Rechtbank Zeeland-West-Brabant 05-06-2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:2814

Datum publicatie25-06-2019
ZaaknummerC/02/358045 JERK 19-762
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsBreda
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet; Ondertoezichtstelling 1:254 e.v. BW; Wachttijden
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Casusschets: Het betreft een eerste verzoek OTS betreffende een drietal minderjarigen. De zaak is twee keer op zitting behandeld. Bij de eerste behandeling hebben alle betrokkenen aangegeven dat zij de noodzaak zien in een ondertoezichtstelling. Het betreft een schrijnende zaak waarin er zo spoedig mogelijk passende hulp moet worden ingeschakeld. Bij de eerste behandeling heeft de door de Raad geadviseerde GI aangegeven dat zij geen jeugdzorgwerker beschikbaar heeft en dat zij ook niet weet op wat voor termijn er een jeugdzorgwerker kan worden ingeschakeld. De zaak is vervolgens voor een korte termijn aangehouden en de Raad heeft de opdracht gekregen om nader onderzoek te doen over de kwestie betreffende de GI. Bij de tweede zitting waren alleen de Raad en de vader aanwezig. Vanuit de Raad is aangegeven dat er gesprekken (met de GI) zijn geweest, maar dat het nog steeds niet duidelijk is wanneer er een jeugdzorgwerker kan worden ingeschakeld. De GI was niet verschenen. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling toegewezen en ook een overweging geschreven over de hiervoor vermelde gang van zaken.

Volledige uitspraak


beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht

Zittingsplaats: Breda

zaakgegevens : C/02/358045 JE RK 19-762

datum uitspraak: 5 juni 2019

beschikking ondertoezichtstelling in de zaak van

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND, hierna te noemen de Raad,

gevestigd te Breda.

betreffende de minderjarigen

[naam 1] ,

geboren op [geboortedatum 1] te Breda,

hierna te noemen [minderjarige 1] ,

[naam 2] ,

geboren op [geboortedatum 2] te Breda,

hierna te noemen [minderjarige 2] ,

[naam 3] ,

geboren op [geboortedatum 3] te Breda,

hierna te noemen [minderjarige 3] .

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[minderjarige 1] en [minderjarige 2] , voornoemd,

[belanghebbende 1] ,

hierna te noemen de moeder,

wonende te Etten-Leur,

[belanghebbende 2] ,

hierna te noemen de vader,

wonende te Etten-Leur.

De kinderrechter merkt als informant aan:

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT (JBB),

hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI),

gevestigd te Roosendaal.

Het procesverloop


Het procesverloop blijkt uit:

- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 26 april 2019, ingekomen bij de griffie op 1 mei 2019;

- het proces-verbaal van de zitting van 9 mei 2019;

- de op 23 mei 2019 ontvangen brief van de Raad.

Het verzoek


De Raad heeft de ondertoezichtstelling van de minderjarigen verzocht voor de duur van twaalf maanden.

De feiten

Het ouderlijk gezag over de minderjarigen wordt uitgeoefend door de ouders.

[minderjarige 1] woont bij de vader en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wonen bij de moeder.

Op 9 mei heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Van deze behandeling is ( verkort) proces-verbaal opgemaakt.

Op 29 mei 2019 heeft de kinderrechter de zaak wederom ter zitting met gesloten deuren behandeld.

Gehoord zijn:

- de vader,

- een vertegenwoordigster van de Raad.

Opgeroepen en niet verschenen zijn:

- de moeder,

- een vertegenwoordiger van de GI.

De standpunten en het verdere procesverloop

Op 9 mei 2019 heeft een zitting plaatsgevonden waarin het verzoek van de Raad met de ouders, een vertegenwoordigster van de GI en een vertegenwoordigster van de Raad is besproken. De Raad heeft ter zitting zijn grote zorg uitgesproken. [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] groeien op met gescheiden ouders die elkaar blijven diskwalificeren. Ouders maken zich over en weer zorgen over de opvoedomgeving bij de ander. De ouders communiceren niet met elkaar. De jongens zitten klem in de strijd tussen de ouders. Daarbij is er bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] sprake van kindeigen problematiek. Er is tweestrijd tussen de jongens. [minderjarige 1] woont bij de vader, [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de moeder. [minderjarige 1] geeft aan dat hij veel alleen is. Hij voelt zich buitengesloten door de moeder, [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . De moeder doet heftige uitspraken over [minderjarige 1] . Ouders worden het niet eens over de hulpverlening die ingezet moet worden. Een ondertoezichtstelling is nodig oom de ontwikkeling van de minderjarigen vlot te trekken. Ouders komen er samen niet uit.

