Rechtbank Gelderland 29-05-2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:2622

Datum publicatie13-06-2019
ZaaknummerC/05/341863 / ES RK 18-474 en C/05/343196 / FA RK 18-2952
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenFamilievermogensrecht; Gebruik woning; Aandeel pp in ontbonden gemeenschap art. 1:100; Medewerking aan verkoop/toedeling; Verdeling;
Alimentatie
WetsverwijzingenBurgerlijk Wetboek Boek 1 100

Inhoudsindicatie

Vermogen in BV betreft tijdens huwelijk ontvangen ontslagvergoeding van € 125.000 (stamrecht). Vaste jurisprudentie Hoge Raad.1 Echter, nu BV thans geen liquide middelen meer heeft doordat partijen geld hebben geleend van BV om van te leven, is Rb van oordeel dat (vermogen in) BV niet aan man verknocht is.
Brutering van de partneralimentatie is niet aan de orde zolang partijen ingeschreven staan op hetzelfde BRP-adres en niet duurzaam gescheiden leven.

Volledige uitspraak


beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en jeugdrecht

Zittingsplaats Arnhem

Zaakgegevens: C/05/341863 / ES RK 18-474 en C/05/343196 / FA RK 18-2952

Datum uitspraak: 29 mei 2019

beschikking echtscheiding

in de zaak van

[verzoeker] (nader te noemen: de man),

wonende te Lobith,

advocaat mr. A. Huber te Arnhem,

tegen

[verweerster] (nader te noemen: de vrouw),

wonende te Lobith,

advocaat mr. J. Welles te Zevenaar.

1Het verloop van de procedure

1.1.

Dit verloop blijkt uit:
- het verzoekschrift namens de man, ingekomen op 20 augustus 2018;
- het exploot van betekening d.d. 10 augustus 2018;
- het verweerschrift met zelfstandige verzoeken namens de vrouw, ingekomen op 26 september 2018;
- het verweerschrift namens de man, ingekomen op 19 november 2018;
- de brief met producties namens de man d.d. 15 februari 2019;
- de reactie met aanvullend verzoek namens de vrouw, ingekomen op 19 februari 2019;
- het F9-formulier met producties namens de man, ingekomen op 5 maart 2019.

1.2.

De zaak is behandeld ter zitting met gesloten deuren op 28 maart 2019. Daarbij waren aanwezig de beide partijen, bijgestaan door hun advocaten.

2De feiten

2.1.

Partijen zijn op 16 juni 1998 in de gemeente [plaats] in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Zij hebben de Nederlandse nationaliteit en de vrouw heeft daarnaast de nationaliteit van [naam land] .

2.2.

Het meerderjarige kind van partijen is:
- [jongmeerderjarige] , geboren op 7 februari 1998 te [plaats] .

2.3.

Bij beschikking voorlopige voorzieningen van deze rechtbank van 29 oktober 2018 is:
- het verzoek van partijen tot toewijzing van het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning afgewezen;
- bepaald dat de man met ingang van 1 september 2018 aan de vrouw een bijdrage in haar kosten van levensonderhoud moet betalen van € 2.245 bruto per maand.

2.4.

Bij beschikking wijziging voorlopige voorzieningen van deze rechtbank van 4 februari 2019 is het verzoek van de man tot wijziging van de beschikking voorlopige voorziening van 29 oktober 2018 toegewezen en is bepaald dat de man aan de vrouw een bijdrage in haar kosten van levensonderhoud moet betalen:

- een bedrag van € 1.055 per maand voor de periode van 1 september 2018 tot 4 februari 2019 en
- een bedrag van € 1.014 per maand met ingang van 4 februari 2019.

3De beoordeling

De echtscheiding

3.1.

Partijen zijn het erover eens dat hun huwelijk duurzaam is ontwricht, zodat tussen hen de echtscheiding kan worden uitgesproken. De rechtbank zal zo beslissen.

De echtelijke woning

3.2.

De man verzoekt te bepalen dat hij jegens de vrouw bevoegd is de bewoning van de woning en het gebruik van de inboedel en de zaken die behoren bij deze woning, voort te zetten gedurende zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Hij stelt daartoe dat de spanningen tussen partijen dermate hoog zijn opgelopen dat zij niet meer samen in de woning kunnen wonen. Van belang acht de man voorts dat hij en [naam kind] sinds augustus/september 2015 vaak lange periodes in de woning verbleven, terwijl de vrouw, tegen de zin van de man, in [naam land] verbleef.

3.3.

De vrouw verzoekt het verzoek van de man af te wijzen. Zij stelt daartoe dat partijen zolang als nodig samen in de woning kunnen blijven wonen en dat de woning zo snel mogelijk verkocht zal moeten worden.

3.4.

Het is de rechtbank niet gebleken dat er sprake is van zodanige spanningen tussen partijen, dat zij niet samen in de woning kunnen blijven wonen, zolang de woning hun gezamenlijk eigendom is. De woning is, naar de vrouw onweersproken heeft gesteld, groot genoeg om samen te kunnen blijven wonen. Partijen hebben hun eigen (slaap)kamer in de woning. Van belang is verder dat de vrouw, gelet op het aanwezige vermogen, geen aanspraak kan maken op een bijstandsuitkering en dat zij niet terecht kan bij vrienden of familie. Nu de man daarnaast ook zijn alimentatieverplichting, zoals bepaald bij voorlopige voorziening niet nakomt, heeft de vrouw geen geld om een woning te huren. Het belang van de man om exclusief gebruik te kunnen maken van de woning, is daardoor minder zwaarwegend dan het belang van de vrouw tot het medegebruik van de woning. Het verzoek van de man zal dan ook worden afgewezen.

De wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgoederengemeenschap

3.5.

Partijen zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Zij verzoeken de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen en zij hebben daartoe voorstellen gedaan.

3.6.

Partijen hebben op grond van artikel 1:100 van het Burgerlijk Wetboek - nu niet is gesteld of gebleken dat zij bij huwelijkse voorwaarden of bij een schriftelijke overeenkomst met het oog op deze ontbinding van de gemeenschap anders hebben bepaald - een gelijk aandeel in de gemeenschap.

De peildata

3.7.

De gemeenschap wordt van rechtswege ontbonden op de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding, zijnde 20 augustus 2018. De omvang van de ontbonden gemeenschap zal op die datum worden bepaald.

3.8.

Als datum voor de waardering van de diverse bestanddelen wordt de datum van feitelijke verdeling tot uitgangspunt genomen, tenzij hierna anders is vermeld.

De gemeenschap van goederen

3.9.

