Rechtbank Amsterdam 24-04-2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:3488

Datum publicatie19-06-2019
ZaaknummerC/13/643241 / FA RK 18-850
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenIPR familierecht; IPR ontbinding huwelijk; IPR geregistreerd partnerschap;
Familieprocesrecht
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Niet-ontvankelijk, althans afgewezen, verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen en voorwaardelijke verzoeken tussen Italiaanse en Italiaans-Maltese vrouw die op Malta 'civil union', zijnde geregistreerd partnerschap, zijn aangegaan. NL rechter rechtsmacht (art. 3 Brussel IIbis, art. 4 Rv). Art. 69 Rv niet bedoeld om partijen op elk moment in procedure doorverwijzingsmogelijkheid te bieden voor aanvullende/gewijzigde/nieuwe verzoeken, om niet-ontvankelijkheid of afwijzing inleidende verzoeken op te vangen.

Volledige uitspraak


RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugdzaken

locatie Amsterdam

zaaknummer / rekestnummer: C/13/643241 / FA RK 18-850 en C/13/657988 / FA RK 18-7624

Beschikking d.d. 24 april 2019 betreffende de echtscheiding en nevenvoorzieningen

in de zaak van:

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen [eiser] ,

advocaat mr. R. de Falco, gevestigd te Amsterdam,

tegen

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats] , Italië,

hierna te noemen [gedaagde] ,

advocaat mr. C.E. van de Pas-Rutgers van der Loeff, gevestigd te Amsterdam.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het verzoekschrift van [eiser] , ingekomen op 24 januari 2018;

- het verweerschrift van [gedaagde] , ingekomen op 13 augustus 2018;

- nadere producties van de zijde van [gedaagde] ingekomen op 4 februari 2019;

- akte tot voorwaardelijke wijziging, tevens akte tot overlegging producties van de zijde van [eiser] , ingekomen op 4 februari 2019.

1.2.

De behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 13 februari 2019.

Bij die gelegenheid zijn verschenen [eiser] en haar advocaat en [gedaagde] en haar advocaat.

1.3.

De beschikking is na uitstel bepaald op heden.

2De feiten

2.1.

Partijen zijn met elkaar op 31 oktober 2014 te Sannat, Malta, een “Civil Union” aangegaan.

2.2.

Partijen zijn in augustus 2016 in Nederland komen wonen. Tot die tijd woonden zij samen in Italië, laatstelijk te [woonplaats] . [gedaagde] is op 13 december 2017 naar Italië teruggekeerd, alwaar zij sindsdien heeft verbleven. [eiser] is in Nederland blijven wonen.

2.3.

[eiser] heeft de Italiaanse nationaliteit. [gedaagde] heeft de Italiaanse en de Maltese nationaliteit.

2.4.

Op 15 mei 2018 heeft [gedaagde] te [woonplaats] , Italië, een procedure gestart tot de ontbinding van het geregistreerd partnerschap. Er heeft daar reeds een zitting plaatsgevonden. De behandeling van de zaak is daar aangehouden in afwachting van de uitkomst van de procedure in Nederland.

3De verzoeken

3.1.

Scheiding

3.1.1.

[eiser] heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken.

3.2.

De nevenvoorzieningen ten aanzien van de partneralimentatie en het huwelijkse vermogen van partijen.

3.2.1.

Bij inleidend verzoekschrift heeft [eiser] verzocht:

 [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] met ingang van datum van indiening van dit verzoek een maandelijks bedrag voor haar levensonderhoud te verschaffen ad € 2.444,96, bij vooruitbetaling te voldoen, althans zodanig bedrag en met ingang van zodanige datum als de rechtbank zal vermenen te behoren;

 te verklaren dat de aan partneralimentatie verschuldigde bedragen geïndexeerd dienen te worden conform artikel 1:402a van het Burgerlijk Wetboek (BW), voor het eerst op 1 januari 2019, althans met ingang van zodanige datum als de rechtbank zal vermenen te behoren;

 de verdeling van de huwelijksgemeenschap als in punt V aangegeven te bepalen en [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van een bedrag ad € 115.534,77 wegens overbedeling, althans een zodanig bedrag als de rechtbank zal vermenen te behoren.

