Rechtbank Gelderland 05-06-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:2492

Datum publicatie11-06-2019
ZaaknummerAWB - 19 _ 175
ProcedureMondelinge uitspraak
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenBestuursrecht; Belastingrecht
TrefwoordenFiscaal familierecht; Heffingskortingen
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Vrouw was in 2013 gehuwd met man. In 2014 werd op verzoek van de vrouw haar algemene heffingskorting 2013 uitbetaald op het bij de Belastingdienst bekende rek.nr. (tnv man). Scheiding in 2016. In 2018 is aanslag IB 2013 van man op zijn verzoek ambtshalve verminderd. Als gevolg hiervan is bij vrouw de heffingskorting van € 2.332 nagevorderd. Rb: navorderingsaanslag terecht opgelegd. Rb heeft er begrip voor dat dit voor haar vervelend uitpakt, maar het is niet toegestaan de innerlijke waarde of billijkheid van een wet te toetsen.

Volledige uitspraak


RechtbanK gelderland

Team belastingrecht

zaaknummer: AWB 19/175

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juni 2019

in de zaak tussen

[X] , wonende te [Z] , eiseres

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 4 december 2018 waarbij het bezwaar van eiseres tegen de aan haar voor het jaar 2013 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en de beschikking belastingrente ongegrond is verklaard.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar partner. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en
[A] .

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiseres woonde in 2013 in Duitsland en stond in de Basisregistratie Personen daar ook ingeschreven. Zij was heel 2013 gehuwd met de heer [B] (hierna: de ex-partner). De ex-partner stond per [2013] in Spanje ingeschreven in de Basisregistratie Personen.

2. Eiseres en de ex-partner hebben in de aangiften IB/PVV 2013 geopteerd voor binnenlandse belastingplicht. De ex-partner heeft een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 30.987 met een verschuldigde IB/PVV van € 10.030. Eiseres heeft geen inkomen vermeld en heeft verzocht om uitbetaling van de heffingskorting. Verweerder heeft de aanslagen IB/PVV 2013 op deze wijze vastgesteld. Op 12 juni 2014 heeft verweerder de heffingskorting van eiseres uitbetaald op het bij hem bekend zijnde rekeningnummer. Dit rekeningnummer staat op naam van de ex-partner van eiseres. Eiseres en haar ex-partner zijn op [2016] gescheiden.

3. Op 17 april 2018 heeft de ex-partner verweerder verzocht zijn aanslag IB/PVV 2013 ambtshalve te verminderen. In dit verzoek heeft de ex-partner aangegeven heel 2013 in Spanje te hebben gewoond en heeft hij aangegeven belastingplichtig, maar niet premieplichtig te zijn geweest in Nederland. Verweerder is op 22 juni 2018 aan het verzoek tegemoet gekomen en heeft de verschuldigde IB/PVV op nihil vastgesteld.

4. Als gevolg van deze ambtshalve vermindering heeft verweerder op 21 juli 2018 de heffingskorting (met belastingrente) van € 2.332 bij eiseres nagevorderd.

5. In geschil is of de navorderingsaanslag terecht aan eiseres is opgelegd.

6. Eiseres vindt het niet terecht dat zij de heffingskorting terug moet betalen. Zij heeft aangevoerd dat de heffingskorting op de rekening van haar ex-partner is gestort en zij het geld dus feitelijk nooit heeft ontvangen. Ook kwamen volgens eiseres de gegevens in de Basisregistratie Personen niet overeen met de feitelijke situatie, omdat de ex-partner in 2013 feitelijk op het gezamenlijke adres in Duitsland woonde in plaats van in Spanje. De inschrijving van de ex-partner in Spanje had uitsluitend te maken met het feit dat hij een auto met Spaans kenteken in bezit had. De ambtshalve vermindering had niet verleend mogen worden, Daarnaast heeft ze niet zelf haar aangifte ingediend maar heeft haar ex-partner dit gedaan met gebruikmaking van haar DigiD.


7. Verweerder is van mening dat de navorderingsaanslag terecht is opgelegd. Door de ambtshalve vermindering bij de ex-partner kwam eiseres niet langer in aanmerking voor uitbetaling van de algemene heffingskorting. De omstandigheid dat de heffingskorting is uitbetaald op het rekeningnummer van de ex-partner maakt dit volgens verweerder niet anders, omdat eiseres zelf verantwoordelijk is voor het doorgeven van de juiste bankgegevens.

8. Omdat eiseres in haar aangifte heeft verzocht om uitbetaling van de heffingskorting en verweerder hiermee heeft ingestemd, zal de rechtbank niet ingaan op de vraag of tussen eiseres en de ex-partner sprake was van fiscaal partnerschap.

9. Hoofdregel is dat als de verdienende partner geen belasting is verschuldigd, de niet of weinig verdienende partner geen recht heeft op een uit te betalen heffingskorting. Verweerder heeft kennelijk aanleiding gezien zonder nader onderzoek ambtshalve in te stemmen met het verzoek van de ex-partner van eiseres zodat deze geen belasting verschuldigd was en eiseres dus geen recht op heffingskorting had. De navorderingsaanslag is dus terecht aan eiseres opgelegd.

10. De stellingen ten aanzien van het niet hebben ontvangen van de heffingskorting, omdat dit op de rekening van de ex-partner is gestort en het indienen van de aangifte van eiseres door de ex-partner zonder medeweten van eiseres, helpen haar niet. Verweerder mocht ervan uitgaan dat de aangifte door eiseres zelf werd ingediend, omdat dit met haar DidiD gebeurde en dat zij op de hoogte was van het bij verweerder bekende rekeningnummer. De rechtbank heeft begrip voor de stelling dat één en ander voor haar erg vervelend uitpakt. Het is de rechtbank echter niet toegestaan de innerlijke waarde of billijkheid van een wet te toetsen.


11. Ten slotte heeft eiseres gesteld dat haar ex-partner haar heeft achtergelaten met een enorme schuldenlast en zij de navorderingsaanslag niet kan betalen. Hiervoor dient zij zich echter te wenden tot de Ontvanger van de Belastingdienst. Wellicht dat de Ontvanger – gelet op de bijzondere omstandigheden van dit geval – terughoudendheid kan betrachten bij de invordering van de belastingschuld. Ten slotte wijst de rechtbank eiseres op artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen waarin is bepaald dat de Minister van Financiën bevoegd is om voor bepaalde gevallen tegemoet te komen aan onbillijkheden die zich bij de toepassing van de belastingwet mochten voordoen.


12. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.

13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.F. Geerling, rechter, in aanwezigheid van S. Lensink MSc, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2019.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733