De rechtbank zal bij haar beoordeling en beslissingen uitgaan van de door partijen aangedragen vermogensbestanddelen. Partijen hebben de navolgende bestanddelen aangedragen:

-
de echtelijke woning, staande en gelegen aan de ( [postcode] ) Lobith aan de [adres 1] , alsmede de daaraan verbonden hypothecaire verplichtingen en de overlijdensrisicoverzekering;
- de inboedel van de echtelijke woning;
- het appartement aan de [adres 2] te ( [postcode] ) Arnhem;
- de polissen bij SNS, Zwitserleven en Reaal;
- de bankrekening met nummer [nummer] met een negatief saldo en de daaraan gekoppelde creditcardrekening/-schuld;
- de bankrekening in [naam land] ;
- de auto in Nederland

- de auto in [naam land] ;
- de besloten vennootschap [naam BV] BV, met daarin een rekening-courant vordering op partijen en de webwinkel [naam webwinkel] ;

- de vorderingsrechten.

3.10.

De rechtbank zal de door partijen genoemde bestanddelen achtereenvolgens bespreken en beoordelen.

De draagplicht voor de schulden

3.11.

De vrouw stelt dat afgeweken moet worden van de hoofdregel, dat partijen ieder voor de helft draagkrachtig zijn voor de schulden. Zij zegt dat zij niet op de hoogte was van de financiële situatie van partijen tijdens hun huwelijk. De man is het hier niet mee eens. Volgens de man zijn partijen ieder voor de helft draagplichtig.

3.12.

Onder verwijzing naar de arresten van de Hoge Raad van 7 december 1990 (NJ 1991, 593), van 6 oktober 2000 (ECLI:NL:HR:2000:AA7362) en van 27 juni 2003 (ECLI:NL:HR:2003:AF7541) overweegt de rechtbank dat een afwijking van de hoofdregel dat partijen een gelijk aandeel in de ontbonden gemeenschap hebben, slechts kan worden aangenomen in zeer uitzonderlijke omstandigheden, als het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat de ene echtgenoot zich jegens de andere beroept op een verdeling bij helfte van de ontbonden gemeenschap. Het is de keuze van de vrouw geweest om zich tijdens het huwelijk niet te bemoeien met de financiële situatie van partijen. Als zij daar meer inzicht en inspraak in had willen hebben, dan had zij daar eerder zelf voor moeten zorgen. Nu zij dat niet gedaan heeft, kan zij de man achteraf niet verwijten dat het zijn schuld is dat de schulden zijn ontstaan. Naar het oordeel van de rechtbank is er daarom geen sprake van zeer uitzonderlijke omstandigheden die maken dat afgeweken moet worden van de hoofdregel dat ieder een gelijk aandeel heeft in de ontbonden gemeenschap. Dat betekent dat partijen ieder in beginsel voor de helft draagplichtig zijn voor de schulden.

De echtelijke woning aan de [adres 1] te Lobith, alsmede de daaraan verbonden hypothecaire verplichtingen en de overlijdensrisicoverzekering

3.13.

Van de huwelijksgoederengemeenschap tussen partijen maakt de echtelijke woning deel uit. De woning is belast met een recht van hypotheek in verband met de overeenkomst van een hypothecaire geldlening, afgesloten bij de SNS onder nummer [nummer] . Een deel van de hypothecaire geldlening betreft een rendementhypotheek met nummer [nummer] . Voorts is aan de hypothecaire geldlening een overlijdensrisico-verzekering bij Aegon verbonden.

3.14.

De man stelt zich op het standpunt dat de woning moet worden getaxeerd door [naam makelaar] Makelaardij. Afhankelijk van de getaxeerde waarde van de woning zal de man beslissen of hij de woning voor dat bedrag wil overnemen, dan wel dat de woning moet worden verkocht aan een derde. Volgens de man had hij niet eerder kunnen nagaan of hij de woning kan overnemen, omdat de banken pas toezeggingen willen doen over het al dan niet verstrekken van een hypotheek als er duidelijkheid is over de verdeling en de alimentatieplicht.

3.15.

De vrouw stelt zich op het standpunt dat de man al geruime tijd de gelegenheid heeft gehad om de woning te laten taxeren en al dan niet over te nemen. Nu de man dat heeft nagelaten moet de woning worden verkocht en dient de man mee te werken aan de verstrekking van een verkoopopdracht aan [naam makelaar] Makelaardij. De netto opbrengst van de woning (waarde van de woning verminderd met de hoogte van hypotheek en vermeerderd met de waarde van de rendementhypotheek), dient vervolgens gelijkelijk tussen partijen te worden verdeeld. Nu de vrouw geen financiële middelen heeft om de taxatiekosten te betalen, verzoekt zij de kosten van de taxatie ten laste van de man te brengen.
De rechtbank overweegt als volgt.

3.16.

De rechtbank stelt vast dat partijen het met elkaar eens zijn dat [naam makelaar] Makelaardij de woning moet taxeren en al dan niet moet verkopen. De rechtbank zal bepalen dat partijen ieder binnen een maand na datum van deze beschikking de opdracht moeten geven aan [naam makelaar] Makelaardij om de woning te taxeren.

3.17.

De rechtbank overweegt dat het algemeen bekend is dat hypotheekverstrekkers vaak geen (schriftelijke) toezeggingen willen doen over het al dan niet verstrekken van een hypotheek, als er geen duidelijkheid is over de financiële situatie van een partij. Het is naar het oordeel van de rechtbank daarom voldoende aannemelijk dat de man niet eerder een poging had kunnen doen de woning over te nemen en zij zal hem daartoe alsnog in de gelegenheid stellen. De rechtbank bepaalt dat de door [naam makelaar] Makelaardij gegeven waarde van de woning bindend is. De man krijgt binnen drie maanden na de taxatie door [naam makelaar] Makelaardij de gelegenheid om de woning tegen die waarde over te nemen. Indien de man de woning niet kan of niet wil overnemen, zal de woning door tussenkomst van [naam makelaar] Makelaardij te koop worden gezet, waarbij partijen zich dienen te conformeren aan de vraag- en laatprijs die de makelaar adviseert. Alle aan de taxatie en verkoop verschuldigde kosten moeten door partijen bij helfte worden gedragen. Met dien verstande dat als de man de woning overneemt hij de kosten-koper moet betalen.

3.18.