3.2.2.

Bij akte tot voorwaardelijke wijziging van 4 februari 2019 heeft [eiser] , voor het geval de rechtbank de door [gedaagde] gevoerde verweren zou volgen, haar verzoeken subsidiair en voorwaardelijk als volgt aangevuld / gewijzigd. Zij verzoekt de rechtbank:

 [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] met ingang van de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek en tot aan de datum van ontbinding van het geregistreerde partnerschap een maandelijkse bedrag ad € 2.444.96 voor haar levensonderhoud ex art. 1:82 BW te verschaffen, bij vooruitbetaling te voldoen, althans zodanig bedrag en met ingang van zodanige datum als de rechtbank zal vermenen te behoren;

 te verklaren dat de primair en subsidiair aan levensonderhoud verschuldigde bedragen geïndexeerd dienen te worden conform artikel 1:402a BW, voor het eerst op 1 januari 2019, althans met ingang van zodanige datum als de rechtbank zal vermenen te behoren;

 de gemeenschap van goederen tussen [gedaagde] en [eiser] te ontbinden wegens wangedrag van [gedaagde] , de ontbonden gemeenschap te verdelen als in punt V in het inleidend verzoekschrift aangegeven en [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van een bedrag ad € 115.534,77 wegens overbedeling, althans zodanig bedrag als de rechtbank zal vermenen te behoren.

3.3.

Woning

3.3.1.

[eiser] heeft het bij inleidend verzoekschrift het huurrecht van de woning verzocht. Ter zitting heeft zij dit verzoek ingetrokken, zodat de rechtbank hier thans niet meer op hoeft te beslissen.

4Het verweer

4.1.1. [gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de verzoeken van [eiser] .

4.1.2. Op de stellingen van partijen wordt hieronder nader ingegaan.

5De beoordeling

5.1.

Het verzoek tot echtscheiding.

5.1.1.

[eiser] heeft ter onderbouwing van haar verzoek tot echtscheiding gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Zij betoogt dat het verzoek tot echtscheiding aan de hand van het Italiaanse recht moet worden beoordeeld, nu beide partijen de Italiaanse nationaliteit hebben. Op grond van Italiaans recht dient dan ook te worden beoordeeld wat de persoonlijke status van partijen is. Nu een geregistreerd partnerschap niet bestaat in Italië, zal moeten worden aangesloten bij een vorm die de verbintenis die partijen zijn aangegaan het dichtst benaderd. In dit geval is dat een huwelijk. Dat een huwelijk voor mensen van hetzelfde geslacht in Italië niet mogelijk, maakt dit volgens [eiser] niet anders.

5.1.2.

[gedaagde] betwist dat partijen een huwelijk zijn aangegaan. Zij stelt dat partijen op Malta een Civil Union zijn aangegaan. Zij verwijst hiertoe naar de door [eiser] overgelegde akte getiteld “act of civil union”, welke akte is uitgegeven door de “public registry” van Malta (productie 3 bij het inleidend verzoekschrift). Volgens [gedaagde] is de civil union de Maltese equivalent van het Nederlandse geregistreerd partnerschap. Zij verwijst ter onderbouwing van haar stelling naar de Wet van 14 april 2014 en de op grond daarvan uitgevaardigde ministeriële regeling L.N. 209 van 2014, waarin - kort samengevat - is vermeld dat het equivalent van de “civil union” in Nederland het geregistreerd partnerschap is. Partijen hebben bovendien nimmer de intentie gehad tot het aangaan van een huwelijk. Nu partijen geen huwelijk zijn aangegaan, dient het verzoek van [eiser] tot echtscheiding te worden afgewezen, aldus [gedaagde] . [gedaagde] betwist de toepasselijkheid van het Italiaanse recht op het verzoek.

5.1.3.

Rechtsmacht

De rechtbank dient eerst vast te stellen of zij bevoegd is van het verzoek kennis te nemen.

