Rechtbank Den Haag 05-06-2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:5799

Datum publicatie18-06-2019
ZaaknummerC/09/557500 / HA ZA 18-850
ProcedureBodemzaak
Zittingsplaats's-Gravenhage
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenErfrecht; Executeur nalatenschap
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Executeur bevoegd tot beheer van de goederen van de nalatenschap. Voor de aan het beheer te ontlenen bevoegdheden kan aansluiting worden gezocht bij art. 3:170 lid 2 BW (zie HR 21-11-2008,1). Verbouwing woning heeft executeur niet bevoegdelijk doen verrichten, zodat deze kosten niet ten laste van de nalatenschap mogen worden gebracht.

Volledige uitspraak


vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel

Zaaknummer / rolnummer: C/09/557500 / HA ZA 18-850

Vonnis van 5 juni 2019

in de zaak van

1 [eiseres 1] ,

2. [eiseres 2],

3. [eiseres 3],

allen te [plaats] , gemeente [gemeente] ,

eiseressen in conventie,

verweersters in reconventie,

advocaat mr. C.W. de Kruijf-Vermeij te Bodegraven, gemeente Bodegraven-Reeuwijk,

tegen

de gezamenlijke erfgenamen van [erflaatster],

te [plaats] , gemeente [gemeente] ,

gedaagden in conventie,

[A] eiseres in reconventie,

advocaat mr. A.D. van Erp te Amsterdam, voorheen mr. A. Bouwmeester te Amsterdam.

Eiseressen in conventie zullen hierna [eiseres 1 c.s.] genoemd worden.

Gedaagden in conventie zullen hierna de gezamenlijke erfgenamen van [erflaatster] genoemd worden.

Eiseres in reconventie zal hierna [A] genoemd worden.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding van 24 juli 2018, met producties;

  • de rolbeslissing van 22 augustus 2018;

  • de akte uitlaten na rolbeslissing, met producties;

  • de conclusie van antwoord tevens houdende eisen in reconventie, met producties;

  • het tussenvonnis van 10 oktober 2018, waarbij een comparitie van partijen is bevolen;

  • het proces-verbaal van de op 17 januari 2019 gehouden comparitie van partijen en de daarin genoemde stukken.

1.2.

Het proces-verbaal van de comparitie van 17 januari 2019 is buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om op de inhoud van het proces-verbaal te reageren. Zij hebben van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.

1.3.

Tijdens de comparitie is de zaak verwezen naar de rolzitting van 30 januari 2019 voor het nemen van een akte door mr. Van Erp. Daarna is [eiseres 1 c.s.] in de gelegenheid gesteld tot het nemen van een antwoordakte.

1.4.

Vervolgens heeft de rechtbank de volgende stukken ontvangen:

  • de brief van 24 januari 2019, met producties, namens [A] ;

  • de akte uitlaten na comparitie van partijen, met producties, namens [eiseres 1 c.s.] ;

  • de B16-formulieren van 13 maart 2019 van partijen.

1.5.

Ten slotte is de datum voor het wijzen van vonnis nader bepaald op heden.

2De feiten

[erflaatster]

2.1.

Op [datum overlijden 1] 2010 is overleden [erflaatster] (hierna: erflaatster), weduwe van [X] . Uit het huwelijk van [erflaatster] en [X] zijn twee kinderen geboren, [erflater] en [A] .

2.2.

Erflaatster heeft bij testament van 23 november 1992 over haar nalatenschap beschikt. Dit testament heeft, gelet op hetgeen daarin is bepaald, door het vooroverlijden van de echtgenoot van erflaatster echter geen effect. De twee voornoemde kinderen van erflaatster ( [erflater] en [A] ) zijn daarom op grond van het versterferfrecht ieder voor de helft erfgenaam.

2.3.

Bij codicil van 24 november 1992 heeft erflaatster [A] – voor zover hier relevant – tot executeur benoemd.

2.4.

[A] heeft de executeursbenoeming aanvaard.

2.5.

Op 11 februari 2011 is aangifte gedaan voor de erfbelasting in de nalatenschap van erflaatster. Deze aangifte is opgesteld door Slof & Wildenburg accountants en belastingadviseurs.

[erflater]

2.6.

Op [datum overlijden 2] 2011 is de zoon van erflaatster, [erflater] (erflater), overleden. Erflater was gehuwd met [eiseres 1] (eiseres 1 in conventie). Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren, [eiseres 2] en [eiseres 3] (eiseressen 2 en 3 in conventie).

2.7.

Erflater heeft bij testament van 18 april 2007 en aanvullend testament van 23 juli 2010 over zijn nalatenschap beschikt. Tot zijn erfgenamen zijn benoemd eiseres 1 voor 1/100e deel en eiseressen 2 en 3 tezamen (ieder voor een gelijk deel daarvan) voor het resterende 99/100e deel. Tot de goederen van de nalatenschap van erflater behoort het aandeel van erflater in de nalatenschap van erflaatster. [eiseres 1 c.s.] en [A] zijn als gevolg van het overlijden van erflater dus deelgenoten geworden in de gemeenschap van de nalatenschap van erflaatster.

2.8.