Na de verkoop en levering van de woning aan een derde moet de overwaarde, dan wel onderwaarde en de waarde van de rendementhypotheek gelijkelijk tussen partijen worden verdeeld. Partijen dienen de overlijdensrisicoverzekering op naam van partijen op te zeggen na levering van de woning. Als de man de woning overneemt, krijgt hij de gelegenheid de overlijdensrisicoverzekering op zijn naam te zetten.

De inboedel van de echtelijke woning

3.19.

Partijen zijn het erover eens dat de inboedel van de echtelijke woning dient te worden verdeeld. Een concreet voorstel daartoe ontbreekt.
De rechtbank overweegt als volgt.

3.20.

Ieder der partijen is tot de helft van de inboedel van de echtelijke woning gerechtigd. De inboedel dient daarom bij helfte te worden verdeeld. Nu partijen geen voorstel hebben gedaan voor de verdeling van de goederen, zal de rechtbank volstaan met het geven van een bevel tot verdeling van de inboedel.

Het appartement aan de [adres 2] te ( [postcode] ) Arnhem

3.21.

De vrouw stelt voor om het appartement aan de [adres 2] in Arnhem na taxatie in onverhuurde staat te verkopen via [naam makelaar] Makelaardij. Nu de vrouw de taxatiekosten niet kan betalen, verzoekt zij de kosten van de taxatie ten laste van de man te brengen.

3.22.

De man stelt zich op het standpunt dat het appartement zowel in verhuurde staat als in onverhuurde staat moet worden getaxeerd door [naam makelaar] Makelaardij. Afhankelijk van de getaxeerde waarde van het appartement zal de man beslissen of hij het appartement voor dat bedrag zal overnemen of dat het appartement moet worden verkocht aan een derde. Die verkoop moet dan plaatsvinden in onverhuurde staat, dus op het moment dat de laatste huurder het appartement heeft verlaten, omdat de waarde van het appartement dan hoger is.

De rechtbank overweegt als volgt.

3.23.

Gelet op de beperkte liquide middelen van partijen en gelet op het feit dat de man vooralsnog geen alimentatie betaalt aan de vrouw, is het in het belang van de vrouw dat het appartement aan de [adres 2] zo snel mogelijk wordt verkocht. Zo krijgen partijen liquide middelen om de schulden af te betalen en/of om in hun dagelijkse levensbehoefte te voorzien. De rechtbank acht het ten aanzien van de vrouw niet redelijk dat met de verkoop van het appartement aan een derde of aan de man, gewacht wordt tot de huurovereenkomsten zijn afgelopen. De rechtbank bepaalt daarom dat partijen ieder binnen een maand na deze beschikking een verkoopopdracht moeten geven aan [naam makelaar] Makelaardij voor de verkoop van het appartement in de staat waar het zich op dat moment bevindt. De rechtbank bepaalt tevens dat de door [naam makelaar] Makelaardij bepaalde vraag- en laatprijs van de woning bindend is. De man is net als derden gerechtigd een bod te doen op het appartement. Het advies van [naam makelaar] Makelaardij, over de partij aan wie het appartement tegen welk bod zal worden verkocht, is bindend.

3.24.

Partijen zijn ieder voor de helft draagplichtig voor de aan de makelaar verschuldigde kosten, voor zover het kosten betreffen voor de verkopende partij. Als de man de kopende partij is, dan is hij de kosten-koper verschuldigd. Na de verkoop en levering van het appartement moet de overwaarde, dan wel onderwaarde gelijkelijk tussen partijen worden verdeeld.

3.25.

Partijen zijn ieder vanaf het moment van de beëindiging van de huwelijksgemeenschap (20 augustus 2018) tot het moment van de levering van het appartement aan de man of een derde, ieder voor de helft aansprakelijk voor de kosten van het appartement. Ook zijn partijen in die periode ieder gerechtigd tot de helft van de huuropbrengsten.

De polissen bij SNS, Zwitserleven en Reaal

3.26.

Partijen verzoeken om de wijze van verdeling van de polissen vast te stellen. De vrouw geeft daarbij aan dat zij inzage verlangt in de actuele waarde op de peildatum.
De rechtbank overweegt als volgt.

3.27.

Ter zitting is komen vast te staan dat de polis van Reaal (polisnummer: [nummer] ) en de polis bij Zwitserleven (polisnummer: [nummer] ) één polis betreft en dat de polis niet afkoopbaar is. De polis staat op naam van de man en wordt daarom aan hem toebedeeld. Partijen zijn vanaf het moment van de beëindiging van de huwelijksgemeenschap (20 augustus 2018) ieder voor de helft gerechtigd tot het maandelijks uit te keren bedrag.

3.28.

Partijen waren beiden gerechtigd tot de polis bij de SNS met nummer [nummer] . Ter zitting is gebleken dat deze polis al voor de peildatum is opgeheven, waardoor de polis geen onderdeel is van de te verdelen huwelijksgemeenschap.

De bankrekening met nummer [nummer] en de daaraan gekoppelde creditcardrekening/-schuld

3.29.

De vrouw stelt zich op het standpunt dat de gezamenlijke bankrekening moet worden opgeheven en dat de roodstand (rekening-courantschuld bij de ING) ten laste van de man moet komen. Tevens moet worden bepaald dat de man draagplichtig is voor de creditcardschuld.

3.30.

De man is van oordeel dat de gezamenlijke bankrekening kan worden opgeheven of op naam van de vrouw kan worden gesteld, mits de creditcardschuld, die wordt voldaan vanaf deze rekening, in zijn geheel is afgelost.
De rechtbank overweegt als volgt.

3.31.

De ING-rekening betreft een gezamenlijke rekening op naam van partijen, die gekoppeld is aan de creditcardrekening van partijen. Het saldo op beide rekeningen is negatief.

3.32.

Zoals onder 3.12 is overwogen is de rechtbank van oordeel dat partijen in beginsel ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schulden. Beide partijen zijn aldus gehouden om ieder de helft van de creditcardschuld en de roodstand op de bankrekening te dragen. De rechtbank acht het echter voldoende aannemelijk dat de man middels een betalingsregeling de creditcardschuld en de rekening-courantschuld bij de ING feitelijk voldoet en ook zal blijven voldoen. Zij zal daar hierna bij het bepalen van de draagkracht van de man voor de berekening van de partneralimentatie ook rekening mee houden. Dit brengt tevens met zich dat de rechtbank in het kader van de verdeling zal bepalen dat alleen de man, onder vrijwaring van de vrouw, draagplichtig is voor de creditcardschuld en de rekening-courantschuld bij de ING. Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat de rekening na de aflossing van de creditcardschuld zal worden opgeheven.

De bankrekening in [naam land]

3.33.

