Rechtbank Amsterdam 26-04-2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:3375

Datum publicatie12-06-2019
ZaaknummerC/13/664201 / FA RK 19-1970
ProcedureEerste aanleg - meervoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet; Gezagsbeëindigende maatregel 1:266 BW/schorsing gezag
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Afwijzing verzoek tot beëindiging gezag over ongeboren baby. Een verstandelijke beperking is niet zonder meer reden dat een ouder niet voor een kind kan zorgen. Getoetst dient te worden of er voldoende beschermende factoren zijn die eraan bijdragen dat dergelijk ouderschap succesvol kan zijn: hulp durven vragen en deze accepteren, goede opvoedinterventies voorhanden en opvang en steun vanuit een sociaal netwerk? Art. 23 VN-verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap (IVRPH).

Volledige uitspraak


beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Familie- en Jeugdrecht

Zittingsplaats: Amsterdam

zaakgegevens : C/13/664201 / FA RK 19-1970

datum uitspraak: 26 april 2019

beschikking beëindiging van het ouderlijk gezag

in de zaak van

DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING AMSTERDAM, hierna te noemen de Raad,

gevestigd te Amsterdam.

betreffende

het ongeboren kind van de moeder, met als verwachte geboortedatum [datum uitgerekend] .

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] , hierna te noemen de moeder,

wonende te [woonplaats] , advocaat mr. N.S. van der Vliet,

[de vader] , hierna te noemen de vader,

wonende te [woonplaats] ,

de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, hierna te noemen de WSS,

gevestigd te Amsterdam.

1Het procesverloop


Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:

- het verzoek met bijlagen van de Raad van 22 maart 2019, ingekomen bij de griffie op 27 maart 2019,

- het verweerschrift van de moeder ingekomen bij de griffie op 19 april 2019.

Op 24 april 2019 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.

Gehoord zijn:

- de heer [naam vertegenwoordiger namens de Raad] namens de Raad,

- mevrouw [naam vertegenwoordiger 1 namens WSS] en mevrouw [naam vertegenwoordiger 2 namens WSS] namens de WSS,

- de moeder bijgestaan door haar advocaat,

- de vader,

- de persoonlijk begeleider van de moeder, mevrouw [naam persoonlijk begeleider] .

De rechtbank heeft op 26 april 2019 mondeling uitspraak gedaan. Die uitspraak is door de

griffier telefonisch meegedeeld aan partijen. Deze beschikking vormt de uitwerking van de

uitspraak.

2De feiten

2.1

De moeder is zwanger van de ongeboren baby uit de relatie met de vader. De moeder is uitgerekend op [datum uitgerekend] . De ouders hebben al zestien jaar een relatie.

2.2

De moeder is van rechtswege belast met het gezag.

2.3

De ouders hebben nog zeven kinderen die allen onder toezicht hebben gestaan en uit huis zijn geplaatst. Het gezag van de ouders over de kinderen is beëindigd. Sinds 30 januari 2013 staan de zes oudste kinderen onder voogdij van de WSS en sinds 2016 de jongste dochter eveneens.

2.4

De ouders hebben een verstandelijke beperking. Bij de moeder is in 2016 een IQ van 56 vastgesteld. Sinds 2 april 2019 verblijft de moeder in een [verblijfslocatie] ter voorbereiding op de geboorte.

2.5

De WSS heeft zich bij brief van 15 maart 2019 bereid verklaard de voogdij te aanvaarden.

3Het verzoek


De Raad heeft verzocht het gezag van de moeder te beëindigen en de WSS tot voogd over de ongeboren baby te benoemen.