Vanwege het overlijden van erflater is [A] de enige nog in leven zijnde erfgenaam van erflaatster, zodat zij in feite de enige partij is tegen wie de vorderingen in conventie zijn gericht.

De woning

2.9.

Tot de nalatenschap van erflaatster behoort onder andere een (senioren)woning aan de [adres ] (hierna: de woning).

2.10.

De woning is na het overlijden van erflaatster en erflater, in opdracht van [A] , grondig verbouwd. [A] heeft hierover geen overleg gevoerd met de andere deelgenoten ( [eiseres 1 c.s.] ).

2.11.

De woning heeft van september 2010 tot december 2012 te koop gestaan. Sinds enig moment in 2013 woont [A] in de woning.

2.12.

Tussen de advocaat van [eiseres 1 c.s.] en [A] heeft vanaf 12 februari 2013 correspondentie plaatsgevonden over de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster en, als onderdeel hiervan, over de verkoop van de woning.

2.13.

Bij brief van 21 maart 2013 heeft mr. [advocaat I] , de toenmalige advocaat van [eiseres 1 c.s.] , aan [A] onder meer het volgende geschreven:

  • Volgens de betreffende makelaar is de woning aan de [adres ] door U uit de verkoop gehaald. Kunt U dit bevestigen en kunt U aangeven waarom dit is gebeurd? Kunt U tevens aangeven welke andere verkoopactiviteiten U momenteel onderneemt en/of nog zult gaan ondernemen?

  • Volgens een publicatie van de gemeente [gemeente] is voor de woning aan de [adres ] op 21 november 2012 een omgevingsvergunning voor het verplaatsen van de voorpui aangevraagd. Kunt U aangeven wat het nut en de noodzaak van de (mogelijke) verbouwing is (in het licht van de aan U opgedragen afwikkeling van de nalatenschap) en welke kosten daarmee (zullen) zijn gemoeid? Kunt U tevens aangeven waarom de woning van binnen geheel is of wordt gestript, wat hiervan het nut en de noodzaak is (in het licht van de aan U opgedragen afwikkeling van de nalatenschap) en welke kosten hiermee zijn gemoeid?

  • (…)

2.14.

[A] heeft hierop bij brief van 31 maart 2013 als volgt geantwoord:

(… ) De woning aan de [adres ] is tijdelijk uit de verkoop gehaald, voor de duur van een verbouwing. Het is immers gedurende deze periode niet bezienswaardig. (…)

Ik laat het huis verbouwen om het te doen opknappen zoals u begrijpt, om het frisser, moderner en comfortabeler te maken, en daarmee beter verkoopbaar.

De door mij en wijlen mijn broer ingeschakelde makelaar had mij al meermalen voorgesteld het huis te “restylen met behulp van een ‘interior designer’”. Dat vind ik zonde van de kosten, en ik heb dan ook zelf een ontwerp gemaakt.

De makelaar houdt ons op de hoogte van “verkoopacties” (open huizen-dagen, verkoopseminar), in de wetenschap dat het huis straks weer in de verkoop gaat.

Er is geen sprake van het verplaatsen van de voorpui. Ik heb gemeentelijke toestemming gevraagd en gekregen tot het verplaatsen van het gedeelte waarin de voordeur zich bevindt, waarmee een inpandige berging wordt verkregen alsmede een royalere entree.

Ik zie niet in waarom het in het belang van uw cliënten is om op de hoogte te zijn van de met bedoelde verbouwing gemoeide kosten zolang deze niet vanuit de nalatenschap van mijn ouders betaald zijn en worden.

(…)”

2.15.

Bij e-mailbericht van 2 oktober 2016 heeft [A] aan mr. De Kruijf onder meer het volgende geschreven:

“Ik heb ervoor gekozen om bedoelde woning aan de [adres ] de afgelopen periode niet te koop te zetten, daar de woningmarkt op slot zat. (…).

Nu er wat meer beweging in de huizenmarkt lijkt te komen, is de tijd aangebroken om weer een makelaar aan te stellen.

Dank voor de suggestie om met makelaardij […] in zee te gaan. Ik neem dit mee in mijn afweging. Mijn eigen afweging.

Dank ook voor de adviezen terzake Funda en de zg. ‘Open Huizen dagen’. Ik zal dit zeker meegeven aan de makelaar die ik aanstel. (…)”

2.16.

[A] en haar echtgenoot hebben op 21 oktober 2016 een opdracht tot dienstverlening verstrekt aan [Makelaarskantoor] tot het verlenen van diensten bij de verkoop van de woning. Hieraan is geen uitvoering gegeven door de betreffende makelaar.

2.17.

Bij vonnis van deze rechtbank van 29 juni 2017 heeft de kantonrechter de vorderingen van [eiseres 1 c.s.] (kort gezegd ontruiming en verkoop van de woning van erflaatster en het verstrekken van inlichtingen) tegen [A] in haar hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van erflaatster afgewezen. In dit vonnis is met betrekking tot de woning en de taak van de executeur onder meer overwogen: “Verkoop van een woning behorend tot de nalatenschap behoort strikt genomen niet tot de taak van de executeur. Die taak is het beheer van de nalatenschap en het doen van daarmee verband houdende uitgaven, de voldoening van de schulden van de nalatenschap en eventueel daarvoor noodzakelijke verkoop van zaken die tot de nalatenschap behoren.