Niet is aangetoond noch is gebleken dat er op de peildatum een bankrekening in [naam land] was op naam van (één van de) partijen. Het verzoek tot verdeling van het saldo op deze bankrekening zal daarom worden afgewezen.

De auto in Nederland

3.34.

Ter zitting is gebleken dat de man zijn auto na de peildatum heeft aangeschaft en dat de auto daarom niet in de huwelijksgoederengemeenschap van partijen valt. Het verzoek van de vrouw tot verdeling van deze auto zal daarom worden afgewezen.

De auto in [naam land]

3.35.

Niet is aangetoond noch is gebleken dat één van de partijen op de peildatum een auto in [naam land] had. Het verzoek tot verdeling van deze auto zal daarom worden afgewezen.

De besloten vennootschap [naam BV] BV en de webwinkel [naam webwinkel]

3.36.

De vrouw stelt zich op het standpunt dat de aandelen van de vennootschap [naam BV] BV (hierna: de vennootschap) en de webwinkel [naam webwinkel] aan de man moeten worden toegedeeld. Tevens moet worden bepaald dat de man draagplichtig is voor de rekening-courantschuld die partijen hebben bij de vennootschap, omdat deze schuld door zijn toedoen is ontstaan. Er bestaat geen actuele fiscale claim en het is de verantwoordelijkheid van de man deze ook niet te laten ontstaan. Met een dergelijke claim hoeft daarom geen rekening te worden gehouden.

3.37.

De man stelt dat het de door partijen van het vennootschap geleende geld is besteed voor het levensonderhoud van partijen en voor de ontplooiing van bedrijfsmatige activiteiten van partijen in [naam land] . Elk van de partijen is daarom gehouden de helft van de schuld aan de vennootschap te voldoen. De man stelt dat het vermogen in de vennootschap aan hem verknocht is, omdat het een aan hem uitgekeerde ontslagvergoeding betreft. Omdat die ontslagvergoeding niet via een periodieke uitkering aan partijen is uitgekeerd, maar door middel van het verstrekken van een lening, is de ontslagvergoeding nog aanwezig in de vennootschap en aan hem verknocht. Omdat het vermogen van de vennootschap bestaat uit een ontslagvergoeding die aan hem verknocht is, is de vennootschap als geheel volgens de man ook aan hem verknocht. De man verzoekt daarom dat de vennootschap aan hem wordt toegedeeld. De man vermoedt dat er een latente belastingverplichting zit in de vennootschap. De man verzoekt te bepalen dat partijen ieder voor de helft aansprakelijk zijn voor die belastingverplichting.

De rechtbank overweegt als volgt.

3.38.

De sieradenhandel/webwinkel [naam webwinkel] is onderdeel van [naam BV] BV. Vast staat dat binnen [naam webwinkel] geen activiteiten meer worden uitgevoerd. Ook overigens zijn er geen activiteiten in [naam BV] BV, anders dan het beheren van vermogen. Dit vermogen is ontstaan doordat de man een ontslagvergoeding van € 125.000 heeft ontvangen na zijn ontslag door [naam bedrijf] op 30 juni 2014. De man heeft de vergoeding laten uitbetalen aan de door de man opgerichte vennootschap [naam BV] BV, in verband waarmee de man een stamrechtovereenkomst heeft gesloten. Feitelijk heeft de vennootschap op dit moment vrijwel geen liquide middelen meer en bestaat het vermogen uit een rekening-courantschuld van partijen aan de vennootschap. Deze rekening-courantschuld is ontstaan doordat partijen geld hebben geleend van de vennootschap om van te leven.

3.39.

De rechtbank zal eerst ingaan op de vraag of het vermogen dat zich op dit moment nog in de vennootschap bevindt verknocht is aan de man. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad valt een ontslagvergoeding die strekt tot vervanging van inkomen uit arbeid dat de echtgenoot bij voortzetting van de dienstbetrekking zou hebben genoten, niet in de gemeenschap voor zover deze ziet op de periode na ontbinding van de huwelijksgemeen-schap (Hoge Raad 23 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:270). De rechtbank stelt vast dat de ontslagvergoeding formeel niet is gebruikt voor het doen van een periodieke uitkering. Over het geld dat partijen leenden van de vennootschap is ook geen inkomstenbelasting voldaan. Feitelijk is het geld echter wel gebruikt ter aanvulling op/vervanging van het inkomen en uitgekeerd als periodieke uitkering. Dat het de bedoeling van de man was om het geld te gebruiken voor de oprichting van een bedrijf waar partijen inkomsten uit zouden halen, maakt dat niet anders. Een dergelijk bedrijf is nooit van de grond gekomen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de destijds aan de man uitgekeerde ontslagvergoeding besteed is gedurende het huwelijk en dat het vermogen in de vennootschap daarom niet aan hem verknocht is. De rechtbank ziet ook geen aanleiding te bepalen dat de vennootschap als geheel verknocht is aan de man.

3.40.

Zowel de man als de vrouw hebben verzocht de vennootschap aan de man toe te delen. De rechtbank zal aldus beslissen.

3.41.

De rechtbank heeft hiervoor onder 3.12 al overwogen dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schulden in de gemeenschap. Dat geldt ook voor de rekening-courantschuld aan de vennootschap. De vrouw is dus, net als de man, in beginsel gehouden de helft van de rekening-courantschuld aan de vennootschap te voldoen.

3.42.

De vennootschap beschikt over een positief vermogen. Dat de Belastingdienst mogelijk de vennootschap en/of partijen een aanslag op zal leggen met betrekking tot de aan partijen via de rekening-courantvordering verstrekte bedragen, maakt dat oordeel niet anders. Er zijn door de man geen aanslagen of andere bewijsstukken overgelegd, die hiervan blijk geven. De enkele opmerking dat in het verleden ten onrechte geen belasting is betaald is daarvoor onvoldoende. Hetzelfde geldt voor de berekening van de hoogte van de mogelijke toekomstige belastingclaim die de boekhouder van partijen heeft gemaakt. Omdat partijen in gemeenschap van goederen zijn getrouwd, heeft de vrouw recht op een vergoeding van de man voor de toedeling van de vennootschap aan hem. De rechtbank acht het aannemelijk dat de helft van de rekening-courantschuld van partijen aan de vennootschap ongeveer gelijk is aan de vergoeding die de man aan de vrouw verschuldigd is voor de toedeling van de vennootschap aan hem. Ofwel, deze vorderingen heffen elkaar op. De rechtbank zal dan ook beslissen dat alleen de man, onder vrijwaring van de vrouw, draagplichtig is voor de gehele rekening-courantvordering die de vennootschap heeft op partijen, maar dat hij tegelijkertijd de vrouw geen vergoeding verschuldigd is voor de toedeling van de vennootschap aan hem.