4Het standpunt van de Raad

4.1

Er zijn grote zorgen over de ontwikkeling en veiligheid van de nog ongeboren baby. De ouders hebben een belast verleden en zijn niet in staat gebleken hun kinderen stabiliteit, veiligheid en zorg te beiden. Bij de oudste vijf kinderen is sprake van een reactieve hechtingsstoornis, ernstige gedragsproblemen en een achterstand in hun ontwikkeling. Daarnaast is gebleken dat de twee jongste kinderen, die op zeer jonge leeftijd dan wel vanaf de geboorte uit huis zijn geplaatst, zich positief ontwikkelen. Wellicht kunnen de ouders voorzien in de basale zorg voor de baby, maar te verwachten valt dat later in de opvoeding problemen zullen ontstaan. Er zal dan immers meer van de draagkracht en de pedagogische vaardigheden van de ouders worden verlangd dan zij kunnen bieden. Bij eerdere onderzoeken in 2016 (NIFP) en in 2011 (Ambulatorium) is gebleken dat de moeder een verstandelijke beperking heeft waardoor het voor haar moeilijk is verstandig ouderschap te bieden. Bij het onderzoek in 2016 door het NIFP is ook gebleken dat de ouders de ernst van de opvoedproblemen moeilijk kunnen erkennen en een en ander onvoldoende op zichzelf betrekken. De moeder rookt ook tijdens deze zwangerschap. Het is positief dat de huidige zwangerschap goed verloopt en dat de ouders open staan voor hulpverlening en een sterke wil hebben om voor de baby te zorgen. Gezien het toekomstperspectief van de baby is het nodig dat de baby vanaf de geboorte direct wordt geplaatst in een perspectief biedend pleeggezin. Voorts is het belangrijk dat de ouders ondersteuning krijgen bij het vormgeven van hun rol als ouders en er blijvend en frequent contact met de baby zal zijn. Het voorgestelde ondersteunend kader bij [verblijfslocatie] is onvoldoende om de verzorging en opvoeding van de baby te waarborgen.

4.2

De Raad heeft ter zitting zijn verzoek gehandhaafd. De Raad is zich ervan bewust dat een ingrijpende maatregel wordt verzocht. Het verzoek is gebaseerd op alle informatie die bij de Raad bekend is met betrekking tot het verleden, en de ervaringen die zijn opgedaan bij de verzorging en opvoeding van de andere kinderen, die immers allen uit huis zijn geplaatst. Met betrekking tot de situatie nu, ziet de Raad onvoldoende veranderingen ten opzichte van het verleden om aan te nemen dat er nu een situatie is waarin de ouders wel kunnen aansluiten bij wat het kind nodig heeft. Uit eerder onderzoek, met name het NIFP rapport dat is opgemaakt naar aanleiding van onderzoek in 2016, blijkt dat de moeder niet sensitief kan reageren, want die vaardigheid bezit zij vanwege haar verstandelijke beperking niet. De ouders kunnen in sensitief opzicht niet aansluiten bij wat het kind aan signalen zal geven. Die vaardigheden kan je niet aanleren.

4.3

Een ondertoezichtstelling, zelfs met de hulp van [verblijfslocatie] , is in dit geval niet de geëigende maatregel, omdat die is bedoeld om ouders op termijn weer zelf de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te geven. Na ongeveer twee jaar zal mogelijk alsnog een onderzoek naar gezagsbeëindiging moeten worden gedaan. In die periode zit een kind al in het primaire hechtingsproces. Een kind heeft geen proefperiode. De eerste jaren zijn het belangrijkst voor een kind. De basale hechtingsperiode moet zo goed mogelijk verlopen. Het verzoek is daarom nu al ingediend en is niet in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) , omdat de rol van de ouders, ook als zij geen gezag hebben, wordt erkend en zij betrokken dienen te blijven bij het kind, zij het binnen veilige kaders en niet in gezinsverband. Het is nog niet bekend waar de baby na geboorte zal worden geplaatst. De mogelijkheid bestaat dat het in een gezin wordt geplaatst dat niet dicht bij de ouders woont.