2.18.

Na voormeld vonnis van de kantonrechter is over de verkoop van de woning gecorrespondeerd tussen mr. De Kruijf, namens [eiseres 1 c.s.] en Achmea Rechtsbijstand, namens [A] . Dit heeft niet tot een oplossing geleid.

3Het geschil

in conventie

3.1.

[eiseres 1 c.s.] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

I. vaststelling van de verdeling van de nalatenschap van erflaatster;

II. conform die verdeling van de nalatenschap van erflaatster, veroordeling van de gezamenlijke erfgenamen van [erflaatster] om aan [eiseres 1 c.s.] te betalen € 191.746,50, hetgeen op grond van de gevorderde vaststelling van de verdeling een bedrag van € 63.915,50 aan elk betekent, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der opeisbaarheid tot de dag der algehele voldoening;

III. de gezamenlijke erfgenamen van [erflaatster] te veroordelen in de kosten van de procedure, alsmede de wettelijke rente daarover ingaande veertien dagen na betekening van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.

3.2.

[eiseres 1 c.s.] legt aan de vordering ten grondslag dat de verdeling van de nalatenschap van erflaatster op grond van artikel 3:185 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) vastgesteld moet worden.

3.3.

[A] voert verweer.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

in reconventie

3.5.

[A] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

primair veroordeling van [eiseres 1 c.s.] tot meewerking aan de notariële levering van de woning aan [A] binnen een maand na de vonnisdatum;

subsidiair dat aan de veroordeling van de gezamenlijke erfgenamen van [erflaatster] tot betaling aan [eiseres 1 c.s.] van het vast te stellen erfdeel in de nalatenschap van erflaatster, de opschortende voorwaarde wordt verbonden dat de gezamenlijke erfgenamen van [erflaatster] het bedrag pas bij verkoop van de woning tegen een marktconforme prijs die wordt bepaald door de huidige makelaar, aan [eiseres 1 c.s.] hoeven te voldoen;

 met veroordeling van [eiseres 1 c.s.] in de proceskosten.

3.6.

[A] legt aan haar vordering ten grondslag dat dit de enige mogelijkheden zijn voor de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster.

3.7.

[eiseres 1 c.s.] voert verweer.

3.8.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.

Gelet op hetgeen partijen hebben verklaard, gaat de rechtbank ervan uit dat de schulden van de nalatenschap zijn voldaan, zodat de taak van [A] als executeur is geëindigd.

4.2.

Partijen verschillen, kort gezegd, van mening over de omvang van de nalatenschap van erflaatster en de verdeling daarvan.

4.3.

Partijen zijn het er over eens dat de nalatenschap van erflaatster, op de dag van haar overlijden, uit de volgende bestanddelen bestond:

  1. woning;

  2. garagebox;

  3. banksaldi;

  4. auto;

  5. teruggaven instanties;

  6. vorderingen inzake de nalatenschap van [X] ;

  7. kosten uitvaart;

  8. overige schulden.

Woning en garagebox

4.4.

Ter zitting is gebleken dat partijen het er over eens zijn dat de woning en de garagebox dienen te worden verkocht en geleverd aan derden.

4.5.

Partijen zijn als deelgenoten gezamenlijk gerechtigd tot de woning en de garagebox, [eiseres 1 c.s.] en [A] ieder voor de helft. Partijen moeten daarom samen een makelaar kiezen en die makelaar gezamenlijk opdracht geven tot verkoop van de woning en de garagebox. [A] is, als deelgenoot, op basis van artikel 3:169 BW bevoegd om in de woning te blijven wonen tot het moment van levering aan een derde.

4.6.

De verkoopopbrengst komt partijen in beginsel gezamenlijk toe, [eiseres 1 c.s.] voor de helft en [A] voor de helft. Partijen moeten ook in die verhouding bijdragen aan de verkoopkosten.

Bankrekeningen

4.7.

Uit de aangifte erfbelasting blijkt dat het saldo per overlijdensdatum ( [datum overlijden 1] 2010) op de (spaar)rekeningen van erflaatster in totaal € 72.235 bedroeg. Niet is gesteld of gebleken dat dit onjuist is, zodat de rechtbank van voormeld bedrag uitgaat.

Auto

4.8.

[A] heeft gesteld dat de auto niets waard was en dat zij de auto daarom aan een neefje heeft gegeven. Daarbij heeft zij kosten moeten maken, omdat zij niet beschikte over de overdrachtspapieren van de auto. Het opnieuw aanvragen daarvan kostte € 400. [A] heeft onweersproken gesteld dat haar broer hiermee akkoord ging.

4.9.

Het voorgaande brengt mee dat de auto niet meer hoeft te worden verdeeld en dat er geen waarde aan de auto wordt toegekend. Nu de broer van [A] (erflater) destijds als deelgenoot heeft ingestemd met het opnieuw aanvragen van de voor het wijzigen van de tenaamstelling van de auto benodigde papieren, komt het bedrag van € 400 ten laste van de nalatenschap van erflaatster.

Teruggaven instanties

4.10.

