Rechtbank Zeeland-West-Brabant 07-06-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:2825

Datum publicatie25-06-2019
ZaaknummerC/02/359029 JERK 19-956
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsBreda
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet; Ondertoezichtstelling 1:254 e.v. BW
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Ondertoezichtstelling. Artikel 4.2.2, lid 1, Besluit Jeugdwet. Een snelle inzet van een jeugdzorgwerker is in deze zaak noodzakelijk. Bij de kinderrechter is niet bekend wanneer een jeugdzorgwerker daarvoor beschikbaar is. Betreurd wordt dat de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant (GI) niet op de zitting is verschenen om daarover een toelichting te geven. Om op korte termijn te kunnen toetsen of er daadwerkelijk snel uitvoering wordt gegeven aan de ondertoezichtstelling en de wettelijke termijnen door de GI in acht worden genomen wordt de toewijzing van het verzoek vooralsnog beperkt tot drie maanden.

Volledige uitspraak


beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht

Zittingsplaats: Breda

Zaakgegevens : C/02/359029/JE RK 19-956

datum uitspraak: 7 juni 2019

beschikking ondertoezichtstelling

in de zaak van

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NL,

hierna te noemen de Raad,

gevestigd te Breda,

betreffende

[naam] ,

geboren op [geboortedatum] te Breda,

hierna te noemen [minderjarige] .

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[belanghebbende 1] ,

hierna te noemen de moeder,

wonende te [woonplaats 1] ,

bijgestaan door mr. N.P.C.C. Langenberg, advocaat,

[belanghebbende 2] ,

hierna te noemen de vader,

wonende te [woonplaats 2] ,

bijgestaan door mr. J.A.M. Schoenmakers, advocaat,

De kinderrechter merkt als informant aan:

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,

hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI),

gevestigd te Roosendaal.

Het procesverloop


Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:

- het verzoek met bijlagen van de Raad van 24 mei 2019, ingekomen bij de griffie op 28 mei 2019;

- de brief met bijlagen van mr. Schoenmakers van 6 juni 2019;

- de brief met bijlagen van mr. Langenberg van 6 juni 2019.

Op 7 juni 2019 heeft de kinderrechter de zaak op zitting met gesloten deuren behandeld. De kinderrechter heeft vervolgens mondeling uitspraak gedaan.

Gehoord zijn:

- de moeder, bijgestaan door haar advocaat

- de vader, bijgestaan door zijn advocaat

- een vertegenwoordigster van de Raad.

Opgeroepen en niet verschenen is:

- een vertegenwoordiger van de GI.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.

[minderjarige] woont bij de moeder.

Het verzoek


De Raad heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verzocht voor de duur van twaalf maanden.

Het standpunt van verzoeker

Ter onderbouwing van het verzoek is – samengevat – door de Raad het navolgende aangevoerd. Er is sprake van een bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] , vanwege de zorgen die gelegen zijn in de echtscheidingsproblematiek tussen de ouders en de zorgen over zijn sociaal-emotionele ontwikkeling. Er is geen sprake van onbelast contact tussen de vader en [minderjarige] waardoor het risico bestaat dat hij klem komt te zitten tussen zijn ouders. Daarnaast zijn de zorgen bij moeder over agressie, alcohol, en wapens betreffende de vader blijven bestaan, is er een verstoorde communicatie tussen ouders en heeft moeder geen vertrouwen in vader. Moeder is op dit moment onvoldoende bereid en in staat onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging weg te nemen en hulpverlening te accepteren, doordat zij niet met vader rond de tafel wil en daardoor de hulpverlening van Juzt niet van de grond komt. Daarbij hebben de ouders een verschillende visie ten aanzien van de situatie die haaks op elkaar staat. Hierdoor komen zij gezamenlijk, zonder hulpverlening, niet verder. Het is noodzakelijk dat een jeugdzorgwerker de belangen van [minderjarige] voorop stelt, zicht houdt op de situatie en de regie kan voeren.

De verwachting is dat de ouders de verantwoordelijkheid voor de verzorging en

opvoeding van [minderjarige] binnen een voor hem aanvaardbare termijn weer zelf kunnen

dragen.

Het standpunt van belanghebbenden

Door en namens de moeder is op de zitting naar voren gebracht dat een aantal zaken moeten worden verbeterd en het lukt de moeder niet om dit samen met de vader te doen. De moeder heeft veel wantrouwen ten opzichte van de vader door gebeurtenissen uit het verleden. De moeder is blij dat een jeugdzorgwerker wordt aangesteld die partijen kan helpen, die kan bemiddelen en zicht kan houden op de situatie. Het is goed dat een onafhankelijk derde een helpende hand biedt om duidelijk en goede afspraken te maken.

Door en namens de vader is op de zitting naar voren gebracht dat hij achter het verzoek van de Raad staat. Het contact tussen de ouders verloopt heel moeizaam/lastig en het is noodzakelijke dat hiervoor hulp wordt ingeschakeld.

De beoordeling

Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:

a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;

b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, lid 2, BW, in staat zijn te dragen.