De vorderingsrechten

3.43.

De man stelt dat hij een bedrag van in totaal € 3.392,86 heeft voldaan, als betaling van vorderingen die zijn ontstaan voor de peildatum en waarvan hij de betalingen na de peildatum heeft gedaan. Het gaat om een terugbetaling van zorgtoeslag en betalingen aan de NUON. Hij verzoekt de rechtbank te bepalen dat de vrouw de helft van het genoemde bedrag, te weten € 1.696,43, aan hem voldoet. De man verzoekt voorts te bepalen dat de vrouw de helft van de kosten van de gemeentelijke heffingen dient te voldoen.

De rechtbank overweegt als volgt.

3.44.

De door de man genoemde vorderingen van in totaal € 3.392,86 zijn ontstaan in de periode voor de peildatum van 20 augustus 2018 en door de man na de peildatum betaald. Dit maakt dat de vrouw gehouden is de helft van dit bedrag, te weten € 1.696,43, aan de man te voldoen.

3.45.

Ten aanzien van de gemeentelijke heffingen die betrekking hebben op de echtelijke woning overweegt de rechtbank, dat zolang partijen gezamenlijk eigenaar zijn van de echtelijke woning, zij ook ieder de helft van de kosten moeten betalen. Dit betekent dat voor zover de man aanslagen van gemeentelijke heffingen (deels) heeft betaald na de peildatum, de vrouw de helft van de betaalde aanslagen verschuldigd is aan de man. Partijen zijn ieder draagplichtig voor de nog niet betaalde aanslagen voor de gemeentelijke heffingen.

De verklaring voor recht

3.46.

De man verzoekt voor recht te verklaren dat de vrouw geen vordering heeft op de man ter zake van de huurbetalingen door [naam BV] BV. Hij voert daartoe aan dat door hem is aangetoond dat deze huur na februari 2018 niet meer door de vennootschap is voldaan.
De rechtbank overweegt als volgt.

3.47.

Niet is gebleken dat [naam BV] BV na februari 2018 en dus ook niet na de peildatum aan partijen huur heeft betaald. De vrouw kan van de man dus niet verlangen dat hij de helft van de huuropbrengsten aan haar voldoet. Als de vrouw vindt dat de vennootschap partijen huur verschuldigd is, dan moet zij de vennootschap daarop aanspreken. De rechtbank zal het verzoek van de man daarom toewijzen.

De partneralimentatie

3.48.

De vrouw verzoekt om een bedrag aan partneralimentatie van € 2.500 bruto per maand. De vrouw is primair van mening dat haar behoefte dient te worden gebaseerd op de Hofnorm. Het netto gezinsinkomen was minstens € 5.500 per maand en op basis van de Hofnorm stelt de vrouw haar behoefte op minstens € 3.300 netto per maand. Subsidiair heeft de vrouw aan de hand van bankafschriften en hetgeen bij haar bekend is, een behoefteoverzicht opgesteld waaruit een behoefte blijkt van € 4.139 netto per maand.
Voor afbouw van partneralimentatie bestaat volgens de vrouw geen enkele aanleiding.

3.49.

De man verzoekt het verzoek van de vrouw af te wijzen. Hij voert daartoe een behoeftigheids- en behoefteverweer. De man stelt dat de behoefte van de vrouw dient te worden bepaald aan de hand van een behoeftelijst en dat niet kan worden volstaan met een berekening van de behoefte aan de hand van de Hofnorm. Voorts stelt de man dat hij de draagkracht mist enige bijdrage te voldoen. Voor zover de man gehouden is aan de vrouw partneralimentatie te voldoen, verzoekt de man deze verplichting in duur te beperken tot drie jaar, te rekenen vanaf de datum van ontbinding van het huwelijk, althans een zodanige termijn te bepalen die de rechtbank juist acht, met bepaling dat de alimentatieplicht op dat tijdstip definitief eindigt, dan wel per die datum op nihil wordt gesteld, dan wel dat de rechtbank een gefaseerde afbouw bepaalt.

De behoeftigheid van de vrouw

3.50.

Tijdens het huwelijk (van ruim 20 jaar) heeft de vrouw sporadisch werkzaamheden buitenshuis verricht. De rechtbank overweegt dat van de vrouw wordt verwacht dat zij zich inspant om, in elk geval deels, in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Echter, gelet op de ruim twintig jaar dat het huwelijk van partijen heeft geduurd, het feit dat de vrouw in die periode nauwelijks heeft gewerkt en de geringe werkervaring van de vrouw, acht de rechtbank het niet redelijke de behoeftigheid van de vrouw op dit moment al te beperken.

De behoefte van de vrouw

3.51.

Voor de vaststelling van de behoefte van de onderhoudsgerechtigde aan een onderhoudsbijdrage dient rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder de hoogte en de aard van zowel de inkomsten als uitgaven van partijen tijdens het huwelijk. Daarin kan een aanwijzing worden gevonden voor de mate van welstand waarin zij hebben geleefd. Voorts dient zoveel mogelijk rekening te worden gehouden met concrete gegevens van de reële of met een redelijke mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde. De bepaling van de behoefte aan partneralimentatie is maatwerk.

3.52.

In standaard gevallen is het mogelijk de netto behoefte van de onderhoudsgerechtigde te berekenen aan de hand van de vuistregel die ervan uitgaat dat het besteedbaar inkomen, na aftrek van de kosten van de kinderen, beschikbaar was voor de kosten van levensonderhoud van beide partijen, de zogenoemde Hofnorm. Omdat een huishouding van een alleenstaande relatief duurder is dan van iemand die samenwoont, kan de behoefte gesteld worden op 60% van het voor partijen resterende deel van genoemd inkomen.

3.53.

Partijen hebben geen overeenstemming over de toepassing van de Hofnorm. Ook zijn zij het niet eens over het netto gezinsinkomen waar zij de beschikking over hadden. Gelet hierop en gelet op het feit dat het netto gezinsinkomen de laatste periode van het huwelijk sterk fluctueerde en dat daardoor onduidelijk is van welk inkomen moet worden uitgegaan, zal de rechtbank uitgaan van de door de vrouw in het geding gebrachte behoeftelijst, waarin de vrouw haar behoefte heeft bepaald op € 4.139 netto per maand.

3.54.

Gelet op de beschikbare gegevens zal de rechtbank de behoeftelijst van de vrouw bespreken en beoordelen.