De moeder heeft ter zitting aangegeven achter een ondertoezichtstelling te staan. Ook de vader heeft aangegeven dat de ouders het niet gaan redden zonder gedwongen kader en het verzoek van de raad te ondersteunen.

De GI staat achter de visie van de Raad maar heeft ter zitting aangegeven niet direct een jeugdzorgwerker te kunnen inzetten en zorg te kunnen leveren. De wettelijke termijnen zullen niet gehaald worden.

De kinderrechter heeft vervolgens ter zitting geconstateerd dat beide ouders achter een ondertoezichtstelling lijken te staan en dat de GI bereid maar op dit moment niet in staat is om deze maatregel uit te voeren omdat er geen jeugdzorgwerker beschikbaar is. De vertegenwoordigster van de GI blijkt ter zitting geen indicatie te kunnen geven van de termijn waarop er wel een jeugdzorgwerker beschikbaar zou zijn.

In reactie op hetgeen van de zijde van de GI verklaard werd, heeft de vertegenwoordigster van de Raad vervolgens voorgesteld om de zaak terug te nemen zodat kon worden onderzocht of er een andere gecertificeerde instelling beschikbaar zou zijn om de uitvoering van de maatregel van ondertoezichtstelling op korte termijn op zich te nemen.

De kinderrechter heeft de behandeling van de zaak daarom aangehouden tot de zitting van 29 mei 2019 in afwachting van nader schriftelijk bericht van de Raad. De kinderrechter heeft daarbij aangegeven dat zij de aanwezigheid van de GI en de eventuele andere door de Raad voorgestelde gecertificeerde instelling ter zitting verwacht.

Na de zitting heeft de Raad bij brief van 23 mei 2019 het volgende laten weten: “Dit is intern besproken. (..) De gebiedsmanager van de Raad contact heeft gezocht met JBB om de mogelijkheden te bespreken. Hier is afgesproken dat JBB als gezinsvoogdijinstelling geadviseerd kan worden tot anders wordt gecommuniceerd. De RvdK adviseert derhalve geen andere gezinsvoogdijinstelling en handhaaft het verzoek om de OTS uit te laten voeren door JBB.”

De Raad heeft vervolgens ter zitting van 29 mei 2019 verklaard dat het verzoek om de minderjarigen onder toezicht te stellen van de GI wordt gehandhaafd. De Raad geeft ter zitting aan niet over nadere informatie te beschikken. De Raad weet niet of er een jeugdzorgwerker beschikbaar is. Het is echter een schrijnende zaak die eigenlijk niet kan wachten. De Raad handhaaft onder verwijzing naar voornoemde brief het verzoek om de ondertoezichtstelling uit te laten voeren door Stichting Jeugdbescherming Brabant, gevestigd te Roosendaal.

De vader heeft ter zitting aangegeven dat hij nog steeds van mening is dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is en dat er zo spoedig mogelijk passende hulp moet worden ingeschakeld.

De beoordeling

De kinderrechter overweegt als volgt.

Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:

a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;

b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat de minderjarigen met kindeigen problematiek kampen. [minderjarige 1] heeft een stoornis in het autisme spectrum en hij is dyslectisch. Bij [minderjarige 2] is er sprake van PDD-NOS en ADHD. [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] groeien op met gescheiden ouders tussen wie de verstandhouding enorm is verstoord en zij hebben hier veel last van. De minderjarigen zitten klem in de strijd tussen hun ouders. De ouders zijn niet tot nauwelijks in staat om met elkaar over de minderjarigen en de opvoeding te communiceren. Zij diskwalificeren elkaar als ouder en als persoon. De minderjarigen worden op de hoogte gebracht van uitspraken die de ouders naar elkaar doen.

Vanuit de moeder en vanuit de hulpverlening worden er zorgen in de opvoedomgeving van vader gemeld. De Raad heeft gedurende het onderzoek de zorgsignalen niet kunnen bevestigen dan wel kunnen ontkrachten. De vader herkent zich niet in de zorgen die over hem worden geuit. Verder wordt gezien dat er inmiddels sprake is van een tweestrijd tussen de minderjarigen. Er worden twee kampen gevormd waarbij [minderjarige 1] het voor de vader opneemt en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voor de moeder. Er is de afgelopen periode ingezet op zowel individuele hulpverlening als hulpverlening voor het hele gezin. De bovenstaande zorgen zijn echter niet verminderd. De ouders zijn het niet eens welke hulpverlening passend is en zij hebben weinig vertrouwen in de hulpverlenende instanties. Het gevolg is onder meer dat er nog steeds geen adequate hulp voor [minderjarige 1] is gerealiseerd.