Tussen partijen staat vast dat de teruggaven van diverse instanties in totaal € 3.104 bedragen.

Vorderingen inzake de nalatenschap van [X]

4.11.

Voorts staat vast dat de erfgenamen van erflaatster een vordering hebben op erflaatster uit de nalatenschap van [X] van in totaal € 148.943.

Kosten uitvaart

4.12.

In de aangifte erfbelasting is voor de kosten van de uitvaart een bedrag opgenomen van € 12.609. [A] heeft ter zitting betoogd dat een rekenfout is gemaakt en dat de kosten van de uitvaart hoger waren dan in de aangifte erfbelasting is opgenomen. Zij heeft, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, de kosten van de uitvaart nader gespecificeerd met stukken die al eerder in het geding zijn gebracht. Hieruit blijkt volgens [A] dat de kosten van de uitvaart in totaal € 18.563,40 hebben bedragen.

4.13.

[A] specificeert voormeld bedrag van € 18.563,40 als volgt:

 nota notaris € 362,95;

 nota grafstuk € 83;

 samengestelde factuur uitvaartondernemer € 9.079,60;

 condoleancebezoek € 1.029,35;

 leges uitgifte eigen graf € 3.202,50;

 leges vergunning plaatsen grafsteen € 935,50;

 grafsteen € 3.867,50.

4.14.

De rechtbank is met [eiseres 1 c.s.] van oordeel dat de nota van de notaris van € 362,95 voor het opmaken van de verklaring van erfrecht niet behoort tot de kosten van de uitvaart en bovendien al staat vermeld bij de schulden, zodat [A] dit bedrag twee keer meetelt. Dit bedrag moet dus van de door [A] opgegeven kosten van de uitvaart worden afgetrokken.

4.15.

[eiseres 1 c.s.] betoogt dat de leges uitgifte eigen graf onderdeel zijn van de samengestelde factuur van de uitvaartondernemer, zodat sprake is van een dubbeltelling. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de door [A] overgelegde factuur van de uitvaartondernemer blijkt dat, als onderdeel van de totaal te betalen kosten van € 9.079,60, een bedrag van € 4.692,93 in rekening is gebracht voor “Gemeente [plaats] Grafrechten, begraving en gebruik aula”. Daarnaast heeft [A] een stuk van de gemeente [plaats] overgelegd waaruit de verschuldigdheid van leges van € 3.202,50 voor grafrechten blijkt. Zonder nadere toelichting van [A] van haar (impliciete) stelling dat twee maal leges voor grafrechten ten laste van de nalatenschap van erflaatster zijn voldaan – eenmaal aan de uitvaartondernemer en eenmaal rechtstreeks aan de Gemeente [plaats] – welke toelichting ontbreekt, stelt de rechtbank vast dat de betreffende leges onderdeel uitmaken van de door de uitvaartondernemer in rekening gebrachte kosten voor “Gemeente [plaats] Grafrechten, begraving en gebruik aula”, zoals [eiseres 1 c.s.] heeft gesteld. Het bedrag van € 3.202,50 maakt dus geen (zelfstandig) onderdeel uit van de uitvaartkosten.

4.16.

[eiseres 1 c.s.] erkent dat de overige door [A] gestelde bedragen tot de kosten van de uitvaart behoren. Dit leidt tot de conclusie dat de kosten van de uitvaart bedragen € 83 + € 9.079,60 + € 1.029,35 + 935,50 + € 3.867,50 = € 14.994,95.

4.17.

Voor zover [A] ten titel van uitvaartkosten meer van de ervenrekening heeft voldaan dan voormeld bedrag van € 14.994,95, dient zij dit terug te storten op de ervenrekening.

Overige schulden

Schulden in verband met de woning

4.18.

[A] stelt dat zij zowel het resterend deel van de saldi van de bankrekeningen van erflaatster als privégelden heeft moeten aanwenden om de woning te onderhouden en te renoveren. Het betrof een gedateerde woning en er was achterstallig onderhoud. Zonder deze verbouwing was de woning niet verkoopbaar, aldus [A] . Zij stelt verder dat zij noodzakelijke beheerslasten als belastingen, nota’s van nutsbedrijven, noodreparaties en schilderwerk van de ervenrekening heeft voldaan.

4.19.

Voorafgaand aan de zitting heeft [A] een overzicht van het verloop van de ervenrekening in het geding gebracht, voorzien van nota’s.

4.20.

Ter zitting heeft [A] verklaard dat zij van de ervenrekening een bedrag van € 22.000 heeft gebruikt voor verbouwingskosten en dat zij zelf uit privémiddelen nog een bedrag van € 74.000 aan de verbouwing heeft betaald. Het oorspronkelijke saldo van ongeveer € 72.000 van de ervenrekening is, naast deze verbouwingskosten van € 22.000, verder opgegaan aan begrafeniskosten van € 18.000 (zie 4.15-4.17). Desgevraagd heeft [A] de besteding van het resterende bedrag van de ervenrekening, van ongeveer € 32.000, ter zitting als volgt toegelicht. Hiervan heeft [A] de volgende kosten betaald. De vaste lasten van de woning, zoals verwarming, belastingen, aanslagen, het executeursloon, makelaarskosten van € 2.000, waterschapslasten, energierekening, werkster, tuinman, herstel waterleiding ad € 2.000, verwijderen van de haag ad € 3.420, ophogen van de tuin, verplaatsen van de pui, witten, plaatsen nieuwe binnendeuren en nieuwe deurklinken, kosten in verband met de kozijnen die rot waren, schilderwerk, stucwerk, vervangen cv-ketel ad € 2.000, nieuwe keuken en extra badkamer.