3.55.

De navolgende kostenposten zijn door de man niet betwist en komen de rechtbank niet onredelijk hoog voor, zodat daarmee rekening zal worden gehouden:


- € 200 per maand voor de levering van stroom en gas;
- € 30 per maand voor de levering van water;
- € 115,39 per maand voor de ziektekostenverzekering;
- € 50 per maand voor overige verzekeringen;
- € 141 per maand voor autoverzekering en -belasting;
- € 80 per maand voor hondenverzekering;
- € 100 per maand voor vakanties;
- € 100 per maand voor reizen [naam land] ;
- € 50 per maand voor afschrijving inboedel en sparen.

3.56.

De rechtbank zal de door de man gemotiveerd betwiste kostenposten bespreken en beoordelen:
- hoewel de man de woonlasten van de woning, waar (ook) de vrouw verblijft, voldoet is de vrouw op (korte) termijn aangewezen op vervangende woonruimte. De netto woonlasten van de vervangende woonruimte zal de rechtbank in redelijkheid voor een bedrag van € 800 per maand meenemen. Hogere kosten voor de vrouw zijn aangetoond noch gebleken;
- de kostenpost van € 148,46 per maand voor telefonie, tv en internet komt de rechtbank onredelijk hoog voor. Deze kosten worden voor een bedrag van € 65 per maand meegenomen. Hogere kosten zijn aangetoond noch gebleken;
- de kostenpost van € 160 per maand voor de mobiele telefoon komt de rechtbank onredelijk hoog voor. Deze kosten worden voor een bedrag van € 25 per maand meegenomen. Hogere kosten zijn aangetoond noch gebleken;
- de kostenpost van € 150 per maand voor een woonverzekering komt de rechtbank onredelijk hoog voor. Deze kosten worden voor een bedrag van € 60 per maand meegenomen. Hogere kosten zijn aangetoond noch gebleken;
- de kostenpost van € 159 per maand voor belasting en afval komt de rechtbank onredelijk hoog voor. Deze kosten worden voor een bedrag van € 50 per maand meegenomen. Hogere kosten zijn aangetoond noch gebleken;
- de kostenpost van € 400 per maand voor levensonderhoud (eten/drinken) komt de rechtbank onredelijk hoog voor. Door de man is onbetwist gesteld dat de vrouw in het verleden € 340 per maand voor de boodschappen van de man, de zoon en haar zelf uitgaf. Deze kosten worden voor de vrouw alleen voor een bedrag van € 125 per maand meegenomen. Hogere kosten zijn aangetoond noch gebleken;
- de kostenpost van € 300 per maand voor persoonlijke verzorging en kapper komt de rechtbank onredelijk hoog voor. Deze kosten worden voor een bedrag van € 80 per maand meegenomen. Hogere kosten zijn aangetoond noch gebleken;
- de kostenpost van € 56,72 per maand voor een levensverzekering komt de rechtbank onredelijk hoog voor. Door de vrouw is de noodzaak voor het aangaan van een dergelijke verzekering ook niet aangetoond. Deze kostenpost blijft derhalve buiten beschouwing;
- voor een lijfrente - de man stelt dat deze verzekering niet nodig is - heeft de vrouw geen kosten gereserveerd. Met enig kostenpost zal daarom geen rekening worden gehouden;
- de kostenpost van € 250 per maand voor tanken komt de rechtbank onredelijk hoog voor. Nu ook de noodzaak door de vrouw niet is aangetoond, worden deze kosten voor een bedrag van € 75 per maand meegenomen. Hogere kosten zijn aangetoond noch gebleken;
- de kostenpost van € 340 per maand voor sociaal leven en cadeaus komt de rechtbank onredelijk hoog voor. Deze kosten worden voor een bedrag van € 100 per maand meegenomen. Hogere kosten zijn aangetoond noch gebleken;
- de kostenpost van € 500 per maand voor kleding en schoenen komt de rechtbank onredelijk hoog voor. Deze kosten worden voor een bedrag van € 150 per maand meegenomen. Hogere kosten zijn aangetoond noch gebleken.

3.57.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen wordt rekening gehouden met de navolgende maandelijkse lasten:

Levering stroom en gas

€ 200

Levering water

€ 30

Ziektekostenverzekering

€ 115,39

Overige verzekeringen

€ 50

Autoverzekering en -belasting

€ 141

Hondenverzekering

€ 80

Vakanties

€ 100

Reizen [naam land]

€ 100

Afschrijving inboedel en sparen

€ 50

Woonlasten

€ 800

Telefonie, tv en internet

€ 65

Mobiele telefoon

€ 25

Woonverzekering

€ 60

Belasting en afval

€ 50

Levensonderhoud (eten/drinken)

€ 125

Persoonlijke verzorging en kapper

€ 80

Tanken

€ 75

Sociaal leven en cadeaus

€ 100

Kleding en schoenen

€ 150

Totaal

€ 2.396

3.58.

De behoefte van de vrouw bedraagt aldus € 2.396 netto per maand. In de situatie dat na de echtscheiding partijen in de echtelijke woning blijven wonen en de man de daaraan verbonden woonlasten betaalt, bedraagt de behoefte van de vrouw € 1.596 netto per maand. De woonlasten van € 800 vervallen dan immers. Van een hogere behoefte is de rechtbank niet gebleken. De vrouw kan, zoals hiervoor is overwogen, niet in haar behoefte voorzien. Zij heeft aldus behoefte aan een door de man te betalen bijdrage van € 2.396 netto per maand vanaf het moment dat zij eigen woonruimte heeft. Tot dat moment is haar behoefte € 1.596 netto per maand.

Het inkomen van de man

3.59.

De man geniet een inkomen van € 4.400 bruto per maand (salarisspecificatie februari 2019). Voorts maakt de man aanspraak op het vakantiegeld van 8% op jaarbasis. Aan premies wordt een bedrag van € 443,09 ingehouden (pensioen € 425,34; WIA bodem € 2,38; WGA aanvullend € 12,26; WIA excedent € 3,11). Naast genoemde gegevens wordt rekening gehouden met de inkomensheffing, na correctie met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.

3.60.

Partijen zijn eigenaar van de woning aan de [adres 2] te Arnhem. De woning wordt verhuurd aan derden. De vrouw schat de huurinkomsten op € 800 netto per maand. De man heeft daartegen aangevoerd dat de inkomsten uit verhuur niet elke maand hetzelfde zijn en dat deze inkomsten in de verdeling moeten worden betrokken.
Zoals de rechtbank hiervoor onder 3.25 heeft bepaald, zijn partijen ieder gerechtigd tot de helft van de netto huurinkomsten van de woning. Deze inkomsten verhogen de draagkracht van de man, maar verlagen tegelijkertijd de behoeftigheid van de vrouw. De rechtbank zal bij de berekening van de partneralimentatie daarom geen rekening houden met huurinkomsten van de woning gelegen aan de [adres 2] te Arnhem.

