Rechtbank Zeeland-West-Brabant 04-06-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:2824

Datum publicatie25-06-2019
ZaaknummerC/02/358185 jerk 19-795
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsBreda
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet; Uithuisplaatsing 1:265a e.v. BW; Wachttijden
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Artikel 4.2.2, lid 1, Besluit Jeugdwet. Een snelle inzet van een jeugdzorgwerker is in deze zaak noodzakelijk. Tekort aan jeugdzorgwerkers bij de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant GI). Bij de Raad voor de Kinderbescherming is bekend dat door dat tekort er niet tijdig een jeugdzorgwerker beschikbaar is bij de GI. Betreurd wordt dat de Raad ondanks die wetenschap niet heeft willen voldoen aan het verzoek van de kinderrechter om op zoek te gaan naar een andere gecertificeerde instelling die wel tijdig een jeugdzorgwerker beschikbaar heeft. Daarnaast wordt betreurd dat er bij de GI sprake is van een wachtlijst voor jeugdzorgwerkers.

Volledige uitspraak


beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht

Zittingsplaats: Breda

Zaakgegevens : C/02/358185/JE RK 19-795

datum uitspraak: 4 juni 2019

beschikking ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing

in de zaak van

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NL,

hierna te noemen de Raad,

gevestigd te Breda,

betreffende

[naam] ,

geboren op [geboortedatum] te Breda,

hierna te noemen [minderjarige] .

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[minderjarige] , voornoemd,

[belanghebbende 1] ,

hierna te noemen de moeder,

wonende te Oosterhout,

[belanghebbende 2] ,

hierna te noemen de vader,

wonende te Oosterhout.

De kinderrechter merkt als informant aan:

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,

hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI),

gevestigd te Roosendaal.

Het procesverloop


Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:

- het verzoek met bijlagen van de Raad van 3 mei 2019, ingekomen bij de griffie op 6 mei 2019;

- de brief van de Raad van 7 mei 2019 met bijlage;

- de e-mail van de ouders van 8 mei 2019 met bijlage;

- het verkort proces-verbaal van de behandeling van de zitting met gesloten deuren op 13 mei 2019;

- de bij dat proces-verbaal als bijlage gevoegde pleitnota met producties, die door de ouders op de zitting is overgelegd.

Op 13 mei 2019 heeft de kinderrechter de zaak op zitting met gesloten deuren behandeld.

Gehoord zijn op 13 mei 2019:

  • de minderjarige [minderjarige] ,

  • de moeder,

  • de vader,

- een vertegenwoordigster van de Raad,

- een vertegenwoordigster van de GI.

Op 4 juni 2019 heeft de kinderrechter de zaak wederom op de zitting met gesloten deuren behandeld.

Gehoord zijn op 4 juni 2019:

- de minderjarige [minderjarige] ,

- een vertegenwoordigster van de Raad,

- een vertegenwoordigster van de GI.

Opgeroepen en niet verschenen op de zitting van 4 juni 2019 zijn:

- de moeder en de vader.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.

[minderjarige] woont bij de ouders, maar verblijft feitelijk bij haar vriend en zijn vader.

Het verzoek

De Raad heeft verzocht om [minderjarige] onder toezicht te stellen tot haar meerderjarigheid. Tevens is haar uithuisplaatsing verzocht voor de duur van vier weken in een voorziening voor pleegzorg.

Ter onderbouwing van het verzoek is – samengevat – door de Raad het navolgende aangevoerd. Er is sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging omdat [minderjarige] zich al maanden onttrekt aan het ouderlijk gezag en sterk aan het afglijden is. Er is sprake van een instabiele woonomgeving en ze kan haar (eind)examen niet doen. De ouders zijn op dit moment onvoldoende bereid en in staat onder eigen verantwoordelijkheid die bedreiging weg te nemen en hulpverlening te accepteren, omdat bij de ouders veel boosheid en verdriet is over de situatie rondom [minderjarige] . De Raad is van mening dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is.

Tevens is volgens de Raad een machtiging uithuisplaatsing voor [minderjarige] noodzakelijk, omdat teruggaan naar de ouders op dit moment niet wenselijk is. Er is veel strijd tussen haar en de ouders. Daarnaast is [minderjarige] heel duidelijk in haar wens om niet bij haar ouders te wonen. Zij wil op een neutrale plek aan haar zelfstandigheid gaan werken en is bang dat wonen bij haar ouders voor teveel stress zou zorgen. Gezien de verstoorde relatie tussen [minderjarige] en haar ouders is een plaatsing op een neutrale plek noodzakelijk. De aanmelding bij de zelfstandigheidstraining of kamertraining is nog niet gedaan. De periode dat [minderjarige] in het gezin van haar vriend moet overbruggen dient zo kort mogelijk te zijn om te voorkomen dat de relatie tussen beide te veel onder druk komt te staan, of de belasting voor het gezin te groot wordt. De machtiging uithuisplaatsing binnen het netwerk wordt om die reden dan ook gevraagd voor een periode van vier weken. Deze periode is bedoeld als een overbrugging naar een neutrale plek binnen een accommodatie voor jeugdhulp.