5Het standpunt van de moeder

5.1

Namens de moeder is het verzoek bestreden. De situatie genoemd in artikel 1:266, sub a Burgerlijk Wetboek (BW) doet zich niet voor. Er is derhalve niet voldaan aan de wettelijke grondslag voor beëindiging van het gezag. Uit de memorie van toelichting bij dit artikel blijkt dat een gezagsbeëindiging in dit soort situatie meer is geëigend als bijvoorbeeld sprake is van een jarenlange drugsverslaving bij de ouders, die zich hier niet voordoet, en er geen aanwijzingen bestaan die wijzen op verbetering. Uit het raadsrapport blijkt juist dat de ouders een positieve ontwikkeling hebben doorgemaakt. Zij doen er alles aan om de baby na de geboorte te kunnen verzorgen. De moeder verblijft thans in het [verblijfslocatie] . Op pagina 14 van het raadsrapport is het standpunt van [verblijfslocatie] weergegeven dat positief is over de ouders. Ten tijde van de zorg voor de vijf oudste kinderen hadden de ouders het financieel zwaar, was er geen goed contact met de hulpverlening en was de vader gedetineerd. Dat betrof toen dus een wezenlijk andere situatie dan op dit moment het geval is. Bij de twee jongste kinderen hebben de ouders feitelijk geen kans gehad om voor hen te zorgen. Er is nu ingezet op intensieve begeleiding door het [verblijfslocatie] zodat de baby bij de ouders kan blijven. De moeder heeft levenslang recht op begeleiding op grond van een WLZ indicatie. Dat betekent dat zij recht heeft op 24 uurs zorg in haar nabijheid. [verblijfslocatie] begeleidt de moeder al jaren en heeft een plan opgesteld waardoor de veiligheid van de nog ongeboren baby is gewaarborgd. De moeder stelt zich anders dan voorheen volledig open voor de hulpverlening. Zij traint nu met een speciale oefenpop. Daarnaast ontvangt de moeder begeleiding van het ambulante team Wending van [verblijfslocatie] . De vader is niet meer agressief en [verblijfslocatie] ziet dat hij de moeder goed kan ondersteunen. Ook is het netwerk in de vorm van zussen van de moeder beschikbaar. De moeder heeft zich voorts beroepen op de artikelen 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), artikel 8 EVRM en artikel 23 van het VN Verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap (IVRPH) ter ondersteuning van haar standpunt.

5.2

Namens de moeder is ter zitting verder nog aangevoerd dat de ondertoezichtstelling is voorgesteld om erop te wijzen dat minder ingrijpende maatregelen mogelijk zijn. In dat kader kan worden beoordeeld of de ouders blijvend de hulp van [verblijfslocatie] accepteren. Het Balansmodel dat de draagkracht en draaglast van de ouders in kaart brengt toont niet aan dat de ouders de zorg voor de baby niet zouden aankunnen. Ook kan eerst afgewacht worden of de ouders aansluiting kunnen maken na de geboorte van het kind. De ouders zijn zelf aan de slag gegaan met hun belaste voorgeschiedenis en hebben de WSS betrokken bij de zwangerschap. [verblijfslocatie] heeft hen goed geholpen om de uithuisplaatsingen van de andere kinderen te verwerken. Zij voelen zich daarom vertrouwd bij [verblijfslocatie] .

De moeder heeft zelf ter zitting verklaard dat zij nu hulp krijgt. Zij vindt het wel leuk in het [verblijfslocatie] . De moeder heeft nu weer vertrouwen in instanties. Zij staat nu open voor hulp. Zij krijgt in het [verblijfslocatie] genoeg hulp, ook van de vader en zo nodig van haar zuster, Anita.

6Het standpunt van belanghebbenden

6.1

De WSS heeft het standpunt van de Raad onderschreven. Daarbij wordt gewezen op de tweejaarstermijn bij hechting. Voorts blijven de ouders betrokken. De WSS heeft toegelicht dat de pleegouders van het gezinshuis waar enkele andere kinderen ook al verblijven, zich bereid hebben verklaard de baby op te nemen. Of dit kan is evenwel onzeker, nu het maximum aantal kinderen dat is toegestaan in een gezinshuis dan zal worden overschreden. Het is dus nog niet met zekerheid vast te stellen waar de baby in geval van een gezagsbeëindiging zal worden geplaatst.

6.2

Namens [verblijfslocatie] is door de persoonlijk begeleider aangevoerd dat zij bijna dagelijks contact heeft met de moeder. Collega’s van het ambulante team zien haar daarnaast drie keer per week. De persoonlijk begeleider begeleidt de moeder al bijna een jaar. De woonbegeleidster is reeds meerdere jaren betrokken. In het verleden bestond er bij de moeder veel wantrouwen. Het contact is veel beter geworden. Er is dus een grote stap gezet. De vader staat ook open voor de hulpverlening. Hij vult de moeder goed aan. [verblijfslocatie] sluit zich aan bij het standpunt van de raadsvrouw. In het [verblijfslocatie] waar de moeder nu verblijft is 24 uur per dag hulp aanwezig. Als zij op termijn niet meer in het [verblijfslocatie] zou kunnen verblijven, is het mogelijk om te verblijven in een woonvorm van [verblijfslocatie] waar ook behandeling mogelijk is en 24 uurs begeleiding aanwezig is. De Raad heeft eerder gezegd dat het kind in een pleeggezin in de buurt van de ouders geplaatst zou worden en de ouders een actieve rol zou worden toegedeeld bij de verzorging en opvoeding. Nu de mogelijkheid bestaat dat het kind in een ander pleeggezin en buitenregionaal zal worden geplaatst kunnen de ouders hooguit een paar keer per jaar contact hebben. Dat vindt de begeleider van [verblijfslocatie] niet passend.

