [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] , daarin bijgevallen door [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] , heeft [appellant] niets terugbetaald zodat het totale bedrag van € 7.394,94 in mindering strekt op diens aandeel in de nalatenschap. Nu gemotiveerd is betwist dat [appellant] deze leningen volledig heeft terugbetaald, is het aan hem om bewijs van de terugbetalingen te leveren. Dat bewijs heeft hij vooralsnog niet geleverd, zodat het hof hem tot bewijslevering zal toelaten. Wanneer hij erin slaagt het gevraagde bewijs te leveren, vallen deze bedragen buiten de nalatenschap.

3.13

De grieven 3, 4 en 5 betreffen de inboedel. Wat de waarde van de inboedel aangaat is de rechtbank uitgegaan van een bedrag van € 9.200,=. Dit bedrag is opgenomen in de boedelbeschrijving die door de Stichting als opvolgend executeur is opgesteld onder de vermelding dat dit de waardering is die de erfgenamen op 11 december 2014 in onderling overleg hebben vastgesteld. De juistheid van deze vermelding is op zich niet betwist. Naar het oordeel van het hof dienen de erfgenamen thans aan deze waardering gehouden te worden. Gesteld noch gebleken is dat deze waardering nadien door de erfgenamen is bijgesteld.

3.14

Vervolgens is de vraag op welke wijze de inboedel is verdeeld. Volgens [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] heeft [geïntimeerde 2] inboedelgoederen ter waarde van € 25,= ontvangen en [geïntimeerde 3] inboedelgoederen ter waarde van € 125,=, in totaal € 150,= zodat het resterende bedrag van € 9.050,= aan [appellant] moet worden toegerekend. Volgens [appellant] is dat onjuist aangezien hij behalve een televisie en een beeldje niets uit de inboedel heeft ontvangen. In overleg met alle erfgenamen is alles verder opgehaald door iemand van de Stichting Afrika, aldus [appellant] . Volgens [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 4] is deze voorstelling van zaken onjuist.

3.15

Het hof overweegt hierover het volgende. Tussen partijen staat vast dat [appellant] in zijn hoedanigheid van executeur heeft bewerkstelligd dat de woning van erflaatster van de zich daarin bevindende inboedel is ontdaan. Over de wijze waarop dit is gebeurd, verschillen de standpunten van partijen aanzienlijk, waarbij zij elkaar over en weer betichten van leugenachtige verklaringen. Wat daar ook van zij: [appellant] had de beschikking over de inboedel en stelt dat deze in overleg met alle erfgenamen is afgevoerd. Daarmee beroept hij zich erop dat de verdeling van de inboedel met instemming van de erfgenamen heeft plaatsgevonden, met als gevolg dat de inboedel in de verdere verdeling van de nalatenschap geen rol meer speelt. Dit standpunt is gemotiveerd betwist, zodat het aan hem is zijn lezing te bewijzen. Het hof zal [appellant] hiertoe in de gelegenheid stellen. Wanneer hij erin slaagt dit bewijs te leveren, slagen zijn grieven op dit punt en kan het eindvonnis van 11 oktober 2017 niet in stand blijven ten aanzien van het toerekenen aan [appellant] van een bedrag van € 9.050,= vanwege aan hem toebedeelde goederen. Slaagt hij niet in dit bewijs dan blijft het vonnis op dit onderdeel in stand, aangezien de overige partijen hierover zelf geen andere beslissing wensen dan de rechtbank heeft genomen.

3.16

Grief 6 betreft het bedrag van € 640,12 waarvan de rechtbank als onweersproken heeft vastgesteld dat [appellant] het heeft onttrokken aan de boedel, zonder dat hij daarvoor toestemming had van alle erfgenamen. Op de grond dat [appellant] hiertoe niet bevoegd was, achtte de rechtbank hem verplicht om dit bedrag terug te betalen aan de boedel. Dit bedrag bestaat volgens de opgave van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in hun dagvaarding in eerste aanleg uit de volgende posten:

- overboeking € 35,=

- eten ziekenhuis € 21,97

- telefoonrekening € 277,=

- geldopname € 250,=

- tanken € 56,15.