3.61.

De man is bestuurder en enig aandeelhouder van de vennootschap [naam BV] BV. Zoals hiervoor aangegeven zal de rechtbank deze vennootschap toedelen aan de man. De rechtbank heeft in de rechtsoverwegingen 3.38 tot en met 3.42 overwogen dat er op dit moment geen activiteiten in de vennootschap zijn, anders dan het beheren van vermogen. Dit vermogen bestaat vrijwel geheel uit een rekening-courantvordering van de vennootschap op partijen. Met betrekking tot deze vordering zal de rechtbank beslissen dat de man draagplichtig is voor de gehele vordering. Dit betekent dat er feitelijk geen vermogen zit in de vennootschap, dat gebruikt kan worden voor periodieke uitkeringen aan de man. De rechtbank zal voor de berekening van partneralimentatie daarom geen rekening houden met inkomsten uit de vennootschap.

3.62.

De man exploiteert een sieradenhandel/webwinkel, genaamd [naam webwinkel] , die deel uitmaakt van de vennootschap [naam BV] . Door de man is gemotiveerd aangevoerd dat hij uit genoemde handel/winkel geen inkomsten genereert. Ter zitting is gebleken dat de vrouw haar eerdere stelling, dat de man uit de webwinkel een inkomen van € 65 netto per maand genereert, niet handhaaft. Met inkomsten uit de webwinkel zal aldus geen rekening worden gehouden.

3.63.

Tot in elk geval februari 2018 betaalde [naam BV] € 500 per maand aan de privérekening van partijen voor de huur van opslagruimte. De man heeft gesteld dat [naam BV] geen huur voor de opslagruimte meer betaalt, omdat de vennootschap daar onvoldoende middelen voor heeft. Hij verwijst hiertoe naar de jaarrekeningen van de vennootschap. De rechtbank overweegt dat is gebleken dat de vennootschap vanaf februari 2018 geen huur meer betaalt aan partijen. De rechtbank zal bij de berekening van partneralimentatie daarom geen rekening houden met huurinkomsten van de vennootschap.

3.64.

De man heeft een niet afkoopbare polis van zijn moeder geërfd, die leidt tot een bruto uitkering van € 113 per maand, zijnde € 65,54 netto per maand. Elk der partijen heeft recht op de helft van dit bedrag, zijnde € 32,77 netto per maand. Deze inkomsten verhogen de draagkracht van de man en verlagen de behoeftigheid van de vrouw. In het kader van partneralimentatie zullen deze inkomsten daarom buiten beschouwing blijven.

De lasten van de man

3.65.

Aan hypotheekrente en aan premie levensverzekering voor de echtelijke woning aan de [adres 1] te Lobith zijn maandelijks bedragen van € 405 (€ 153,66 + € 251,34) en
€ 32,81 verschuldigd. Het eigenwoningforfait bedraagt € 1.365 per jaar, terwijl de zakelijke lasten worden vastgesteld op het forfaitaire bedrag van € 95 per maand. De maandtermijn van de NUON wordt in redelijkheid en billijkheid voor een bedrag van € 250 in de berekening betrokken, ook nu een deel van het bedrag in het forfaitaire bedrag aan eigenaarslasten is begrepen.Met een door [naam kind] aan de man te betalen kostgeld van, zoals de vrouw stelt, € 85 per maand zal geen rekening worden gehouden. Weliswaar kan van [naam kind] worden verwacht dat hij aan de man een bijdrage betaalt, doch aannemelijk is dat de door de man voor [naam kind] te maken kosten het bedrag van het kostgeld overtreft.
In mindering op de woonlasten van de man strekt het in de bijstandsnorm begrepen bedrag aan gemiddelde basishuur.

3.66.

Aan premie zorgverzekering is de man maandelijks een bedrag van € 125,85 verschuldigd. Daarnaast wordt rekening gehouden met een bedrag van € 32 per maand aan het verplicht eigen risico. De rechtbank acht voldoende aannemelijk gemaakt dat het eigen risico wordt verbruikt. De vrouw wordt geacht haar eigen premie te voldoen. In mindering strekt het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel.

3.67.

De rechtbank zal geen rekening houden met het door de man opgevoerde bedrag van € 200 netto per maand, betreffende de kost en inwoning voor de 21-jarige zoon van partijen. De zoon van partijen is een volwassen man met verdiencapaciteit. Hij dient dan ook in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. Dat hij daartoe niet in staat is, is de rechtbank niet gebleken.

3.68.

De man stelt dat partijen een creditcardschuld hebben van € 4.263,27 en dat hij per maand € 175 (voorheen € 224) aflost op dit bedrag. De vrouw voert aan dat de maandelijkse termijn vanuit de gezamenlijke bankrekening wordt voldaan, die niet door de man wordt gevoed. Nu de vrouw geen inkomen uit arbeid heeft of een uitkering ontvangt, gaat de rechtbank ervan uit dat de man deze bankrekening voedt. Nu als hoofdregel, blijkens vaste jurisprudentie, geldt dat alle schulden van de onderhoudsplichtige van invloed zijn op diens draagkracht, zal met genoemde schuld en de aflossing daarop rekening worden gehouden. Daarvoor geldt tevens dat, zoals de rechtbank onder 3.32 heeft overwogen, de man, onder vrijwaring van de vrouw, draagplichtig is voor deze creditcardschuld, dat gesteld noch gebleken is dat de schuld onverplicht is aangegaan en dat het een huwelijkse schuld betreft.

3.69.

De rechtbank heeft de verschuldigde bedragen aan de Belastingdienst (terugbetaling zorgtoeslag), de NUON, en de gemeente Zevenaar (achterstallige gemeentelijke lasten) betrokken in de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen en bepaald dat partijen ieder de helft van de verschuldigde bedragen moeten voldoen. De betalingen van deze bedragen verlagen de draagkracht van de man en verhogen de behoeftigheid van de vrouw en blijven voor de bepaling van de berekening van de partneralimentatie daarom buiten beschouwing.

3.70.