6.3

De vader heeft verklaard dat hij weinig over het verzoek heeft te zeggen. Hoewel hij niet in het [verblijfslocatie] mag wonen, is hij er bijna elke dag. Hij verblijft in de voormalige gezamenlijke woning van de ouders.

7De beoordeling

7.1

De rechtbank kan op grond van artikel 1:266, eerste lid van het BW het gezag van een ouder beëindigen indien:

a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, te dragen binnen een voor die persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of

b. (…).

7.2

Bij de beoordeling van de vraag of sprake moet zijn van een gezagsbeëindiging, dient onder meer rekening te worden gehouden met artikel 8 EVRM. Krachtens jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens behoort het uithuisplaatsen van het kind vlak na de geboorte vrijwel niet tot de mogelijkheden en zijn minder verstrekkende maatregelen zoals een ondertoezichtstelling eerder geïndiceerd.

7.3

Verder dient rekening te worden gehouden met het door Nederland op 14 juli 2016 geratificeerde VN Verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap (IVRPH), in het bijzonder artikel 23 van dat verdrag. In artikel 23 van het IVRPH is bepaald dat ‘de Staten die Partij zijn (…) passende hulp verlenen aan personen met een handicap bij het verrichten van hun verantwoordelijkheden op het gebied van de verzorging en opvoeding van hun kinderen’.

7.4

Uit voornoemd artikel 23 van het IVRPH kan worden afgeleid - en de rechtbank stelt dit voorop - dat een verstandelijke beperking niet zonder meer reden is dat een ouder niet voor een kind kan zorgen. Uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat een verstandelijke beperking op zich geen bepalende factor is voor falend ouderschap, maar dat getoetst dient te worden of er voldoende beschermende factoren zijn die eraan bijdragen dat dergelijk ouderschap succesvol kan zijn. Het gaat er dan om of de ouders in kwestie hulp durven vragen en deze accepteren, of goede opvoedinterventies voorhanden zijn en of sprake is van opvang en steun vanuit een sociaal netwerk.

7.5.

De Raad heeft zich in de onderhavige procedure op het standpunt gesteld dat de moeder niet voor het kind kan zorgen, waarbij telkens is verwezen naar de situatie rondom de eerste vijf kinderen. Daarbij is aangevoerd dat de moeder vanwege haar verstandelijke beperking sensitiviteit mist in de omgang met de kinderen. Zij voelt niet goed aan wat kinderen nodig hebben. Ter onderbouwing is verwezen naar een NIFP rapport uit 2016, welk rapport ontbreekt in dit dossier zodat de rechtbank daarop geen acht kan slaan.

7.6

De rechtbank stelt vast dat de huidige situatie van de moeder wezenlijk verschilt van de situatie zoals die destijds, bij de uithuisplaatsing van de eerste vijf kinderen, bestond. De moeder moest toen immers, met haar beperking, de zorg voor vijf kinderen alleen dragen, terwijl de vader was gedetineerd en ook financiële problemen een rol speelden. Weliswaar was hulpverlening ook destijds betrokken, maar niet zo intensief als nu het geval is, terwijl de samenwerking van de moeder met de hulpverlening te wensen over liet. Bij het zesde en zevende kind heeft zij niet de kans gekregen om voor hen te zorgen omdat die kinderen na de geboorte direct uit huis zijn geplaatst en het gezag beëindigd is.

7.7

Zoals ook blijkt uit het rapport van de Raad hebben de ouders sinds de uithuisplaatsing van het laatste kind een positieve ontwikkeling doorgemaakt en doen zij er thans alles aan om de verzorging en opvoeding van de baby na de geboorte te kunnen dragen. De moeder verblijft nu in het [verblijfslocatie] en na de geboorte is zorg, mede op grond van de WLZ indicatie van de moeder, gedurende 24 uur per dag gewaarborgd. Belangrijk verschil ten opzichte van de eerdere situatie is, dat de moeder zich nu volledig openstelt voor hulpverlening en adviezen opvolgt. [verblijfslocatie] heeft verklaard dat de moeder goed voor de baby kan zorgen met alle begeleiding die nu georganiseerd is. [verblijfslocatie] heeft een langdurige en goede hulpverleningsrelatie met de moeder.