De GI heeft op de zitting van 4 juni 2019 verklaard dat er inmiddels een jeugdzorgwerker is toegewezen aan [minderjarige] . Deze jeugdzorgwerker zal direct na terugkeer van vakantie op 17 juni 2019 voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling beschikbaar zijn. In de tussentijd zal een team binnen de GI de verantwoordelijkheid betreffende [minderjarige] op zich nemen.

De beoordeling

Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:

a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;

b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, lid 2, van het BW, in staat zijn te dragen.

Ingevolge artikel 1:265b, lid 1, van het BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.

Uit de overgelegde stukken en de behandeling op de zittingen blijkt dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling en de opvoedingsomgeving van [minderjarige] . Die zorgen bestaan uit de zeer ernstig verstoorde communicatie tussen [minderjarige] en de ouders en er is onvoldoende zicht op de ontwikkeling en veiligheid van [minderjarige] . De kinderrechter heeft er onvoldoende vertrouwen in dat hulpverlening op vrijwillige basis toereikend zal zijn en acht een maatregel binnen een gedwongen kader noodzakelijk.

Gelet op voornoemde is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255, lid 1, van het BW. Gelet op de ernst van de zorgen zal de ondertoezichtstelling van [minderjarige] worden verleend tot haar meerderjarigheid.

De kinderrechter is tevens van oordeel dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en de opvoeding, zoals genoemd in artikel 1:265b van het BW. Thuisplaatsing is niet mogelijk, gezien de ernstig verstoorde verhouding tussen [minderjarige] en haar ouders. Vanwege vakantie verblijven de ouders vanaf 18 mei 2019 voor een periode van drie maanden in het buitenland. Zij hebben op de eerste zitting verklaard dat zij niet meer willen dat [minderjarige] nog thuis komt (om aldaar te verblijven). Daarnaast wil [minderjarige] zelf niet meer thuis wonen. Voor haar is het noodzakelijk dat sprake is van een stabiele en veilige situatie waar zij zich leeftijdsadequaat kan ontwikkelen en kan groeien naar zelfstandigheid. Om deze redenen wordt het verzoek van de Raad toegewezen voor de duur van vier weken.

Ten slotte overweegt de kinderrechter het volgende.

Op de eerste zitting is gebleken dat de GI niet kon aangeven wanneer een jeugdzorgwerker kon worden aangewezen. Als reden hiervoor is genoemd het tekort van jeugdzorgwerkers bij de GI. Ook is aangegeven dat het goed mogelijk was dat die aanwijzing meer dan anderhalve maand zou duren. Gezien het bepaalde in artikel 4.2.2, eerste lid, van het Besluit Jeugdwet, waarin in bepaald dat de GI binnen vijf werkdagen nadat zij is belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling en zij hiervan in kennis is gesteld, een jeugdzorgwerker aanwijst, waarbij het eerste contact plaatsvindt tussen de jeugdzorgwerker en de minderjarigen en de met het gezag belaste ouders, achtte de kinderrechter toen het gemis aan een snelle inzet van een jeugdzorgwerker niet wenselijk. Volgens hem was juist een snel en adequaat optreden van de GI noodzakelijk. Daarom heeft de kinderrechter op die zitting aan de Raad verzocht om te onderzoeken of er misschien een andere gecertificeerde instelling beschikbaar is die wel snel een jeugdzorgwerker beschikbaar heeft. De Raad heeft hierop gereageerd door te verklaren dat hij niet aan het verzoek zal voldoen, omdat over de onderhavige problematiek bij de Raad reeds een managementoverleg is geweest waarbij is besloten dat de Raad niet aan ‘forumshopping’ gaat doen. Daarbij heeft de Raad volhard in zijn verzoek om bij de ondertoezichtstelling de reeds door hem geselecteerde GI als zodanig aan te wijzen. De kinderrechter betreurt dit standpunt van de Raad. Het is immers noodzakelijk dat in deze zaak onmiddellijk een start moet worden gemaakt met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Een ondertoezichtstelling is een zware maatregel en wordt alleen uitgesproken wanneer een kinderrechter van oordeel is dat er ernstige zorgen zijn om de minderjarigen. In deze zaak zijn er zeer forse zorgen en het zou schadelijk zijn voor de ontwikkeling van [minderjarige] wanneer er niet op korte termijn passende, gedwongen, hulp op meerdere gebieden wordt ingeschakeld. Ook dient in deze zaak, gezien de heftige conflicten tussen [minderjarige] en haar ouders, stevige regie gevoerd te worden. In dit verband is mede van belang dat [minderjarige] in april 2020 meerderjarig wordt.

Op de tweede zitting bleek dat de GI inmiddels geslaagd was om een jeugdzorgwerker voor [minderjarige] en haar ouders te vinden, die zoals al uit het voorgaande blijkt, vanaf 17 juni 2019 beschikbaar zal zijn. De kinderrechter betreurt dat de GI vanwege het tekort aan jeugdzorgwerkers niet al op de eerste zitting kon aangeven dat er tijdig een jeugdzorgwerker beschikbaar was.

De kinderrechter beslist als volgt.

De beslissing

De kinderrechter:

stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Roosendaal, met ingang van 4 juni 2019 tot 24 april 2020;

verleent machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, met ingang van 4 juni 2019 tot 2 juli 2019;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2019 door mr. W. Toekoen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Koert, als griffier.

De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op

Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:

- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,

- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733