4.21.

[A] heeft ter zitting betoogd dat de verbouwingskosten hebben bijgedragen aan een waardevermeerdering van een ton, zodat deze kosten ten laste van de nalatenschap moeten komen. Indien de verbouwingskosten niet ten laste van de nalatenschap mogen komen, dan mag de waardevermeerdering van de woning volgens haar ook niet ten gunste van de nalatenschap komen. [A] heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat zij niet met de andere deelgenoten over de verbouwing heeft overlegd. Volgens [A] was overleg met de andere deelgenoten niet mogelijk, omdat zij van de andere deelgenoten geen contact met hen mocht opnemen.

4.22.

[eiseres 1 c.s.] heeft gemotiveerd betwist dat voormelde kosten ten laste van de nalatenschap mogen komen. Verder heeft [eiseres 1 c.s.] ter zitting betwist dat de verbouwingskosten leiden tot een hogere verkoopopbrengst van een ton. Zij heeft betoogd dat de verkoopopbrengst hierdoor maximaal € 10.000 tot € 20.000 hoger zal zijn. [eiseres 1 c.s.] betwist verder dat overleg met de andere deelgenoten, over de verbouwing of over het betrekken van de woning, niet mogelijk was.

4.23.

De rechtbank overweegt als volgt.

4.24.

[A] was als executeur bevoegd tot beheer van de goederen van de nalatenschap. Voor de aan het beheer te ontlenen bevoegdheden kan aansluiting worden gezocht bij artikel 3:170 lid 2 BW (zie Hoge Raad 21 november 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD5985).

4.25.

Artikel 3:170 lid 1 BW bepaalt dat handelingen dienende tot gewoon onderhoud of tot behoud van een gemeenschappelijk goed, en in het algemeen handelingen die geen uitstel kunnen lijden, door ieder van de deelgenoten zo nodig zelfstandig kunnen worden verricht. Lid 2 bepaalt dat het beheer voor het overige geschiedt door de deelgenoten tezamen, tenzij een regeling anders bepaalt. Onder beheer zijn begrepen alle handelingen die voor de normale exploitatie van het goed dienstig kunnen zijn, alsook het aannemen van aan de gemeenschap verschuldigde prestaties. Lid 3 bepaalt dat tot andere handelingen betreffende een gemeenschappelijk goed dan in de vorige leden vermeld, uitsluitend de deelgenoten tezamen bevoegd zijn.

4.26.

Ten aanzien van het herstel van de waterleiding is sprake van handelingen die geen uitstel kunnen lijden. Tot het herstel van de waterleiding was [A] daarom zelfstandig bevoegd. Nu partijen niet anders zijn overeengekomen, moeten zij op grond van artikel 3:172 BW naar evenredigheid bijdragen tot de uitgaven die voortvloeien uit handelingen welke bevoegdelijk ten behoeve van de gemeenschap zijn verricht [cursivering door de rechtbank]. De kosten van het herstel van de waterleiding van € 2.000 komen dus ten laste van de nalatenschap van erflaatster, nu de hoogte van dit bedrag niet is betwist.

4.27.

Aangezien de verbouwing van de woning geen gewoon onderhoud betrof en evenmin is gebleken dat de verbouwing noodzakelijk was tot behoud van de woning en voorts niet is gesteld of gebleken dat partijen ten aanzien van het beheer van de woning een overeenkomst hebben gesloten, waren partijen ten aanzien van de verbouwing van de woning uitsluitend tezamen bevoegd.

4.28.

Vast staat dat [A] de verbouwing niet met de andere deelgenoten heeft besproken. In het licht van de gemotiveerde betwisting door [eiseres 1 c.s.] heeft [A] onvoldoende onderbouwd waarom overleg met de andere deelgenoten over de verbouwing niet mogelijk was. De andere deelgenoten hebben dus niet ingestemd met de verbouwing. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [A] de verbouwing dan ook niet bevoegdelijk doen verrichten, zodat deze kosten niet ten laste van de nalatenschap mogen worden gebracht.

4.29.

Ten aanzien van de overige kosten heeft [A] ter zitting verklaard dat deze zijn gemaakt om de waarde van de woning te vermeerderen en om de woning beter te kunnen verkopen. Niet is gesteld of gebleken dat die betreffende werkzaamheden geen uitstel konden lijden, of dat de deelgenoten hier afspraken over hebben gemaakt. Deze kosten zijn dus niet bevoegdelijk gemaakt en komen niet ten laste van de nalatenschap. Ook ten aanzien van de kosten voor de vervanging van de cv-ketel is niet gesteld dat deze vervanging geen uitstel kon lijden of dat hierover door de deelgenoten afspraken zijn gemaakt.

4.30.