7.8

[verblijfslocatie] heeft verklaard de beperkingen van de moeder ten opzichte van de verzorging en opvoeding van de baby te kunnen compenseren. [verblijfslocatie] heeft een duidelijk plan opgesteld waarin de veiligheid van de nog ongeboren baby is gewaarborgd. Zo wordt de moeder voorbereid op de bevalling, worden haar opvoedvaardigheden aangeleerd en leert zij het vertrouwen in zichzelf als opvoeder te versterken. Tevens wordt in het [verblijfslocatie] gewerkt aan een goede hechting met de baby. De moeder ontvangt daarnaast begeleiding van het ambulant team van [verblijfslocatie] om de hulpverleningsrelatie met de huidige begeleiders in stand te houden. [verblijfslocatie] beschouwt de vader als iemand die de moeder goed kan ondersteunen. De zwangerschap verloopt goed en normaal en de baby ontwikkelt zich positief.

7.9

De rechtbank is van oordeel dat de Raad de nieuwe situatie, die - zoals hiervoor onder 7.6 ook beschreven - wezenlijk verschilt met de situatie rondom de eerste vijf kinderen, onvoldoende heeft betrokken in de afweging om tot een verzoek tot gezagsbeëindiging over te gaan. Gevraagd naar de reden waarom de huidige situatie niet afdoende is om goede zorg voor het kind te waarborgen, is door de Raad telkens verwezen naar het, vanwege haar verstandelijke beperking, ontbreken van sensitiviteit bij de moeder. De rechtbank vindt dat de Raad daarbij onvoldoende is ingegaan op de vraag of de beschermende factoren, zoals de huidige hulpverleningssituatie, de ontbrekende opvoedvaardigheden van moeder kan compenseren.

7.10

De rechtbank stelt vast dat de ouders hulp vragen en accepteren, dat die hulp ook voorhanden is en dat er daarbij sprake is van opvang en steun vanuit het netwerk; de zussen van de moeder zijn immers ook nauw betrokken. Aldus zijn er beschermende factoren waarvan de rechtbank van oordeel is dat die betrokken dienen te worden bij de afweging of gezagsbeëindiging noodzakelijk is. De rechtbank komt tot de conclusie dat gezien de bestaande beschermende factoren niet geconcludeerd kan worden dat de moeder niet in staat is om voor de baby te zorgen.

7.11

De rechtbank betrekt bij die afweging ook het volgende. De WSS heeft nog geen duidelijk plan voor de opvang van de baby als het gezag zou worden beëindigd. Bij de pleegouders in het gezinshuis verblijven thans vier van haar kinderen (volgens de WSS drie). Het opvangen van de baby, waartoe de pleegouders bereid zouden zijn, zou een overschrijding van het toegestane maximum aantal kinderen in een gezinshuis betekenen. Het is dus niet zeker of de baby werkelijk in het genoemde gezinshuis zal kunnen worden opgevangen. Mogelijk is eerst plaatsing in een crisis pleeggezin nodig. Dit geeft de rechtbank niet het vertrouwen dat de belangen van de baby beter zijn gewaarborgd bij een gezagsbeëindiging. De rechtbank kan toekomstige ontwikkelingen niet beoordelen en dient de situatie op dit moment te beoordelen. De huidige situatie waarbij hulp van [verblijfslocatie] in het [verblijfslocatie] is verzekerd in de nabijheid van de moeder, geeft de rechtbank meer vertrouwen dat het belang van de baby is verzekerd. Hoe de mogelijkheden van de moeder (en van de vader) zullen zijn, met name gelet op de benodigde sensitiviteit, om ook op langere termijn de minderjarige de verzorging en opvoeding te bieden die het kind nodig heeft, zal later moeten blijken. In ieder geval kan niet reeds op dit moment worden gezegd dat de moeder de opvoeding in de toekomst zeker niet zal kunnen vormgeven.

7.12

Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van de moeder afwijzen.

De beslissing


De rechtbank:

- wijst het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder af.

Deze beschikking is gegeven door mr. H.C. Hoogeveen tevens kinderrechter, mrs. C.M. Wiertz-Wezenbeek en E. Dinjens in tegenwoordigheid van mr. W.C. van Lavieren als griffier en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2019.

Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:

- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,

- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Amsterdam



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733