De niet vergoede autokosten blijven buiten beschouwing. Hiervoor geldt dat het om de kosten van afschrijving, APK, onderhoud, ANWB, benzine, verzekering en belasting gaat. Deze kosten zijn als privékosten aan te merken, die geen voorrang hebben op de betaling van partneralimentatie. De man zal de kosten daarom moeten voldoen uit de bijstandsnorm en/of de draagkrachtvrije ruimte. Voor zover de gemaakte benzinekosten in relatie staan tot de werkzaamheden van de man geldt dat de man een reiskostenvergoeding ontvangt, die geacht wordt kostendekkend te zijn. Dat dit niet het geval is, heeft de man onvoldoende onderbouwd.

3.71.

De door de man in aanmerking genomen kosten van € 27,60 per maand (Vitens € 20; mobiel € 5; betaalrekening € 2,60) blijven buiten beschouwing. Deze kosten moeten uit de bijstandsnorm en/of de draagkrachtvrije ruimte worden voldaan.

3.72.

Naast genoemde lasten wordt rekening gehouden met de bijstandsnorm voor een alleenstaande.

3.73.

Gelet op het voorgaande heeft de man een draagkracht van netto € 720, ofwel € 1.166 bruto per maand.

3.74.

De rechtbank merkt ten aanzien van de brutering van de partneralimentatie het volgende op. De brutering is alleen aan de orde als de man en de vrouw duurzaam gescheiden leven en fiscaal niet meer aangemerkt worden als partners. Op grond van artikel 5a, eerste lid, onder a, van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen (hierna: de AWR) worden echtgenoten aangemerkt als (fiscaal) partner. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat ex-gehuwden die in eenzelfde kalenderjaar, maar na hun huwelijk, ingeschreven staan op hetzelfde adres in de gemeentelijke basisadministratie (hierna het GBA-adres), voor de rest van het kalenderjaar ook als (fiscaal) partner worden aangemerkt. Volgens artikel 5a, vierde lid onder a en b, van de AWR, worden partijen ook nog als (fiscaal) partners aangemerkt als er een echtscheidingsverzoek is ingediend, maar zij nog ingeschreven staan op hetzelfde GBA-adres. Volgens artikel 1.2, eerste lid, onder a, van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (hierna: wet IB 2001) worden tevens als (fiscaal) partner voor de inkomstenbelasting aangemerkt personen die ingeschreven staan op hetzelfde GBA-adres en uit wiens relatie een kind is geboren.

3.75.

De rechtbank acht voorts van belang dat partijen zolang zij in dezelfde woning wonen, niet duurzaam gescheiden leven. De rechtbank komt hiertoe, omdat partijen hebben aangegeven dat hun huis weliswaar genoeg ruimte biedt voor ieder een eigen (slaap)kamer, maar dat de overige vertrekken, naar de rechtbank heeft begrepen, worden gedeeld. Ook de kosten voor de woning (zoals de gemeentelijke heffingen, energie- en waterkosten en overige vaste lasten) worden niet gesplitst. Dat de vrouw regelmatig in het buitenland en bij haar dochter verblijft, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat er sprake is van duurzaam gescheiden leven.

3.76.

Voorgaande en gelet op het feit dat partijen samen een kind hebben, betekent dat zolang partijen ingeschreven staan op hetzelfde GBA-adres, zij ook na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand voor de inkomstenbelasting aangemerkt worden als fiscaal partner. De betaalde partneralimentatie is voor de man dan niet aftrekbaar en de ontvangen partneralimentatie is voor de vrouw dan niet belast. Tot het moment dat partijen een verschillend GBA-adres hebben en duurzaam gescheiden leven, is het bruteren van de partneralimentatie dus niet aan de orde.

Conclusie

3.77.

De man heeft een draagkracht van € 722 netto, ofwel € 1.166 bruto per maand. De bruto draagkracht van de man overstijgt de netto behoefte van de vrouw niet. De rechtbank oordeelt dat de man met ingang van de dag waarop het huwelijk van partijen is ontbonden door de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, gehouden is aan de vrouw een onderhoudsbijdrage te voldoen van:

- € 722 per maand zolang partijen ingeschreven staan op hetzelfde GBA-adres en

- € 1.166 bruto per maand vanaf het moment dat partijen een verschillend GBA-adres hebben, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.

Limitering, afbouw en nihilstelling

3.78.

Gelet op de duur van het huwelijk en onder verwijzing naar hetgeen hiervoor over de behoeftigheid en de behoefte van de vrouw is overwogen, ziet de rechtbank geen aanleiding om van de wettelijke alimentatieduur af te wijken en zal zij het verzoek van de man tot limitering en/of een afbouwregeling en/of nihilstelling op termijn afwijzen. De man heeft niet aannemelijk gemaakt dat de vrouw op het door hem vermelde tijdstip volledig in haar eigen levensonderhoud kan voorzien en bovendien niet aannemelijk gemaakt dat zij met een fulltime baan een zodanige inkomen kan genereren dat daarmee haar huwelijksgerelateerde behoefte kan worden gedekt.

De proceskosten

3.79.

Het is gebruikelijk dat in zaken die voortvloeien uit de beëindiging van een huwelijk tussen partijen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De rechtbank ziet geen aanleiding daar in deze zaak van af te wijken.

Ten slotte

3.80.

De rechtbank voegt ter informatie de in het kader van deze procedure gemaakte draagkrachtberekening van de man als bijlage toe aan deze beschikking.

4De beslissing

De rechtbank:

4.1.

spreekt de echtscheiding uit tussen partijen die op 16 juni 1998 te [plaats] met elkaar zijn gehuwd;

4.2.

gelast de wijze van verdeling van de ontbonden gemeenschap van goederen van partijen, zoals is overwogen in de rechtsoverwegingen 3.5 tot en met 3.45;

4.3.

verklaart voor recht dat de vrouw geen vordering heeft op de man ter zake huurbetalingen door [naam BV] ;

4.4.

bepaalt dat de man aan de vrouw een bijdrage in haar kosten van levensonderhoud zal betalen:

met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:

- € 722 per maand zolang partijen ingeschreven staan op hetzelfde GBA-adres en

- € 1.166 bruto per maand vanaf het moment dat partijen een verschillend GBA-adres hebben,
telkens bij vooruitbetaling te voldoen;

4.5.

bepaalt dat de onder 4.2 tot en met 4.4 genoemde beslissingen uitvoerbaar zijn bij voorraad;

4.6.

compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

4.7.

wijst af wat meer of anders is verzocht.

Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. Wasmann, rechter, in tegenwoordigheid van

F. Wolters als griffier en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2019.

Jurisprudentie 1

Hoge Raad 23-02-2018, ECLI:NL:HR:2018:270


© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733