Het voorgaande brengt mee dat [A] een bedrag van € 20.000 moet vergoeden aan de nalatenschap (€ 22.000 - € 2.000), aangezien zij deze kosten onbevoegd van de ervenrekening heeft voldaan.

4.31.

Ten aanzien van het bedrag van ongeveer € 32.000 is ondanks de toelichting van [A] ter zitting nog onduidelijk gebleven waar dat volledige bedrag door [A] aan is besteed. Ten laste van de nalatenschap komen de eigenaarslasten van de woning, zoals de onroerendezaakbelasting en de waterschapsbelasting, alsmede de kosten voor gas, water en licht (gebruikerslasten) over de periode dat [A] niet in de woning woonde. De rechtbank kan niet vaststellen welke bedragen dit zijn. De rechtbank zal daarom om redenen van efficiency beslissen dat [A] deze bedragen in mindering mag brengen op het saldo van de ervenrekening, mits zij [eiseres 1 c.s.] de onderliggende facturen en betaalbewijzen verstrekt. Voor het overige moet [A] de door haar van de ervenrekening opgenomen bedragen terugbetalen aan de nalatenschap, nu geen sprake is van kosten die ten laste van de nalatenschap komen.

Schuld onder ‘3.l’ aangifte erfbelasting en executeursloon

4.32.

[eiseres 1 c.s.] heeft gesteld dat verder in de nalatenschap valt de in onderdeel 3.l van de aangifte erfbelasting opgevoerde schuld van € 10.237. [A] heeft gesteld dat nog tot de nalatenschap behoren de in onderdeel 3.l van de aangifte erfbelasting opgevoerde schuld van € 6.093 en daarnaast het executeursloon van € 4.143 dat in oktober 2010 van de ervenrekening is afgeschreven, derhalve in totaal eveneens € 10.237.

4.33.

Tijdens de zitting is gebleken dat onduidelijkheid bestaat over de hoogte van de schuld, opgenomen onder ‘3.l’ in de aangifte erfbelasting. In een exemplaar van de aangifte erfbelasting is voor deze schuld een bedrag van € 10.237 opgenomen en in een ander exemplaar een bedrag van € 6.093. Daarom spraken partijen ter zitting af dat mr. Van Erp de aangifte erfbelasting die ten grondslag heeft gelegen aan de aanslag erfbelasting, zou opvragen bij de boekhouder en vervolgens aan de rechtbank en aan de wederpartij zou overleggen. Na de zitting heeft [A] de aangifte erfbelasting in het geding gebracht, zoals deze is ingediend bij de belastingdienst. Hierin staat onder ‘3.l’ een schuld opgenomen van € 10.237.

4.34.

[eiseres 1 c.s.] betoogt in haar akte uitlaten na comparitie van partijen, dat het bedrag van € 10.237 blijkt te bestaan uit diverse posten, waaronder het executeursloon van € 4.143,38. In de concept aangifte erfbelasting was nog geen rekening gehouden met het executeursloon. Daarom stond volgens [eiseres 1 c.s.] in de concept aangifte onder ‘3.l’ een schuld opgenomen van € 6.093. Het verschil tussen het in de definitieve aangifte erfbelasting opgenomen bedrag van € 10.237 en het bedrag dat in de concept aangifte was opgenomen, is het executeursloon van € 4.143,38, zo stelt [eiseres 1 c.s.] stemt ermee in dat rekening wordt gehouden met een schuld van de nalatenschap van € 10.237, mits het executeursloon niet als afzonderlijke schuld wordt meegenomen. Indien het executeursloon wel als afzonderlijke schuld wordt meegenomen, dienen de overige schulden van de nalatenschap op € 6.092,67 te worden gesteld om dubbeltelling te voorkomen, aldus [eiseres 1 c.s.]

4.35.

De rechtbank constateert dat beide partijen ervan uitgaan dat de onder 3.l van de aangifte erfbelasting bedoelde schuld inclusief het executeursloon in totaal € 10.237 bedraagt, zodat de rechtbank daarvan zal uitgaan bij het vaststellen van de verdeling van de nalatenschap van erflaatster.

Notariskosten

4.36.

Vast staat dat de notariskosten € 362,95 bedragen.

Erfbelasting

4.37.

De erfbelasting van in totaal € 19.734 is door de erfgenamen uit privémiddelen betaald, zodat hier bij de verdeling geen rekening mee wordt gehouden.

voorts in conventie

4.38.

[eiseres 1 c.s.] vordert kort gezegd, op grond van artikel 3:185 BW, vaststelling van de verdeling van de nalatenschap van erflaatster en uitbetaling van de erfdelen.

4.39.

Vast staat dat de deelgenoten niet tot overeenstemming kunnen komen over de verdeling van de nalatenschap van erflaatster. Nu tot de nalatenschap van erflaatster een woning en een garagebox behoren die nog moeten worden verkocht en geleverd aan derden en de vordering van [A] op de nalatenschap nog niet kan worden berekend, kan de rechtbank de verdeling van de nalatenschap van erflaatster niet uitputtend tot stand brengen. De rechtbank zal dan ook, als in de vorderingen besloten liggend, de wijze van verdeling van de nalatenschap gelasten rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang, overeenkomstig artikel 3:185 BW. De rechtbank heeft hierbij een grote mate van vrijheid.

