Rechtbank Rotterdam 07-06-2019, ECLI:NL:RBROT:2019:4985

Datum publicatie24-06-2019
ZaaknummerC/10/549653 / FA RK 18-3384
ProcedureBeschikking
ZittingsplaatsRotterdam
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Gezamenlijk gezag ouder met niet-ouder; Geen omgang (een van) ouders
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Geen medegezag voor vader en evenmin een vaste omgangsregeling. Vader kan altijd langskomen en het is aan hém om te laten zien dat hij contact met kind kan opbouwen en op afspraken kan verschijnen. Wel toekenning medegezag aan stiefoma. Hiervoor niet nodig dat zij en moeder laatste jaar altijd hebben samengewoond. Voor het gezamenlijk verzorgen van een minderjarige a.b.i. art. 1:253t lid 2 sub a BW is dit niet noodzakelijk.

Volledige uitspraak


Rechtbank Rotterdam

Team familie

zaaknummer / rekestnummer: C/10/549653 / FA RK 18-3384

Beschikking van 7 juni 2019 betreffende het ouderlijk gezag en de regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht

in de zaak van:

[naam vrouw] , en [naam stiefoma] ,

hierna: de vrouw en stiefoma,

wonende te [woonplaats 1] , [adres 1] ,

advocaat mr. J.P.M. Castelein te Dordrecht,

t e g e n

[naam man] ,

hierna: de man,

wonende te [woonplaats 2] , [adres 2] ,

advocaat mr. M.M.J. Bos te Dordrecht.

1De verdere procedure

1.1.

De rechtbank heeft in deze zaak op 14 september 2018 een (tussen)beschikking gegeven, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd.

1.2.

Vervolgens heeft de rechtbank kennisgenomen van:

  • het rapport van de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht, naar aanleiding van een “ouderschap in overleg” onderzoek van 14 januari 2019;

  • het F-formulier van de zijde van de vrouw en stiefoma van 17 januari 2019;

  • de brief van de zijde van de man van 15 februari 2019.

1.3.

De voortgezette behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 25 april 2019.

Bij die gelegenheid zijn verschenen:

  • de vrouw en stiefoma met hun advocaat;

  • de advocaat van de man;

  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), ter zitting vertegenwoordigd door [naam vertgenwoordiger] .

De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

2De verdere beoordeling

2.1.

Bij beschikking van 14 september 2018 is de zaak aangehouden in afwachting van het rapport van de raad naar aanleiding van een “ouderschap in overleg” onderzoek.

2.2.

Gezag

2.2.1.

Er moet nog worden beslist op het verzoek van de vrouw en stiefoma om hen gezamenlijk te belasten met het gezag over de minderjarige [naam minderjarige] (hierna: [voornaam minderjarige] ), geboren op [geboortedatum minderjarige] 2015 te [geboorteplaats minderjarige] .

2.2.2.

De man voert gemotiveerd verweer en bepleit afwijzing van het verzoek.

Bij wijze van zelfstandig verzoek verzoekt de man te bepalen dat hij samen met de vrouw met het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] wordt belast.

Verzoek van de man tot gezamenlijk ouderlijk gezag

2.2.3.

Op grond van artikel 1:253c, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Indien de andere ouder met het gezamenlijk gezag niet instemt, wordt een dergelijk verzoek op grond van het tweede lid van genoemd wetsartikel slechts afgewezen indien (a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of (b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.

2.2.4.

De man is ontvankelijk in zijn verzoek om hem samen met de vrouw te belasten met het gezag over [voornaam minderjarige] , omdat hij [voornaam minderjarige] heeft erkend en niet eerder met de vrouw het gezamenlijk gezag heeft gehad.

2.2.5.

Het wettelijk uitgangspunt is dat ouders gezamenlijk met het gezag over hun kinderen zijn belast. Voor gezamenlijk gezag is vereist dat ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond de kinderen kunnen voordoen, zodanig dat de kinderen niet klem of verloren raken tussen ouders.

2.2.6.