5.1.4.

In het geval er sprake is van een huwelijk, overweegt de rechtbank als volgt.

Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift de gewone verblijfplaats van [eiser] zich in Nederland bevond en deze daar sinds ten minste een jaar onmiddellijk voorafgaand aan die indiening verblijfplaats had, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 lid 1 sub a van de Verordening (EG) nr. 2201 / 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (Brussel II bis) rechtsmacht toe om te oordelen over een verzoek tot echtscheiding en is zij derhalve bevoegd.

5.1.5.

In het geval er sprake is van een geregistreerd partnerschap, overweegt de rechtbank als volgt. Brussel II bis is niet (rechtstreeks) van toepassing op beslissingen in zaken betreffende geregistreerd partnerschap. De bevoegdheid dient derhalve te worden vastgesteld aan de hand van de regels zoals vastgelegd in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Op grond van artikel 4 lid 4 Rv zijn het eerste tot en met het derde lid van artikel 4 Rv van overeenkomstige toepassing op het geregistreerd partnerschap. In artikel 4 lid 1 Rv is opgenomen dat ten aanzien van de rechtsmacht van de rechter deze uitsluitend wordt bepaald aan de hand van de artikelen 3, 4 en 5 van Brussel II bis ingeval deze verordening niet rechtstreeks van toepassing is, welke situatie zich hier voordoet.

Nu verzoekster nog in Nederland verblijft en zij voorafgaand aan indiening van het verzoekschrift minstens een jaar in Nederland woonachtig was heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht ten aanzien van een verzoek tot ontbinding van een geregistreerd partnerschap.

5.1.6.

Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank zowel in geval van een huwelijk als in geval van een geregistreerd partnerschap bevoegd is.

5.1.7.

Aard van de rechtsverhouding

De rechtbank dient thans vast te stellen of er sprake is van een huwelijk of een geregistreerd partnerschap.

[eiser] stelt zich op het standpunt dat zij met [gedaagde] een huwelijk is aangegaan. Anders dan [eiser] stelt, is de rechtbank van oordeel dat de vraag of er sprake is van een huwelijk dient te worden beoordeeld naar Maltees recht, zijnde het recht van het land waar de verbintenis is aangegaan.

In de door [eiser] overgelegde akte van de “public registry” van Malta, getiteld “act of civil union” is, voor zover hier relevant, vermeld dat [eiser] en [gedaagde] een civil union zijn aangegaan (contracted a civil union). Uit de door [gedaagde] overgelegde productie 1 bij verweerschrift, “Act No IX of 2014, AN ACT to regulate civil unions and to provide for matters connected therewith or ancillary theretho” (hierna: The act to regulate civil unions) blijkt dat op Malta met ingang van april 2014 een Civil Union tussen partijen van hetzelfde geslacht mogelijk is. Bij de wet is een bijlage gevoegd met daarin de aanduidingen van verbintenissen van gelijke vorm en status in andere staten/landen. Bij Nederland wordt genoemd de rechtsvorm van het geregistreerd partnerschap. The act to regulate civil unions zelf maakt in de artikelen onderscheid tussen een “marriage” en een “civil union”. Dit alles leidt de rechtbank tot de conclusie dat de verbintenis die partijen zijn aangegaan op Malta een geregistreerd partnerschap betreft.

[eiser] heeft gepersisteerd in haar verzoek de echtscheiding tussen partijen uit te spreken, stellende dat sprake is van een huwelijk tussen partijen. Nu partijen gezien het hiervoor overwogene geen huwelijk zijn aangegaan verklaart de rechtbank [eiser] niet-ontvankelijk in haar verzoek tot echtscheiding.

Het verzoek tot ontbinding van een geregistreerd partnerschap is in deze procedure niet aan de orde. Dat verzoek is door [gedaagde] reeds in mei 2018 ingediend bij de rechtbank in Bologna en ligt derhalve thans voor aan de rechter in Italië.

5.2.