4.40.

Uitgangspunt hierbij is dat [eiseres 1 c.s.] en [A] ieder gerechtigd zijn tot de helft van de nalatenschap van erflaatster.

4.41.

Bij de bepaling van de waarde van tot de nalatenschap behorende goederen dient in beginsel als peildatum de datum van verdeling te worden aangehouden, tenzij de deelgenoten anders zijn overeengekomen. Daarbij geldt dat de redelijkheid en billijkheid mee kunnen brengen dat een andere datum voor de verdeling wordt aangehouden, bijvoorbeeld als de feitelijke verdeling al ruim voor de verdeling is geëffectueerd. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen feiten en/of omstandigheden die maken dat een andere datum dan die van de verdeling dient te worden aangehouden. Met betrekking tot de onroerende zaken dient daarom de waarde op het moment van de overdracht (dus de verkoopwaarde) tussen [eiseres 1 c.s.] en [A] te worden verdeeld.

4.42.

Ten aanzien van voormeld betoog ter zitting van [A] dat de door haar betaalde verbouwingskosten hebben bijgedragen aan een waardevermeerdering van de woning van een ton, en dat deze waardevermeerdering daarom niet ten gunste van de nalatenschap mag komen (zie 4.21), overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 6:212 BW is degene die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander verplicht, voor zover dit redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking. In de eerste plaats is dus vereist dat ten gunste van [eiseres 1 c.s.] een verrijking zal hebben plaatsgehad terwijl [A] in dat verband moet zijn verarmd. Ervan uitgaande dat de waarde van de woning is vermeerderd als gevolg van de door [A] in de woning gedane investeringen, en de verkoopopbrengst van de woning bij helfte zou worden verdeeld, dan zou de helft van de waardevermeerdering ten goede komen aan [eiseres 1 c.s.] In die situatie zal [eiseres 1 c.s.] dus verrijkt worden ten bedrage van de helft van de waardevermeerdering, en [A] verarmd voor dat bedrag. De rechtbank is daarom van oordeel dat de volledige waardevermeerdering die is gerealiseerd door de door [A] in de woning gedane investeringen, aan [A] dient toe te komen.

4.43.

[A] heeft gesteld dat de door haar in de woning gedane investeringen hebben geleid tot een waardevermeerdering van € 100.000, maar heeft die stelling geenszins onderbouwd. Een waardevermeerdering van een ton valt ook niet zonder meer aan te nemen, gelet op het feit dat het een seniorenwoning betreft. [A] heeft niet (met stukken) toegelicht in welke mate het plaatsen van een tweede badkamer en toilet in een seniorenwoning heeft geleid tot de door haar gestelde (aanzienlijke) waardevermeerdering. Ook ten aanzien van de overige door haar gestelde aanpassingen aan de woning, waaronder het vernieuwen van de keuken, het vervangen van deuren en het stofferen van de woning, heeft zij niet onderbouwd gesteld in welke mate die hebben bijgedragen aan de gestelde waardevermeerdering van in totaal een ton. [eiseres 1 c.s.] hebben de waardevermeerdering erkend voor een bedrag van € 15.000 tot € 20.000. De rechtbank zal daarom – als door [eiseres 1 c.s.] erkend – een waardevermeerdering van € 20.000 in aanmerking nemen. Dit bedrag komt [A] na overdracht van de woning eerst toe, waarna de (resterende) verkoopopbrengst bij helfte moet worden gedeeld tussen [eiseres 1 c.s.] en [A] .

4.44.

Vast staat dat het saldo van de bankrekeningen van erflaatster ten tijde van haar overlijden € 72.235 bedroeg. Hierbij moeten de teruggaven van instanties van € 3.104 worden opgeteld. Samen is dit € 75.339.

4.45.

Op grond van het voorgaande komen ten laste van de ervenrekening:

 € 400 € 400 kosten voor wijziging tenaamstelling auto;

 € 400 € 14.994,95 kosten uitvaart;

 € 400 € 2.000 reparatie waterleiding;

 € 400 € 10.237 schuld onder ‘3.l’ aangifte erfbelasting en executeursloon;

 € 400 € 362,95 kosten notaris;

totaal: € 27.994,90.

4.46.

Daarnaast komen ten laste van de nalatenschap de eigenaarslasten van de woning, zoals de onroerendezaakbelasting en de waterschapsbelasting, alsmede de kosten voor gas, water en licht (gebruikerslasten) over de periode dat [A] niet in de woning woonde. Zoals hiervoor is overwogen kan de rechtbank niet vaststellen welke bedragen dit zijn en zal de rechtbank daarom beslissen dat [A] deze bedragen in mindering mag brengen op het saldo van de ervenrekening, mits zij [eiseres 1 c.s.] de onderliggende facturen en betaalbewijzen verstrekt.

4.47.