Uit het rapport van de raad blijkt dat de man steeds minder betrokken is geraakt op [voornaam minderjarige] . Hij heeft [voornaam minderjarige] sinds 5 september 2018 niet meer gezien en ook voor die tijd zag hij haar gedurende lange perioden niet. De raad constateert dat de man tijdens het onderzoek heeft laten zien dat hij onvoldoende beschikbaar is om de verantwoordelijkheid over [voornaam minderjarige] te dragen. De man was voor de raad moeilijk bereikbaar. Hij verscheen – zonder bericht – niet op de afspraak bij de raad en de raad heeft de man uiteindelijk, na vele pogingen om met hem in contact te komen (waaronder het versturen van een aangetekende brief), één keer inhoudelijk telefonisch kunnen spreken. Ook uit de brief van de zijde van de man van 15 februari 2019 blijkt genoegzaam dat de man weinig betrokkenheid toont op de minderjarige: het is de advocaat van de man niet gelukt om in het kader van onderhavige procedure met hem in contact te komen. Daar komt bij dat de man, hoewel hij door zijn advocaat op de hoogte is gebracht van de zitting, aldaar niet is verschenen. De vrouw stelt voornoemd gedrag van de man te herkennen en deelt mee dat dit gedrag er toe heeft geleid dat de vrouw het telefoonnummer van de man heeft geblokkeerd.

De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat genoegzaam is gebleken dat de man en de vrouw, vooral vanwege de afwezigheid van de man, niet in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening. Een constructieve samenwerking ontbreekt. Hierdoor bestaat er een onaanvaardbaar risico dat [voornaam minderjarige] klem of verloren zal raken tussen partijen als het verzoek van de man zou worden toegewezen. Bovendien ligt het niet in de lijn der verwachtingen dat hierin binnen afzienbare tijd verbetering komt. De rechtbank zal het verzoek van de man daarom afwijzen.

Verzoek van de vrouw en stiefoma tot gezamenlijk gezag

2.2.7.

Indien het gezag over een kind bij één ouder berust, kan de rechtbank op grond van artikel 1:253t, lid 1, van het BW op gezamenlijk verzoek van de met het gezag belaste ouder en een ander dan de ouder die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, hen gezamenlijk met het gezag over het kind belasten.
In het geval het kind tevens in familierechtelijke betrekking staat tot een andere ouder wordt het verzoek ingevolge lid 2 van artikel 1:253t van het BW slechts toegewezen, indien:

a. de ouder en de ander op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van een jaar onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek gezamenlijk de zorg voor het kind hebben gehad; en

b. de ouder die het verzoek doet op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van drie jaren alleen met het gezag belast is geweest.

Op grond van lid 3 van artikel 1:253t van het BW wordt het verzoek slechts afgewezen indien, mede in het licht van de belangen van een andere ouder, gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.

2.2.8.

Naar het oordeel van de rechtbank dient het verzoek van de vrouw en stiefoma om hen gezamenlijk te belasten met het gezag op grond van artikel 1:253t BW te worden toegewezen.

Vast staat dat de vrouw met het eenhoofdig gezag over [voornaam minderjarige] is belast. Tevens staat vast dat stiefoma in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot [voornaam minderjarige] , aangezien zij samen met de vrouw, sinds de geboorte van [voornaam minderjarige] , zorgdraagt voor haar opvoeding. De man heeft dit ook niet betwist. Dit betekent dat de vrouw en stiefoma ontvankelijk zijn in hun verzoek.

Omdat de man in familierechtelijke betrekking tot de minderjarige staat dienen de vrouw en stiefoma, wil het verzoek kunnen worden toegewezen, ten tijde van het indienen van het verzoekschrift gedurende een aaneengesloten periode van een jaar onmiddellijk voorafgaand aan het verzoek, gezamenlijk de zorg voor [voornaam minderjarige] te hebben gehad. De man betwist dat dit het geval is omdat de vrouw en oma gedurende het jaar voorafgaand aan het verzoek niet hebben samengewoond.