In zijn toelichting op deze grief stelt [appellant] dat deze bedragen onkosten betreffen die hij als executeur heeft gemaakt en die hem volgens het testament vergoed moeten worden. Hierbij gaat hij uit van een bedrag van € 377,= aan telefoonkosten, zodat het totaal uitkomt op € 740,12. Het bedrag van € 250,= betreft volgens [appellant] schoonmaakkosten van de woning van erflaatster; hiervan heeft hij later nog € 92,= teruggestort op de rekening van de notaris. Het bewijs van de gemaakte kosten heeft hij aan de notaris ter hand gesteld, aldus [appellant] .

3.17

Naar aanleiding hiervan hebben [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] naar voren gebracht dat de erfgenamen akkoord waren met een bedrag van € 100,= aan telefoonkosten en dat de overige posten, in totaal € 640,12, door hen zijn betwist en door [appellant] niet zijn onderbouwd als kosten die hij ten laste van de boedel kon brengen. Ook [geïntimeerde 4] en [geïntimeerde 3] hebben betwist dat de opgevoerde kosten, afgezien het al in aanmerking genomen bedrag van € 100,= aan telefoonkosten, als kosten van de executeur ten laste van de boedel gebracht kunnen worden.

3.18

Het hof stelt vast dat [appellant] in de onderhavige procedure niet voldoende heeft onderbouwd dat hij als executeur ten behoeve van de nalatenschap kosten heeft gemaakt die het tussen de erfgenamen overeengekomen bedrag van € 100,= te boven gaan. Van bewijsstukken die naar de notaris zijn gegaan is in deze procedure verder niet gebleken. Ook overigens heeft [appellant] de desbetreffende bedragen onvoldoende onderbouwd zodat de rechtbank terecht het bedrag van € 640,12 ten laste van het aandeel van [appellant] heeft gebracht. Grief 6 wordt daarom verworpen.

3.19

Grief 7 betreft de verdere afwikkeling van de procedure die aan de orde komt na de bewijslevering als hiervoor vermeld en is mede afhankelijk van het resultaat daarvan. Dat geldt ook voor de proceskosten.

3.20

Met grief 8 maakt [appellant] er bezwaar tegen dat de rechtbank toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 3:184 BW. Deze bepaling houdt onder meer in dat bij een verdeling ieder der deelgenoten kan verlangen dat op het aandeel van een andere deelgenoot wordt toegerekend hetgeen deze aan de gemeenschap verschuldigd is. Volgens [appellant] hebben [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in hun dagvaarding in eerste aanleg een dergelijk verlangen niet kenbaar gemaakt. Naar aanleiding hiervan hebben [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] er in hun memorie van antwoord terecht op gewezen dat de conclusie van eis in reconventie van [geïntimeerde 3] een dergelijk verlangen wel inhoudt. Dit betekent dat de rechtbank niet buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden. Op goede gronden is artikel 3:184 lid 1 BW toegepast, zodat grief 8 wordt verworpen.

3.21

Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

4De uitspraak

Het hof:

laat geïntimeerden sub 1 en 2 te bewijzen dat de elf posten die samen de bedragen van € 119,97 en € 889,32 vormen leningen van erflaatster aan [appellant] zijn;

laat appellant toe te bewijzen:

  • dat het hem op 22 maart 2011 betaalde bedrag van € 500,= een schenking is geweest;

  • dat hij de leningen van erflaatster ten bedrage van in totaal in totaal € 7.394,94 volledig aan haar heeft terugbetaald;

  • dat in overleg met alle erfgenamen de inboedel, op een enkel voorwerp na, geheel aan de Stichting Afrika ter beschikking is gesteld;

bepaalt, voor het geval partijen bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. R.J.M. Cremers als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;

verwijst de zaak naar de rol van 9 juli 2019 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) op woensdagen in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;

bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;

bepaalt dat de advocaat van geïntimeerden sub 1 en 2 en de advocaat van appellant ten minste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zullen opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;

houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, M.G.W.M. Stienissen en R.J.M. Cremers en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 25 juni 2019.

griffier rolraadsheer



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733