De kinderrechter is gelet op voorgaande van oordeel dat de minderjarigen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat een ondertoezichtstelling van de minderjarigen noodzakelijk is. Vrijwillige hulpverlening volstaat niet meer. De ouders moeten in een gedwongen kader gaan leren om de onderlinge strijd te staken en om met elkaar communiceren op ouderniveau. De minderjarigen mogen niet langer belast worden met de strijd tussen de ouders. [minderjarige 1] moet daarbij nader worden onderzocht om te kunnen beoordelen welke hulpverlening het meest passend is voor hem en binnen welke setting die hulp moet worden geboden. De moeder moet worden versterkt in haar rol als ouder. Ook moet zij (meer) inzicht krijgen in welke invloed haar uitspraken en houding op de minderjarigen heeft. Van de GI wordt tevens verwacht dat de mogelijkheden tot uitbreiding van het contact tussen de moeder en [minderjarige 1] worden bekeken. Bij de vader moet er in het kader van een ondertoezichtstelling meer zicht komen op zijn opvoedingsomgeving. Daarbij moet er passende hulp worden ingeschakeld om de relatie tussen [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en de vader te versterken.

Uit voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 BW. Het verzoek van de Raad wordt daarom toegewezen. Daarbij is het noodzakelijk dat er onmiddellijk een start wordt gemaakt met de uitvoering van de ondertoezichtstelling.

Een ondertoezichtstelling is een zware maatregel en wordt alleen uitgesproken wanneer een kinderrechter van oordeel is dat er ernstige zorgen zijn om de minderjarigen. Ook in deze zaak zijn er zeer forse zorgen en het zou schadelijk zijn voor de ontwikkeling van de minderjarigen wanneer er niet op korte termijn passende, gedwongen, hulp op meerdere gebieden wordt ingeschakeld. Ook dient in deze zaak, gezien de conflicten tussen ouders, stevige regie gevoerd te worden. De Raad en Jeugdbescherming Brabant hebben blijkbaar - gezien de inhoud van de brief van 23 mei 2019 - onderling afgesproken dat er niet verder gezocht gaat worden naar een alternatieve gecertificeerde instelling, maar geven tegelijkertijd geen duidelijkheid aan ouders wanneer er daadwerkelijk uitvoering gegeven gaat worden aan de - ook door ouders gewenste - ondertoezichtstelling. Dit is al met al een onverteerbare gang van zaken.

De kinderrechter betreurt het daarbij ten zeerste dat de GI er voor heeft gekozen om niet ter zitting van 29 mei 2019 te verschijnen en wijst de GI uitdrukkelijk op het bepaalde in artikel 4.2.2 van het Besluit Jeugdwet. In het eerste lid van dat artikel staat dat de GI binnen vijf werkdagen nadat zij is belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling en zij hiervan in kennis is gesteld, een jeugdzorgwerker aanwijst, waarbij het eerste contact plaatsvindt tussen de jeugdzorgwerker en de minderjarigen en de met het gezag belaste ouders. Verder is in artikel 4.1.3 lid 5 van het Jeugdwet aangegeven dat er een hulpverleningsplan moet zijn, binnen zes weken nadat vast is komen te staan dat afgezien worden van het opstellen van een familiegroepsplan. Het opstellen van een familiegroepsplan is gezien de ernst van de problemen in deze zaak niet aan de orde.

Om op korte termijn te kunnen toetsen of er daadwerkelijk snel uitvoering wordt gegeven aan de ondertoezichtstelling en de wettelijke termijnen door de GI in acht worden genomen, zal de duur van de maatregel vooralsnog worden beperkt tot drie maanden. Het resterende verzoek van de Raad zal worden aangehouden tot de hierna te noemen pro forma datum. Van de Raad wordt verwacht dat er vóór die datum schriftelijk wordt aangegeven wat de stand zaken is omtrent de ondertoezichtstelling en of het resterend verzoek door hem wordt gehandhaafd. De betrokkenen krijgen vervolgens de kans om op dit schriftelijk stuk te reageren en aan te geven of zij een nadere zitting wensen. Indien alle betrokkenen het eens zijn, zou de zaak schriftelijk afgedaan kunnen worden.

Dit betekent dat als volgt zal worden beslist.

De beslissing


De kinderrechter:

stelt de minderjarigen onder toezicht van de GI met ingang van 5 juni 2019 tot 5 september 2019;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

houdt het resterende verzoek van de Raad aan tot 8 augustus 2019 PRO FORMA, in afwachting van bericht van de Raad, zulks met inachtneming van hetgeen in de beoordeling is overwogen;

houdt iedere verdere beslissing aan.

Deze beschikking is in het openbaar uitgesproken door mr. A.R. van Triest, kinderrechter, in tegenwoordigheid van R.A. Weterings, griffier op 5 juni 2019

Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:

- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,

- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733