De primair verzochte nevenvoorzieningen

Ter zitting heeft [eiser] erkend, in het licht van de door [gedaagde] gevoerde verweren, dat de rechtsgrond voor de primair verzochte nevenvoorzieningen zal komen te vervallen indien de rechtbank van oordeel is dat er geen sprake is van een huwelijk maar van een geregistreerd partnerschap.

De rechtbank is van oordeel dat nu er geen sprake is van een huwelijk, daarmee geen procedure betreffende de echtscheiding tussen partijen zal worden behandeld en er evenmin een procedure betreffende de ontbinding van het geregistreerd partnerschap alhier aanhangig is, de grondslag ontbreekt voor de behandeling van de verzoeken. [eiser] is derhalve niet-ontvankelijk in haar primaire verzoeken ten aanzien van de nevenvoorzieningen.

5.2.1.

De voorwaardelijke verzoeken

5.2.2.

[gedaagde] heeft primair bezwaar gemaakt tegen het late tijdstip van de gewijzigde verzoeken van [eiser] en naar de rechtbank begrijpt acht zij het toelaten hiervan in strijd met de goede procesorde.

De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 283 Rv in samenhang met artikel 130 Rv kan [eiser] haar verzoeken wijzigen dan wel vermeerderen tot het moment dat een eindbeschikking is gegeven. Het toelaten van een van een dergelijke wijziging of vermeerdering vindt zijn grens in de regels van de goede procesorde, en dan in het bijzonder daar waar [gedaagde] onevenredig zou worden geschaad in haar belang zich te kunnen verdedigen. Gezien de aard en omvang van de primaire en de subsidiair / voorwaardelijke verzoeken, het gegeven dat zij negen dagen voor de zitting in de procedure zijn ingebracht en de door [gedaagde] (ter zitting) gevoerde verweren, is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] niet onevenredig in haar belangen is geschaad. [eiser] kan derhalve in de verzoeken worden ontvangen.

5.2.3.

De onderhoudsbijdrage

5.2.4.

Rechtsmacht

5.2.5.

Op grond van artikel 3 sub b van de Alimentatieverordening van 18 december 2008 is de Nederlandse rechter bevoegd van het verzoek kennis te nemen nu de onderhoudsgerechtigde haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft.

5.2.6.

Aard van het verzoek

5.2.7.

Nu [eiser] zich op de werking van artikel 10:90 BW beroept maakt de rechtbank hieruit op dat [eiser] zich op de toepasselijkheid van het Nederlandse recht beroept op grond van voornoemd artikel 3 van het Protocol.

5.2.8.

[gedaagde] heeft hiertegen verweer gevoerd en gesteld dat de exceptie van artikel 5 van het Protocol zich hier voordoet.

5.2.9.

Ingevolge artikel 1:80b BW zijn op een geregistreerd partnerschap de titels 6, 7 en 8 van Boek 1 BW van overeenkomstige toepassing met uitzondering van het omtrent scheiding van tafel en bed bepaalde. Artikel 1:81 BW (Boek 1 BW titel 6) bepaalt dat echtgenoten elkander getrouwheid, hulp en bijstand zijn verschuldigd en dat zij verplicht zijn elkander het nodige te verschaffen.

De rechtbank kan het verzoek van [eiser] , gezien artikel 1:81 BW in samenhang met het feitelijke verzoek van [eiser] niet anders opvatten dan als bedoeld als een verzoek tot het treffen van een provisionele voorziening op voet van artikel 223 Rv dan wel een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorzieningen op de voet van artikel 822 lid 1 sub e Rv, nu de verzochte bijdrage ziet op het levensonderhoud dat de ene geregistreerd partner aan de ander dient te verschaffen voor de duur van een procedure tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap.

5.2.10.

In zoverre [eiser] een verzoek tot het treffen van een provisionele vordering op voet van artikel 223 Rv heeft willen doen is zij niet-ontvankelijk in dit verzoek nu er tussen partijen geen hoofdzaak aanhangig is aangaande hetzelfde onderwerp.

5.2.11.