De rechtbank deelt het standpunt van de man niet. De vrouw en stiefoma hebben gedurende het jaar onmiddellijk voorafgaand aan het verzoek wel degelijk samen de zorg voor [voornaam minderjarige] gehad. Samenwoning is daartoe geen vereiste. Omdat de vrouw, stiefoma en [voornaam minderjarige] klein behuisd waren, is bovendien mede in het belang van [voornaam minderjarige] , besloten dat de vrouw zou verhuizen. [voornaam minderjarige] sliep tot dat moment samen met de vrouw op één kamer. Sindsdien woont de vrouw op tien minuten loopafstand van [voornaam minderjarige] en stiefoma en wordt nog steeds in nauw overleg vorm gegeven aan de opvoeding en verzorging van [voornaam minderjarige] . Het verbreken van de samenleving kan in deze zaak dan ook niet worden gezien als een verbreking van de gezamenlijke zorg. Uit het raadsrapport volgt dat de vrouw minimaal twee keer per week feitelijk voor [voornaam minderjarige] zorgt, dat zij steeds in overleg met stiefoma (gezags)beslissingen neemt en dat zij bovendien samen naar ziekenhuis,- consultatiebureau,- en tandartsafspraken van [voornaam minderjarige] gaan.

Verder is de rechtbank met de raad van oordeel dat geen gegronde vrees bestaat dat de belangen van [voornaam minderjarige] worden verwaarloosd als stiefoma mede met het gezag over [voornaam minderjarige] wordt belast. Stiefoma heeft meermalen aangegeven dat zij het belangrijk vindt dat [voornaam minderjarige] haar vader kent en dat zij open staat voor contact tussen de man en [voornaam minderjarige] .

Het voorgaande betekent dat de rechtbank het verzoek van de vrouw en stiefoma zal toewijzen.

2.3.

Omgangsregeling

2.3.1.

Ten slotte moet nog worden beslist op het zelfstandig verzoek van de man een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht (hierna: omgangsregeling) met [voornaam minderjarige] vast te stellen, in die zin dat [voornaam minderjarige] , totdat de man eigen woonruimte heeft, elke woensdagmiddag van 13:00 uur tot 16:00 uur bij hem zal zijn en op zaterdag of zondag van 10:00 uur tot 14:00 uur, waarbij de man [voornaam minderjarige] zal halen en brengen. Vanaf het moment dat hij eigen woonruimte heeft, verzoekt hij [voornaam minderjarige] bij zich te hebben op elke woensdag van 13:00 uur tot 16:00 uur en eens in de veertien dagen van zaterdag 10:00 uur tot zondag 14:00 uur.

2.3.2.

De vrouw voert gemotiveerd verweer.

2.3.3.

Uitgangspunt van artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek is dat een kind recht heeft op omgang met zijn ouders en dat de niet met het gezag belaste ouder het recht heeft op en de verplichting heeft tot omgang met zijn kind. Op grond van artikel 1:377a, derde lid BW wordt het recht op omgang slechts ontzegd indien:

  1. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of

  2. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of

  3. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of

  4. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.

2.3.4.

De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van de man moet worden afgewezen en overweegt hiertoe als volgt. Door de vrouw en stiefoma is aangevoerd dat de man altijd contact met stiefoma kan opnemen als hij [voornaam minderjarige] wenst te zien. De man heeft onder meer ter zitting van 22 augustus 2018 erkend dat hij niet wordt weggehouden bij [voornaam minderjarige] en dat hij altijd langs kon komen. De rechtbank ziet geen aanleiding om te denken dat dit in de toekomst anders zal zijn. Net als de raad vreest de rechtbank bovendien dat het vastleggen van een omgangsregeling in een beschikking vooral bij de minderjarige, spanning zal opleveren als de man vervolgens op de aangewezen tijden niet verschijnt. Het is aan de man om te laten zien dat hij contact met [voornaam minderjarige] kan opbouwen en op afspraken kan verschijnen. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw ter zitting treffend heeft verwoord dat het feit dat de man vader is van [voornaam minderjarige] voor hem voldoende reden zou moeten zijn om contact op te nemen om [voornaam minderjarige] te bezoeken en dat een beschikking daartoe niet nodig zou moeten zijn.

2.4.

Proceskosten

2.4.1.

Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

3De beslissing

De rechtbank:

3.1.

belast [naam stiefoma] met de vrouw met het gezag over de minderjarige:

[naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum minderjarige] 2015 te [geboorteplaats minderjarige] ;

3.2.

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

3.3.

compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;

3.4.

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. B. Oonincx, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.W. Schalk op 7 juni 2019.

Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.

Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733