Uit de overgelegde stukken en de behandeling op de zitting blijkt dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van de minderjarige [minderjarige] en dat een ondertoezichtstelling van hem noodzakelijk is. De kinderrechter deelt de zorgen van de Raad ten aanzien van de opvoedingsomgeving van [minderjarige] . Hij heeft geen onbelast contact met de vader, er is sprake van echtscheidingsproblematiek, een verstoorde oudercommunicatie en de ouders hebben geen vertrouwen in elkaar. De moeder heeft veel zorgen over de vader, wat van invloed is op het contact tussen de vader en [minderjarige] . De zorgen die de door de moeder worden geuit zijn in de afgelopen periode niet afgenomen.

De ouders zijn onvoldoende bereid en in staat om onder eigen verantwoordelijkheid de (ontwikkelings)bedreiging weg te nemen en daadwerkelijk hulpverlening te accepteren. Dit blijkt uit het feit dat de vrijwillig ingezette hulpverlening vanuit Juzt niet van de grond is gekomen. Een gedwongen kader is noodzakelijk om de benodigde hulpverleningstrajecten te kunnen starten en/of voort te zetten en zicht te houden op de verdere ontwikkelingen van [minderjarige] .

Gelet op het bovengenoemde is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de gronden voor een ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 1:255, eerste lid, van het BW. De kinderrechter acht het noodzakelijk dat de GI betrokken is binnen het dwangkader van de ondertoezichtstelling zodat de GI de situatie kan monitoren en (waar nodig) de regie kan voeren. De kinderrechter acht het van belang dat er aandacht is voor de positie van de minderjarige en dat zijn belangen voorop worden gezet. De ouders moeten in een gedwongen kader gaan leren om de onderlinge strijd te staken en om met elkaar te communiceren op ouderniveau. [minderjarige] mag niet langer belast worden met de strijd tussen de ouders. Zij zijn het bovendien eens met het verzoek van de Raad. Het verzoek van de Raad kan dan ook worden toegewezen. Daarbij is het noodzakelijk dat er onmiddellijk na de toewijzing een start wordt gemaakt met de uitvoering van de ondertoezichtstelling.

Een ondertoezichtstelling is een zware maatregel en wordt alleen uitgesproken wanneer een kinderrechter van oordeel is dat er ernstige zorgen zijn om de minderjarige(n). Ook in deze zaak zijn er zeer forse zorgen en het zou schadelijk zijn voor de ontwikkeling van [minderjarige] wanneer er niet op korte termijn passende, gedwongen, hulp wordt ingeschakeld. Ook dient in deze zaak, gezien de conflicten tussen ouders, stevige regie gevoerd te worden. Ondanks de voornoemde (ernstige) zorgen is het onduidelijk wanneer er daadwerkelijk uitvoering gegeven gaat worden aan de, ook door ouders gewenste, ondertoezichtstelling. De GI is echter niet op de zitting verschenen. Ook schriftelijk is van de GI geen informatie ontvangen over de (aanvraag van de) hulpverlening door haar aan [minderjarige] en zijn ouders. De kinderrechter is dan ook niet bekend vanaf wanneer een jeugdzorgwerker in deze zaak beschikbaar zal worden gesteld. Dit is al met al een betreurenswaardige gang van zaken. De kinderrechter wijst de GI uitdrukkelijk op het bepaalde in artikel 4.2.2 van het Besluit Jeugdwet. In het eerste lid van dat artikel staat dat de GI binnen vijf werkdagen nadat zij is belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling en zij hiervan in kennis is gesteld, een jeugdzorgwerker aanwijst, waarbij het eerste contact plaatsvindt tussen de jeugdzorgwerker en de minderjarige en de met het gezag belaste ouders.

Om op korte termijn te kunnen toetsen of er daadwerkelijk snel uitvoering wordt gegeven aan de ondertoezichtstelling en de wettelijke termijnen door de GI in acht worden genomen, zal de duur van de maatregel vooralsnog worden beperkt tot drie maanden. Het resterende verzoek van de Raad zal worden aangehouden tot de hierna te noemen pro forma datum. Van de GI wordt verwacht dat er vóór die datum schriftelijk wordt aangegeven wat de stand van zaken is omtrent de ondertoezichtstelling. Daarnaast wordt van de Raad verwacht dat er vóór die datum schriftelijk wordt aangegeven of het resterend verzoek door hem wordt gehandhaafd. De betrokkenen krijgen vervolgens de kans om op dit schriftelijk stuk te reageren en aan te geven of zij een nadere zitting wensen. Indien alle betrokkenen het eens zijn, zou de zaak schriftelijk afgedaan kunnen worden.

Dit betekent dat als volgt zal worden beslist.

De beslissing


De kinderrechter:

stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Roosendaal, met ingang van 7 juni 2019 tot 7 september 2019;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

houdt het resterende verzoek van de Raad aan tot 7 augustus 2019 PRO FORMA, in afwachting van een bericht van de Raad en de GI, zulks met inachtneming van hetgeen in de beoordeling is overwogen;

houdt iedere verdere beslissing aan.

Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2019 door mr. W. Toekoen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier.

De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op

Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:

- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,

- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733