Voor zover [eiser] haar verzoek heeft gegrond op artikel 822 lid 1 sub e Rv kan ook dit verzoek niet slagen. De in dit artikel limitatief opgenomen voorzieningen kunnen enkel worden getroffen in het kader van een echtscheiding, scheiding van tafel en bed, dan wel ontbinding van een geregistreerd partnerschap. Vast staat dat, gezien het onder 5.1.7. overwogene, tussen partijen in Nederland geen van deze procedures loopt, daar waar in Italië het verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap al aanhangig is gemaakt.

De rechtbank zal derhalve op voet van artikel 822 Rv geen voorlopige voorzieningen treffen en wijst het verzoek af.

De overige standpunten van partijen inzake het levensonderhoud behoeven hiermee geen nadere bespreking.

5.3.

Verdeling

5.3.1.

De rechtbank beoordeelt thans het subsidiair en voorwaardelijke verzoek van [eiser] aangaande het huwelijkse vermogen.

5.3.2.

Aard van de vordering

Ter zitting is met [eiser] en haar advocaat nader gesproken over de aard van het verzoek en hoe de rechtbank dit dient te duiden, ingeval [eiser] niet ontvangen zou worden in haar inleidende verzoek tot echtscheiding.

Uit het verklaarde van [eiser] en haar advocaat is duidelijk geworden dat bedoeld is om het subsidiaire / voorwaardelijke verzoek te zien als een nieuwe zelfstandig verzoek ten aanzien van het huwelijkse vermogen van partijen en tot vaststelling van de vordering die tussen partijen ontstaat uit hoofde van de verdeling. Daarbij is erkend dat voor zover voor de behandeling daarvan bij de Nederlandse rechter plaats zou kunnen hebben, de vordering feitelijk bij dagvaarding had dienen te worden aangebracht. [eiser] heeft daarop gesteld dat de familiekamer van de rechtbank op voet van artikel 69 Rv het verzoek dient door te verwijzen naar de handelskamer van deze rechtbank.

5.3.3.

[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen behandeling van de vordering in Nederland. Ook heeft zij inhoudelijk verweer gevoerd.

5.3.4.

Anders dan door [eiser] betoogd is artikel 69 Rv niet bedoeld om partijen op elk willekeurig moment in een procedure een doorverwijzingsmogelijkheid te bieden voor aanvullende / gewijzigde dan wel nieuwe verzoeken, om een eventuele niet-ontvankelijkheid of afwijzing van de inleidende verzoeken mee op te vangen. Art.69 Rv ziet op die gevallen waarbij de procedure initieel verkeerd is ingeleid en partijen zich hier niet van bewust zijn geweest. De rechtbank dient een dergelijk gebrek op voet van 69 Rv op eenvoudige wijze te herstellen door de procedure in de stand waarin deze zich bevindt door te verwijzen.

Nu deze situatie zich hier niet voordoet zal de rechtbank de vordering niet op voet van artikel 69 Rv doorverwijzen naar de handelskamer. Nu de rechtsgrond ontbreekt voor de behandeling van de vordering bij de familiekamer van deze rechtbank is [eiser] niet-ontvankelijk in haar subsidiaire / voorwaardelijke vordering.

5.3.5.

Daarom wordt als volgt beslist.

6De beslissing

De rechtbank:

6.1.

verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in haar verzoek de echtscheiding tussen partijen uit te spreken;

6.2.

verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in haar primaire nevenverzoeken ten aanzien van de partneralimentatie en verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap;

6.3.

verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in haar subsidiaire verzoek ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap;

6.4.

verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in haar subsidiaire verzoek ten aanzien van haar levensonderhoud voor zover bedoeld als een provisionele voorziening;

6.5.

wijst af het subsidiaire verzoek van [eiser] ten aanzien van haar levensonderhoud voor zover bedoeld als een voorlopige voorzieningen.

Deze beschikking is gegeven door mr. R.M. Troost, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.E. Meijer op 24 april 2019.

De griffier is buiten staat

deze beschikking te tekenen.

Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733