[A] dient overeenkomstig hetgeen is overwogen onder 4.17, 4.30 en 4.31 de ervenrekening aan te vullen. [A] dient aldus terug te storten op de ervenrekening:

- de bedragen die zij ten titel van uitvaartkosten van de ervenrekening heeft voldaan, voor zover die een bedrag van € 14.994,95 te boven gaan (zie 4.17);

- een bedrag van € 20.000 (zie 4.30);

- een bedrag van € 32.000 minus (i) de eigenaarslasten van de woning (zoals de onroerendezaakbelasting en de waterschapsbelasting) én minus (ii) de gebruikerslasten van de woning (de kosten voor gas, water en licht) over de periode dat [A] niet in de woning woonde (zie 4.31) – mits zij [eiseres 1 c.s.] de onderliggende facturen en betaalbewijzen verstrekt.

4.48.

Ten slotte komt de vordering wegens uitbetaling van de erfdelen in de nalatenschap van [X] nog ten laste van de nalatenschap van erflaatster.

4.49.

Uitgangspunt bij de afwikkeling van een nalatenschap is dat bij een verdeling de totale gemeenschap dient te worden verdeeld (overeenkomstig artikel 3:179 lid 1 BW) . De rechtbank zal daarom bepalen dat uitbetaling van de erfdelen plaatsvindt binnen twee weken nadat beide onroerende zaken zijn verkocht en geleverd aan derden.

voorts in conventie

4.50.

Nu de woning niet wordt toegedeeld aan [A] , maar evenals de garagebox zal worden verkocht en geleverd aan derden, is er geen grondslag voor uitbetaling van het onder 3.1. II gevorderde bedrag. De nalatenschap van erflaatster kan immers nog niet worden verdeeld. Vordering II van [eiseres 1 c.s.] zal daarom worden afgewezen.

voorts in reconventie

4.51.

De primaire vordering van [A] , te weten veroordeling van [eiseres 1 c.s.] tot medewerking aan de notariële levering van de woning aan [A] binnen een maand na de vonnisdatum, zal worden afgewezen, nu ter zitting vast is komen te staan dat [A] de woning niet (meer) toegedeeld wenst te krijgen maar zij ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat zij niettemin deze vordering niet wenst in te trekken.

4.52.

De subsidiaire vordering van [A] , dat aan de veroordeling van de gezamenlijke erfgenamen van [erflaatster] tot betaling aan [eiseres 1 c.s.] van het vast te stellen erfdeel in de nalatenschap van erflaatster de opschortende voorwaarde wordt verbonden dat zij het bedrag pas bij verkoop van de woning tegen een marktconforme prijs die wordt bepaald door de huidige makelaar, aan [eiseres 1 c.s.] hoeven te voldoen, zal wegens gebrek aan belang worden afgewezen nu vordering II van [eiseres 1 c.s.] wordt afgewezen.

voorts in conventie en in reconventie

4.53.

Gezien de familierelatie tussen partijen ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten, zowel in conventie als in reconventie, tussen partijen te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5De beslissing

De rechtbank:

in conventie en in reconventie

5.1.

gelast de wijze van verdeling van de nalatenschap van [erflaatster] , overleden op [datum overlijden 1] 2010, als volgt:

5.1.1.

bepaalt dat de woning aan de [adres ] (hierna: de woning) door partijen moet worden verkocht en geleverd aan derden;

5.1.2.

bepaalt dat de garagebox aan de [adres(a)] te [plaats] door partijen moet worden verkocht en geleverd aan derden;

5.1.3.

bepaalt dat de opbrengst van de woning en de garagebox tussen partijen dient te worden verdeeld als volgt: uit de verkoopopbrengst dienen partijen eerst de kosten verbonden aan de verkoop van de woning te voldoen, waarna [A] uit de verkoopopbrengst een bedrag van € 20.000 toekomt, waarna het restant tussen [eiseres 1 c.s.] en [A] bij helfte wordt gedeeld;

5.1.4.

bepaalt dat [A] ter zake van door haar onbevoegd van de ervenrekening verrichte betalingen een bedrag van € 20.000 dient terug te storten op de ervenrekening;

5.1.5.

bepaalt dat [A] een bedrag van € 32.000 dient te terug te storten op de ervenrekening, minus (i) de eigenaarslasten ten aanzien van de woning en (ii) de gebruikerslasten ten aanzien van de woning over de periode dat [A] niet in de woning woonde, mits zij aan [eiseres 1 c.s.] de onderliggende facturen en betaalbewijzen verstrekt;

5.1.6.

bepaalt dat [A] , voor zover zij meer dan € 14.994,95 ten titel van uitvaartkosten van de ervenrekening heeft voldaan, dit meerdere dient terug te storten op de ervenrekening;

5.1.7.

bepaalt dat het saldo dat op de ervenrekening resteert na terugstorting door [A] van de onder 5.1.4, 5.1.5 en 5.1.6 bedoelde bedragen, [eiseres 1 c.s.] en [A] ieder voor de helft toekomt;

5.1.8.

bepaalt dat uitbetaling van de erfdelen plaatsvindt binnen twee weken nadat beide onroerende zaken zijn verkocht en geleverd aan derden;

5.2.

veroordeelt partijen aan voornoemde wijze van verdeling hun medewerking te verlenen;

5.3.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

5.4.

compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

5.5.

wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. I.C. Kranenburg en in het openbaar uitgesproken op

5 juni 2019.

1

1

type: 2339

Jurisprudentie 1

Hoge Raad 21-11-2008, ECLI:NL:HR:2008:BD5985


© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733